Steven Spielberg noemde Akira Kurosawa „de picturale Shakespeare van onze tijd”. Francis Ford Coppola zei: „De meeste filmmakers hebben één of twee meesterwerken. Kurosawa heeft er zeker acht.”
Filmmakers en cinefielen praten met een zekere verering over de Japanse regisseur Akira Kurosawa. In een carrière van meer dan vijftig jaar maakte hij dertig films. Van samoerai-epossen tot karakterstudies en visuele kleurenpoëzie. Bijna altijd vermakelijk en diepzinnig tegelijkertijd – één hand voor popcorn en een ander voor Kleenex.
Hij won de festivals van Cannes en Venetië – en drie Oscars. Zijn films kregen tientallen remakes en inspireerden legendarische filmmakers en films. Zonder hem geen Star Wars of grootschalige gevechten in de Lord of the Rings-films. Zijn shots, die hij eerst met de hand schilderde, zijn lesmateriaal op filmscholen; nog steeds kun je snobs met wijntjes bij filmhuizen horen zeggen: ‘Maar dat heeft hij van Kurosawa!’
Tijdens zijn leven was hij ook een gepijnigde excentriekeling. Keihard voor zichzelf, nog harder voor anderen. Zo liet hij een heel rijstveld de juiste tint groen verven, wachtte hij weken op ‘de juiste’ regen en beschoot zijn vaste leading man Toshiro Mifune écht met pijlen. Ook liet hij een hele stad in de stijl van de Edo-periode bouwen waarin de acteurs moesten gaan wonen. Met wereldroem kon hij weinig. Hij was liever thuis, en als hij reisde deed hij dat omringd door een eskadron bodyguards, zelf altijd met zonnebril. Het droeg allemaal bij aan de mythe.
Nadat de filmrestricties van de Amerikaanse bezetting werden opgeheven (zoals een verbod op promotie van militarisme), bracht Akira Kurosawa niet alleen de Japanse film wereldwijde bekendheid, maar ook de Japanse cultuur.
27 jaar na Kurosawa’s overlijden is in het Amsterdamse Eye Filmmuseum een deel van Kurosawa’s werk te zien onder de vlag: Akira Kurosawa: Back to the Big Screen. Enkele films worden ook landelijk vertoond in de Nederlandse bioscopen. Wie was Kurosawa? En wat maakte hem zo goed? De NRC-filmredactie licht vijf films uit.

Rashomon (1950)Een onverwachte opsteker
In 1951 won Rashomon de Gouden Leeuw van het filmfestival in Venetië, een mondiale doorbraak voor de toen nog onbekende Japanse film én voor de toen 41-jarige regisseur Akira Kurosawa. Een onverwachte opsteker, schreef Kurosawa in zijn memoires. Hij was zelf alweer een film verder: zijn Dostojevski-verfilming The Idiot (Hakuchi) was zojuist door de Japanse filmpers gekraakt. Studio Daiei, financier van Rashomon, had geen interesse in een nieuw filmproject. De regisseur stapte in een „sombere mist” in de trein: voorlopig zou hij „koude rijst eten”. Bij thuiskomst feliciteerde zijn vrouw hem met zijn zege, hij wist niet eens dat zijn film in Venetië was vertoond.
Rashomon werd een wereldwijde sensatie, deels door zijn revolutionaire vertelstructuur: het ‘Rashomon-effect’, waar ieder personage zijn eigen waarheid heeft. Het betreft een raamvertelling: een schooier, een priester en een houthakker schuilen in stortregen in de ruïnes van de Rashomon-poort van een halfverwoest Kyoto ergens in de 12de eeuw. De houthakker was die dag getuige bij de politierechter in een moordzaak: de brute bandiet Tajomaru zou samoerai Takehiro hebben vermoord en diens vrouw Masako verkracht.
Of toch niet? We zien drie versies van de waarheid. Van de bandiet, die beweert dat hij de samoerai in een nobel duel doodde. Van de vrouw, die zegt dat ze haar man in razernij doodstak. Van de dode samoerai, die via een Shinto-medium beweert dat hij zelfmoord pleegde. Dan volgt de versie van de houthakker zelf, die alles zag maar bij de rechter zweeg.
Zowel westerse als Japanse cinefielen keken op van die vertelstructuur: Kurosawa kreeg zijn dure film lastig van de grond en moest zijn assistenten expliciet uitleggen waar de film over ging: het menselijk onvermogen eerlijk te zijn, ook tegen zichzelf. Zelfs de doden liegen in Rashomon.
In zijn memoires richt Kurosawa zich vooral op de visuele stijl. Hij wilde de magie van de stille film hervinden: intens contrast van licht en donker moet de strijd tussen goed en kwaad in het menselijk hart verbeelden. Bij een emotioneel crescendo richt de camera zich direct op de zon, indertijd een taboe omdat het een referentie zou kunnen zijn naar nationalisme of de keizer en dat was onderhevig aan censuur. Vrijwel het hele budget ging naar het studiodecor, een kolossale ruïne met kunstmatige regen. De rest werd in een kloosterbos opgenomen, waar Kurosawa als een bezetene bomen omzaagde voor het gewenste licht- en schaduwspel.
Kurosawa sprak later zijn walging uit over directeur Nagata van studio Daiei, die de Gouden Leeuw zelf hield en goede sier maakte met Rashomon: eerst had dezelfde Nagata zijn film ‘onbegrijpelijk’ genoemd. Al is ‘pathetische zelfbedrog van het ego’ een treffende beschrijving van het centrale thema van Rashomon, aldus Kurosawa.

