N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Reportage
Achter de coulissen Een Vermeer-expositie organiseer je niet zomaar: verzekeringen en discussies over wat wel en niet een echte Vermeer is, bepalen de koers. „ Kleinere musea kunnen dit kaliber bruiklenen niet krijgen.”
Dat de zeventiende-eeuwse schilderijen van Johannes Vermeer met James Bond-waardige perikelen naar Amsterdam zijn overgebracht voor de enorme Vermeer-blockbuster die komend weekend van start gaat in het Rijksmuseum, kunnen we zelf bedenken. Vragen over de logistiek blijven, volgens het museum vanwege veiligheidsoverwegingen, onbeantwoord. Vaststaat dat er vanuit zeven landen eenentwintig werken tijdelijk gerepatrieerd worden. Niet eerder werd zo’n groot deel van Vermeers oeuvre op één locatie ontsloten voor het publiek.
De beschikbaarheid van drie beroemde schilderijen die vanaf 1901 zijn aangekocht door de Amerikaanse staalmagnaat Henry Clay Frick was doorslaggevend in de totstandkoming van de nieuwe expositie. „Die drie zijn sinds de koop door de familie Frick niet meer gezamenlijk te zien geweest in Europa”, vertelt directeur Taco Dibbits vanuit het stafgebouw tegenover de beeldentuin. „Om een overzicht te krijgen van Vermeer heb je die collectie nodig. We hoorden dat ze gingen verbouwen in New York en dachten, misschien zijn ze bereid om het uit te lenen. De reactie was positief, en dan is het bijzonder om te zien hoe andere musea er meteen op inhaken.”
Dibbits geeft aan dat het spannend bleef. Of vraagstukken rondom de veiligheid en de verzekeringen van de schilderijen daarbij ook een rol speelden, laat hij niet los. „Vermeers zijn voor musea belangrijke werken die vaak worden aangevraagd. Ze moeten allemaal maar net beschikbaar zijn op dat moment. De verzekeringskosten zijn hoger dan bij andere tentoonstellingen en de prijzen van verzekeringen zijn ook omhoog gegaan. Omdat in Nederland de overheid niet volledig garant staat, is het bijvoorbeeld voor kleinere musea al niet meer mogelijk om werken van dit kaliber in bruikleen te krijgen.” Op de kosten gaat hij niet in detail in. „Het scheelt wel dat het oeuvre van Vermeer relatief klein is. De meeste tentoonstellingen hebben rond de vijftig werken, dit zijn er maar achtentwintig.”
Of de achtentwintig titels daadwerkelijk allemaal aan Vermeer kunnen worden toegeschreven wordt betwist. The National Gallery in Washington deed tijdens de coronasluiting onderzoek naar Meisje met de fluit en stelde met nieuwe technieken vast dat de verf dusdanig anders was aangebracht dat het door iemand anders gemaakt moet zijn.
Dibbits: „Op basis van dezelfde gegevens komen wij tot een andere conclusie. Vermeers vroegere en latere werk loopt sterk uiteen in stijl. Er zijn materiaaltechnische afwijkingen vergeleken met andere schilderijen, maar dat wil niet zeggen dat het niet van hem is. Zij relateren het aan een werkplaats, maar wij weten niet welke werkplaats er was, of welke. Om het af te schrijven vinden we een te grote stap.”
In de tentoonstelling wordt Meisje met de fluit vooralsnog zonder kanttekeningen aangeduid als Vermeer, vertelt Dibbits. „Je moet veel uitleg geven, dat doen we wel in de catalogus. Er is wel discussie geweest. Met Washington hebben we onderzoeksgegevens over en weer gedeeld.”
Onderzoekslab
Voor de gelegenheid mag ik even het zwaar beveiligde onderzoekslab in. De ziekenhuisgeur in het lab valt op en op de deuren wordt met gele stickers gewaarschuwd voor röntgenstraling. Een metalen lift ter grootte van een halve zeecontainer komt uit op een etage met een grote kamer, waarin het doek Brieflezende vrouw in een stellage achter een hoge resolutie digitale 3D microscoop is geklemd. Drie wetenschappers zitten achter een groot beeldscherm. Ze vertellen dat de overzichtstentoonstelling een uitgekiende kans biedt voor onderzoek. Met moderne Macro-XRF en RIS-scantechnieken zijn al tien schilderijen onderzocht, waaronder twee uit de Frick-collectie en een uit Dresden.
„Voor het eerst zijn deze schilderijen onderzocht met non-invasieve beeldvormingstechnieken”, legt natuurwetenschapper Annelies van Loon uit. „Met deze microscoop kunnen we tot negentig keer inzoomen en krijgen 3D-informatie. Met röntgen kunnen we de materialen in kaart brengen zonder een monster van de schilderijen te nemen.” Het team heeft geanalyseerd hoe ingenieus de ultramarijnblauwe pigmenten door Vermeer over het gehele schilderij Brieflezende vrouw zijn aangebracht, ook over haar gezicht. Op het scherm wordt ingezoomd en is te zien hoe in de overgang tussen het kledingstuk en de muur vier kleurzones zijn gebruikt. Het dunne laagje ultramarijn zorgt voor de mooie vloeiende lijn tussen jasje en muur. Daardoor, zegt Van Loon, lijkt de contour te gloeien.
„We zien ontwikkelingen duidelijker. Vermeer begon gaandeweg koperdroger te gebruiken, om verf sneller te laten drogen en donkergroene glacis, een transparante laag”, vertelt Van Loon. „Vermeer gebruikte groene aarde in zijn latere werken, als enige van tot zijn tijdgenoten, niet als onderlaag voor de gezichten maar hij deed het eroverheen. Dat is niet toevallig, daar is specifiek over nagedacht. Mogelijk blijkt daaruit materiaalinvloed uit Italië.”
Camera obscura
In de voormalige directeurswoning naast het museum bevindt zich het kantoor van nog een fervent Vermeer-onderzoeker. Hoogleraar Gregor J.M. Weber is hoofd beeldende kunst van het Rijksmuseum en een van de spillen achter de tentoonstelling. Hij publiceerde verschillende boeken over de Delftse meester, de laatste titel Johannes Vermeer. Geloof. Licht en reflectie wordt gelijktijdig met de tentoonstellingscatalogus gepresenteerd.
„Sinds de laatste Vermeer-tentoonstelling in het Mauritshuis in 1996 is er zoveel kennis en wetenschap van Vermeer bij elkaar gekomen, al het onderzoek brengen we nu bij elkaar in deze update.”
Nu deze tentoonstelling is gerealiseerd, gaat Weber met pensioen. „Maar er zijn nog genoeg vragen die rond Vermeer blijven hangen. Het is ook wel mooi als een schilder iets raadselachtigs heeft. Als alles is opgelost, leest iemands leven ook als een telefoongids, doodsaai. We weten nog altijd te weinig over de man zelf. Zo weten we nog niet waar hij heeft leren schilderen. Dat is een groot raadsel, tussen zijn geboortejaar en zijn huwelijk hebben we nog niks gevonden in de archieven. Het is allang niet meer zoals honderd jaar geleden, toen hij bekend stond als de Sfinx van Delft. We weten zoveel meer over zijn omgeving of zijn schoonfamilie. De Sfinx is al tamelijk getemd, maar nog niet helemaal.”