N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Literatuur Het parkeren van het woord ‘essay’ is geen knieval, zegt Sarah Meuleman. Nieuwe tijden brengen nu eenmaal nieuwe lezers met andere behoeften.
Michel de Montaigne (1533-1592), vader van het genre ‘essay’.
Beeld anoniem
Dit is geen essay. Dit is geen opiniestuk. Dit is zelfs geen column. Dit is een hack. Alles wat nu volgt, ligt in de lijn van een rijke traditie schrijvers die zich bezield en in zorgvuldig gekozen woorden uitspreken over culturele vraagstukken. Het beargumenteert, het refereert, het resoneert. En het is een hack. Leest u de woorden nu anders?
Vorige week zaten columnist Christiaan Weijts en ik in een paneldiscussie op uitnodiging van de CPNB dat overweegt om het Boekenweekessay geen ‘essay’ meer te noemen. Uit onderzoek is gebleken dat het woord er nauwelijks nog in slaagt de doelgroep aan te spreken. Met name jongeren zouden ervan ‘schrikken’ en daardoor de tekst die tijdens de Boekenweek voor een meeneemprijsje wordt aangeboden, links laten liggen.
Weijts vreest dat we met het vermijden van het woord ‘essay’ een roemrijke discipline tekortdoen, dat we het essay uit haar hoogstaande context rukken en een culturele erfenis verkwanselen. Velen zijn het met hem eens. Een auteur liet eerder weten dat het woord op initiatief van haar uitgever bewust achterwege was gelaten op de cover. Voor het eerst staat ze nu in de lijst van zestig bestverkochte boeken. Toeval? Misschien niet. Zorgelijk?
Medestanders van Weijts verwijten de CPNB te handelen uit angst om lezers te verliezen, maar ondertussen handelen en spreken ze vanuit precies dezelfde emotie: een angst om het kwaliteitsstempel en het cachet van een vertrouwd genre te verliezen.
‘Zwitsalmaatschappij’
Waarom ligt de nadruk in dit debat toch zo sterk op angst en verlies? Het lijkt erop dat niemand nog de gedachte of zelfs de hoop koestert dat ontwikkeling kan leiden tot winst, dat meebewegen iets kan opleveren in plaats van afbreken.
Een twitteraar schreef in reactie op Weijts over de „Zwitsalmaatschappij”: te veel toenadering tot de nieuwe generatie zou van onze jongeren zwakke, zielige wezens maken. Waarom is meepraten met jongeren Zwitsalzwak? Omdat ze niet de taal bezigen die wij gewend zijn? Is hun taal per definitie inferieur? Is meebewegen met de jeugd het equivalent van een behandeling met babyshampoo? Is tornen aan het woord ‘essay’ een knieval?
Nee. Niemand kruipt. Niemand knielt. Al is het woord ‘knielen’ veelzeggend: alsof het bezigen van een ander, actueler woord dan ‘essay’ gelijk moet staan aan een verlaging, een onderwerping aan wat komt en een afbreuk van wat ooit was. Alsof we enkel in de voorgaande eeuwen het pad van verheffing hebben afgelegd dat de afgelopen vijftig jaar hopeloos in verval is geraakt. Laten we niet vergeten dat ouders uit de jaren zestig op precies dezelfde wijze naar hun puber keken toen ze op haar kamer The Beatles draaide. Nu rekenen zelfs de grootste voorstanders van het woord ‘essay’ The Beatles tot de culturele crème de la crème.
Geen standbeeld
De heisa rond ‘essaygate’ lijkt te veronderstellen dat we voor een keuze staan: onzin. Het woord ‘essay’ is straks niet ineens verdwenen uit het woordenboek. Nieuwe tijden brengen nieuwe lezers met andere prioriteiten en behoeften. Uit onderzoek blijkt dat jonge lezers steeds meer en liever Engels lezen. We kunnen dat makkelijk veroordelen, maar we kunnen ook het lef opbrengen om te reflecteren: misschien is het niet de taal, maar de stugge eenvormigheid van wat in die taal wordt aangeboden die de jonge lezer van het Nederlands vervreemdt.
Het is de taak van een auteur om boeken te schrijven die relevant zijn voor de tijd en resoneren, net als Montaigne in 1580 deed met zijn ‘Essais’. Als de noemer ‘essay’ in 2023, bijna vijfhonderd (!) jaar later, niet langer aanslaat bij het publiek, laten we ons dan niet angstvallig en hoofdschuddend afwenden van de tegenwoordige tijd, maar het lef tonen op zoek te gaan naar frisse, opwindende, nieuw-literaire alternatieven.
