
De Matthäus-traditie belegen? Welnee, als meditatiesoundtrack is Bachs passie tijdloos. Sopraan Jo Vincent verzuchtte het na een uitvoering van J.S. Bachs Matthäus-Passion in het Amsterdamse Concertgebouw : ,,Zo, die hangt weer voor een jaartje.” Heeft ze vermoed hoe legendarisch die uitspraak zou worden? Vast niet: haar woorden waren bestemd voor dirigent Willem Mengelberg, maar de radiomicrofoon stond nog open. Zo werd het ,,jaartje” van Vincent symbool voor een traditie die in Nederland uniek én onverwoestbaar blijkt: in de weken voor Pasen beluisteren we Bachs passies en overdenken het verhaal van Christus’ kruisiging én de eigen (al dan niet zondige) belevenissen.
In 1850 was 94 procent van de Nederlandse bevolking christelijk. In Mengelbergs tijd was het 85 procent. Van krimp is echter geen sprake waar het de Matthäus-traditie betreft. Een ‘passie-barometer’ die jaarlijks uitvoeringen van Bachs passiemuziek turft, meldt dit voorjaar 204 uitvoeringen, iets meer dan vorig jaar. Breder bezien is de passiehonger nog groter. The Passion, de jaarlijks door KRO/NCRV uitgezonden popvariant, wordt door ruim twee miljoen mensen bekeken.
Wat moet een seculier land met een avondvullend religieus meesterwerk uit de barok, vol ellenlange, gezingzegde evangelieteksten? Is het als met ‘Alle jaren weder’ en Mariah Carey voor Kerst: muziek die er gewoon bij hoort? Of reikt de betekenis dieper?
Historisch bezien speelt er toeval mee. Mengelberg, chef van het Concertgebouworkest, was met vrijwel jaarlijkse uitvoeringen van de Matthäus tussen 1899 en 1945 de grondlegger van ‘de’ passietraditie. De Bachvereniging begon een eigen stamboom met intiemere, authentieke uitvoeringen en houdt dat ook al een eeuw vol. Van daaruit ontstonden talloze kleinere traditietjes, waarbij vaak amateurzangers en -musici betrokken zijn. Familieleden komen luisteren naar een van die uitvoeringen, terwijl kabinetsleden aanschuiven bij de Bachvereniging.
In Bachs tijd werd er in de pauze gepreekt, wij borrelen of netwerken. De Lutherse bijbel en de koralen kennen we niet meer. De spicy lyrics van de aria’s, speciaal geschreven door de Leipziger postbode Picander, wekken overwegend eerder vervreemding dan godsvrucht. Wie wenst er nog dat zijn tranen „aangename specerij” mogen zijn voor Jezus, wie wil diens, „gelukzalige beenderen” nog „boetvaardig en berouwvol bewenen”?
En toch. De context is anders, maar door vrijzinnige bril bezien is het wezen van de passie-ervaring van duizenden Nederlanders niet eens zo ver afgedwaald van Bachs bedoelingen. Lutheranen beleefden een passie als appèl op de eigen vroomheid, vele Nederlanders ondergaan die als meditatiesoundtrack, met angst, verraad en opofferingsbereidheid als universele thema’s.
Dat we dat ritueel jaarlijks herhalen, verdiept de ervaring. De noten van Bachs passies blijven dezelfde, de wereld verandert. De hartslag waarmee de Johannes-Passion opent (in g-mineur, volgens de theorie van Bachs tijd de mooiste toonsoort, ernst combinerend met zoetheid), grijpt meer aan nu er zoveel onrust in de wereld is. De turbae, opgewonden volkskoren, werken anders als op steenworp afstand Gaza-demonstraten zich roeren. De aria ‘Aus Liebe’ – hart van de Matthäus – raakt scherper met zijn boodschap van liefde. Zo houdt Bach ons jaarlijks een spiegel voor. Zoals oud-premier Rutte eens zei: een hele waardevolle traditie.