Ikiru (1952)Een ‘ongewone Kurosawa’ die je hart breekt
Dankzij Rashomon werd Kurosawa in de jaren vijftig een internationaal vermaarde filmmaker, maar waarom hij buiten Japan zo aansloeg kun je pas echt goed zien in zijn meest Japanse film van dat decennium. Een bewijs dat de specifiekste verhalen het universeelst kunnen zijn. Ikiru is een melodrama uit 1952 over de kleurloze kantoorklerk Kenji Watanabe die te horen krijgt dat hij nog maar kort te leven heeft. Recentelijk nog herverfilmd door Oliver Hermanus als Living met de altijd fijne Bill Nighy in de hoofdrol.
Kurosawa baseerde zijn scenario op Tolstojs De dood van Ivan Iljich, maar voegde er de boeddhistische boodschap aan toe: om te kunnen sterven moet je eerst leren leven. De film begint satirisch en wordt steeds melancholischer. Neem het eerste shot. Een beeldvullende röntgenfoto, een voice-over steekt van wal: „Deze maag behoort toe aan de held van ons verhaal. Hij heeft maagkanker, maar dat weet hij nog niet.” En dan, als het sippe gezicht van acteur Takashi Simura (de houthakker uit Rashomon) in beeld komt: „Dit is de held van onze geschiedenis, maar momenteel is er niets interessants over hem te zeggen, want hij zit z’n tijd te verdoen.” Dit is zo’n figuur over wie essayist Henry David Thoreau schreef dat de „meeste mensen levens van stille wanhoop leiden en hun lied ongezongen mee het graf innemen”. Ikiru is ook helemaal de film van acteur Takashi Shimura, met z’n Stan Laurel-pijngrijns.

Temidden van Kurosawa’s kostuumdrama’s uit die tijd is het contemporaine Ikiru een uitzondering. Een reflectie op hoe in Japan na de Tweede Wereldoorlog alles veranderde. De jonge generaties wilden een modernere, westerse levensstijl. Je hoort het terug in de stem van Watanabe’s zoon als die moppert niet langer in een traditioneel Japans huis te willen wonen. En je ziet het in Watanabe’s eigen conflict: kan hij om zijn leven zin te geven in opstand komen tegen traditie, en de speeltuin bouwen waar een groepje moeders om is komen vragen bij de afdeling waar hij zich achter zijn stapels dossiers verstopt?
In de verzamelbundel Akira Kurosawa Interviews (2008) stelt interviewer R.B. Gabdi dat Ikiru Kurosawa’s eigen gevoel van sterfelijk samenvat, en zegt Kurosawa: „Ik voel dat er nog zoveel is wat ik moet doen. […] Ik denk dat ik niet genoeg heb geleefd, maar ik probeer om niet verdrietig te zijn.” Dat was in 1966. Toen moest hij zijn grootste epische spektakelstukken Kagemusha en Ran nog maken.