Cultuur is geen standbeeld. Cultuur beweegt. Soms laten we woorden achter, ja, en er komen nieuwe woorden bij. Dit is een hack – en zou net zo lekker lezen onder elke andere naam (om maar een klassieker te citeren). Bij vernieuwing hoort beweging en wie zich daardoor bedreigd voelt, wie krampachtig vast blijft klampen aan standbeelden uit het verleden, werkt mee aan de ondergang van een genre – niet aan haar behoud.
Andy Byron en Kristin Cabot bij het Coldplay-concert
Foto screenshot, bewerking NRC
Ik zou graag niet hebben geweten wie Andy Byron en Kristin Cabot zijn. Zoals jij nu ongetwijfeld weet, werden de ceo van data-bedrijf Astronomer en zijn hoofd presoneelszaken betrapt op het stadionscherm tijdens een concert van Coldplay. Hij probeerde weg te sluipen, terwijl zij haar gezicht verborg, maar het was te laat. Iemand plaatste de beelden online. Iedereen sprong erbovenop. En hun levens werden overhoopgegooid.
Zoals ik al zei, ik wou dat ik niet wist wie zij zijn. En dat komt omdat ieder van ons, om welke reden dan ook, Andy Byron of Kristin Cabot zou kunnen worden: mensen met gebreken op de verkeerde plaats op het verkeerde moment. Iedereen kan een foute-maar-irrelevant-voor-de-rest-van-ons beslissing nemen, maar toch je eigen ondergang tegemoet zien. Wat deze gebeurtenissen duidelijk maken , is dat er een ziekte in het sociale weefsel is geslopen en dat er dringende noodzaak is voor een nieuwe privacy-ethiek.
Een waarschuwingsteken
Het verhaal van het ‘Coldplay-concert-koppel’ is in wezen irrelevant en inhoudsloos, het vertelt ons niets over de wereld, over onszelf; het is niet bijzonder grappig of tragisch of diepgaand. Er is geen pathos, geen inzicht. Het is waar dat de huidige cultuur op X en andere social media-apps misschien minder direct destructief is dan tijdens de piek van de ‘woke’-periode (circa 2017 tot 2021). Toch is het viral potentieel van dit soort verhalen een waarschuwingsteken dat onze cultuur geobsedeerd is met schaamte, surveillance en controle. Een obsessie met het privéleven van anderen is een ziekte.
Het lekken, doxxen , bespioneren van particuliere burgers op Reddit, op privé-Facebookgroepen, op X, op Instagram, op TikTok – ongeacht de morele kwaliteit van de personen die onderzocht worden – schaadt iedereen. Omdat het iedereen onderhevig maakt aan dit alomtegenwoordige, collectieve panopticum, en hoe meer deze beelden circuleren, hoe normaler dat wordt.
Groepschats, dating-apps, e-mails – of in het geval van Byron en Cabot, gewoon in het openbaar zijn zonder de intentie om gefilmd te worden – zouden niet onderworpen moeten zijn aan openbaar oordeel. Dit soort verhalen leidt af van serieuze kwesties en leidt de aandacht af van de werkelijk machtige individuen en entiteiten die onze levens wezenlijker beïnvloeden.
Net als elk dorp
Er zit duidelijk iets in de menselijke natuur dat geneigd is tot roddelen, schande te maken en bespotten (onbezonnen, automatisch). Maar nieuwe technologie stelt ons in staat om op historisch ongekende manieren uiting te geven aan deze laaghartige neigingen. We zouden het verdraaiende effect dat zulke verhalen, en onze obsessie daarmee, hebben op onze zielen hebben, serieus moeten nemen.
De global village is net als elk dorp – berispend, straffend, geobsedeerd met roddelen, met niets beters te doen. Terwijl het misschien leuk lijkt om iemand tot een meme te maken, is het ernstig respectloos en gooit het de gewoontes en veiligheidsmaatregelen van een liberale samenleving overboord om deel te nemen aan sadistisch groepsgedrag. Dus hoewel het concrete voorbeeld waarover we het hebben misschien niet het overdenken waard lijkt, is dat mijn punt.
Er zou een les in dit verhaal kunnen zitten over de hypocrisie van een ceo en een HR-functionaris, die een affaire hebben die bij medewerkers van lagere rang tot direct ontslag had geleid. Maar wat ik zie opkomen in het publieke debat is geen intelligente kritiek op HR-afdelingen en hun cultuur , maar schadenfreude, vreugde om de ellende van een willekeurig ander persoon.