Seven Samurai (1954)Een meesterlijke actiefilm
Waar Rashomon (1950) de Japanse film in het Westen op de kaart zette, betekende Seven Samurai (1954) de doorbraak van de samoeraifilm buiten Japan. Wereldwijd is dit nog altijd een van Kurosawa’s geliefde films bij publiek, critici én filmmakers als Steven Spielberg, George Lucas en Martin Scorsese.
Perfectionist Kurosawa verdiepte zich maandenlang in de Japanse Sengoku-periode. Tijdens de complexe en kostbare opnames, die bij elkaar meer dan een jaar duurden, moest alles zo authentiek mogelijk zijn, van kostuums tot decor. Het verhaal ontvouwt zich in de zestiende eeuw, een tijd van brute burgeroorlogen. Een boerendorp is zo wanhopig over de aanhoudende aanvallen van bandieten, dat het dorpshoofd voorstelt samoerai in te huren. En zo geschiedt, hoewel het niet van harte gaat: de boeren wantrouwen de samoerai, en samoerai dienen eigenlijk alleen hun meester. De ingehuurde samoerai zijn dan ook ronin, rondzwervende samoerai zonder meester.

De persoonlijkheden van de krijgers worden door Kurosawa subtiel geschetst. Leider Kambei is een kalme zenmeester met natuurlijk overwicht, een mooi contrast met ongeleid projectiel Kikuchiyo (de vaste Kurosawa-acteur Toshiro Mifune). Dat Kambei zijn knotje afknipt, hét symbool van de samoerai, is ongekend, maar hij doet het om een baby uit handen van de bandieten te redden: als samoerai zou hij meteen herkend worden. In vroeger tijden waren samoerai krijgers die leefden volgens de bushido, een code waarin eer, opoffering en loyaliteit aan hun meester voorop staan. Bij Kurosawa is dat anders. De één vertelt dat hij tijdens een gevecht in de greppel ging liggen, een ander dat hij wegvluchtte: lafheid als deugd. Uiteindelijk zijn ze natuurlijk toch uiterst gedisciplineerd, eervol en nobel. In die zin zag Kurosawa, wiens vader afstamde van samoerai, ze als voorbeeld voor Japanners die opgroeiden in de naoorlogse jaren, even chaotisch en verwarrend als de burgeroorlogen van de Sengoku-periode.
Los hiervan is Seven Samurai een meesterlijke actiefilm. Kurosawa pionierde zijn ‘drie camera-methode’: de actie legde hij tegelijkertijd vast vanuit drie verschillende afstanden en hoeken. De climax van de film, een smerig gevecht in regen en modder, wisselt bijvoorbeeld shots af van zwaardvechtende strijders met close-ups van trappelende paardenhoeven. Ook de montage is uiterst dynamisch, met als hoogtepunt de samoerai die een voor een door hoog gras rennen terwijl de camera met hen meebeweegt. De flitsmontage suggereert dat ze opereren als één entiteit. Wat ze ook doen, al betalen ze er een hoge prijs voor.

High and Low (1963)Zweterige sociale kritiek
In de jaren vijftig en zestig was Akira Kurosawa hyperproductief, wereldberoemd, en van grote invloed op de internationale filmkunst. Seven Samurai kreeg in 1960 al de westerse remake The Magnificent Seven. En in 1964 zou Sergio Leone zijn western A Fistful of Dollars baseren op Kurosawa’s samoeraifilm Yojimbo (1961, nu in de bioscoop). De vechtscènes en personages uit Kurosawa’s samoeraifilms zie je nu nog terug, zelfs in Marvel-films.
Maar ook wie geen liefhebber is van actie kan de invloed van de Japanse grootmeester overal ontdekken. Zoals in Oscarwinnaar Parasite, waarin – net als in Kurosawa’s meesterlijke politiethriller High and Low uit 1963 – sociale ongelijkheid wordt gevisualiseerd met woningen op verschillende hoogtes.
Het eerste deel van Kurosawa’s thriller speelt zich af in de moderne, westers ingerichte villa van zakenman Kingo Gondo (Toshiro Mifune). Hij dreigt uit het bestuur van zijn bedrijf te worden gezet, maar heeft geld bij elkaar gesprokkeld en plant een stiekeme overname. Deze deal komt op de helling te staan na een telefoontje dat zijn zoon is ontvoerd. Al snel blijkt dat de kidnapper per ongeluk het zoontje van zijn loyale chauffeur heeft meegenomen. Een moreel dilemma: Gondo moet kiezen tussen andermans kind en zijn financiële toekomst. Het tweede deel van de film is een zoektocht naar de maniakale ontvoerder (en het geld). Die leidt door sloppenwijken en buurten vol heroïnejunks. En toont prachtig en ontluisterend hoe, zoals de ontvoerder zegt, de villa voor de rest van de stad „in de hoogte staat te pronken”.

Kurosawa baseerde zijn script losjes op de pulpnovelle King’s Ransom (1959) van Evan Hunter. High and Low bevat de explicietste sociale kritiek van Kurosawa’s oeuvre. De snelle economische groei in Japan na de Tweede Wereldoorlog staat centraal. Gondo en zijn gezin behoren tot de middenklasse die hiervan profiteerde, maar er was ook een groep die achterbleef. Dit wordt ook geïllustreerd via de zinderende hitte in de film. De villa van Gondo heeft airconditioning; er vallen slechts af en toe lichte zweetdruppel te bespeuren bij de personages. Buiten de villa zie je oksels druipen. In een cruciale dialoog zegt de kidnapper dat „zijn kamer in de winter zo koud was en zo heet in de zomer, dat hij niet kon slapen.” Het is geen verrassing dat Spike Lee, in wiens Do The Right Thing de spanningen in een volkswijk oplopen door de combinatie van zomerhitte en te veel mensen op te weinig vierkante meters, zich aangetrokken voelde tot High and Low en deze zomer met een remake komt.

Ran (1985)Het laatste meesterwerk
Ran is Kurosawa’s laatste meesterwerk. Na de flop van Red Beard in 1965 brak een moeilijke periode aan. Tussen 1965 en 1985 maakte hij vier films, waar hij er in de twintig jaar daarvoor nog twintig films maakte. Hij werd te ‘ouderwets’ bevonden, kampte met galstenen en werd langzaam blind. Ook werd zijn obsessieve perfectionisme niet meer geduld. Creatieve zielsverwant Toshiro Mifune weigerde nog met hem te werken. En in 1968 werd hij van de Amerikaans-Japanse Pearl Harbor-film Toto! Toto! Toto! ontslagen omdat de crew ging muiten na driftbuien over zonnestanden. Kurosawa trok zich steeds meer terug. Na jarenlange fysieke pijn en de flop van zijn eerste kleurenfilm Dodes’ka-den in 1970 deed hij een zelfmoordpoging.
In de jaren daarna krabbelde hij op. De Sovjet-Unie gaf geld voor Oscarwinnaar Dersu Uzala. En daarna begon hij aan zijn magnum opus. Het scenario voor Ran schreef hij in 1974: King Lear in feodaal Japan. Een oude keizer verdeelt zijn rijk onder drie machtsbeluste zonen. Mede door de serpententong van een edelvrouw ontstaat er een burgeroorlog, waarin de keizer langzaam alles verliest: zijn eer, macht, familie en leven.

Vervolgens maakte Kurosawa tien jaar lang olieverfschilderijen van alle shots. Het epos Kagemusha, deels gefinancierd door fans George Lucas en Francis Ford Coppola noemde hij slechts „een oefening voor Ran”. Maar wel een succesvolle: op de golf van lof voor Kagemusha kreeg hij het grootste budget voor een Japanse film ooit. Met 12 miljoen dollar ensceneerde hij gigantische vechtscènes; 1.400 figuranten vochten op de voet van de Fuji in handgemaakte kostuum, vastgelegd door vijf camera’s tegelijkertijd. De kamerscènes zijn als schilderijen, met warme kleuren en expressieve make-up.
Qua setting en verhaal lijkt Ran op de vroege Kurosawa-films, maar de filmstijl is heel anders. Statisch in plaats van dynamisch, afstandelijk in plaats van intiem. De eerste veldslag is een van de meest adembenemende gevechtsscènes uit de filmgeschiedenis. Terwijl alleen de door Mahler geïnspireerde muziek klinkt, bestormen hordes het kasteel, druipt er bloed door de kasteelvloeren, en verduistert musketvuur de zon. Kurosawa filmt het als een natuurkracht.
Ran is een werk dat hij alleen op zijn 75ste kon maken, zeiden recensenten destijds. Kurosawa test je geduld, geeft het drama de statigheid en tragiek van een groot epos. Het is te danken aan groot regie-, scenario- en acteertalent dat de wrede heer Hidetora ondanks die afstand toch zo dichtbij komt. Je ziet zijn vreselijke verleden hem inhalen, de toekomst hem ontsnappen, totdat er niks van hem overblijft. Het is diep ontroerend, óók vijftig jaar later.
Na Ran werd Kurosawa aangenamer, zeiden ingewijden. Aan The New York Times gaf hij zelfs een interview, waarin hij zei een soort rust te hebben gevonden. Mede gefinancierd door zijn fans Lucas, Coppola, Scorsese en Spielberg maakte hij nog drie films, Dreams (in augustus in de bioscoop), Rhapsody in August, en Madadayo. Hij overleed in 1998.
Lees ook
Kurosawa was een beetje westers en heel erg Japans