Als deze trends doorzetten – als algoritmen blijven werken zoals ze doen, en ik kan me niet voorstellen dat ze dat niet zullen doen – dan zullen steeds meer slachtoffers uit hun anonimiteit worden gesleurd voor een ‘mimetisch offer’. En als gevolg daarvan zijn betekenisvolle taboes rond privacy, schaamte en respect verdwenen, en zijn ieders levens en gedragingen voer geworden voor commentaar en bespotting.
Nieuwe taboes
We hebben dringend nieuwe taboes nodig – niet tegen overspel of seksuele immoraliteit of interpersoonlijk bedrog, want daar hebben we duidelijk al genoeg van. We hebben eerder taboes nodig tegen het opruien van onszelf in idiote, verfoeilijke menigten, die niet in staat zijn na te denken over hoe de onderwerpen van onze riduculisering lijden onder deze digitale steniging. Een wijzer perspectief zou doen inzien dat we allemaal, op het verkeerde moment, leugenaars, dwazen, cheats, charlatans, hypocrieten zijn. Laat hij die niet gezondigd heeft op de like- of repost-knop klikken.
We zondigen allemaal, en we hadden genade of barmhartigheid kunnen ontvangen onder de theocratieën van oudere liberale en Verlichtingsarrangementen. Algoritmische gerechtigheid en oordeelvorming bevatten echter noch de deugden van de theocratische samenleving – je kon tenminste nog je toevlucht nemen tot het religieuze recht, met zijn uitzonderingen en casuïstiek – noch van de klassiek liberale samenleving: er is geen eerlijke procesgang, geen beroepsmechanisme. Er is geen bemiddelende structuur in de global village. Het is instinctief, dierlijk, overhaast, wreed.
Klik op het vinkje naast ‘Ik ben geen robot’
De kracht en richting van dit collectieve online-oordeel moeten op zichzelf worden gericht: we moeten niet degenen straffen die in het panopticum worden betrapt, maar de anonieme posters, Redditors en dergelijke; iedereen die vreugde vindt in willekeurige daden van minachting. Als we in een tolerante, gezonde samenleving willen leven, moeten we onze camera’s uitzetten, afstand nemen van mimetische, digitale dorpsstenigingen, en reflecteren op onze eigen toevallige en imperfecte levens en zelf.
Deze ‘verplichting’ zal niet van boven komen: er zijn geen aanwijzingen dat techbedrijven hun producten zullen veranderen om dit soort gedrag te ontmoedigen. Zelfregulering, op grote schaal, is voorlopig het enige antwoord. De manier waarop we praten, schrijven, handelen en reageren doet ertoe. Cultuur is belangrijk in zoverre dat cultuur een laag van software is die ten minste gedeeltelijk bepaalt hoe we onze telefoons gebruiken. Het ontbreekt ons dringend aan gedragscodes met betrekking tot technologie en ons vermogen om elkaar op te nemen, te doxxen en lastig te vallen.
Zelfbeheersing
Als onze natuurlijke reactie op constante wederzijdse surveillance niet afkeer is, dan zou het dat moeten zijn; telefoons zijn uitgerust met camera’s, maar camera’s die verbonden zijn met het wereldwijde bewustzijn, zijn wapens. Het filmen van vreemden zou niet genormaliseerd moeten worden – mensen zeggen dat ze hun telefoons weg moeten leggen zou dat wel moeten zijn. Bijdragen aan de viral stapel van berichten over willekeurige mensen die geen intentie hadden om viral te gaan, zou ook niet normaal moeten zijn. Als Big Tech die niet verwijdert, dan is zelfbeheersing vereist. Instanties kunnen helpen deze nieuwe normen te handhaven en te versterken door het gebruik van telefoons in zoveel mogelijk openbare ruimtes te verbieden.
Er zijn ook secundaire voordelen: openbare ruimtes zijn gewoon beter zonder dat iedereen op zijn telefoon zit; 50.000 mensen die allemaal hetzelfde concert filmen, bijvoorbeeld, is naast de onbedoelde gevolgen, stom en onesthetisch. Niet ieder van ons hoeft onze eigen slecht gekaderde foto’s van Gustav Klimts De Kus te maken als we Wenen bezoeken. Professionele foto’s en ansichtkaarten zijn al ruim voorhanden. We zouden ook ons geheugen in kunnen zetten.
De gedragscodes zijn wat we misschien ‘tegen-mimetica’ zouden kunnen noemen; ze moeten in eerste instantie kunstmatig in de sociale interactie en discours worden geïnjecteerd, voordat ze aanslaan. Dat is wat ik hier voorstel. Misschien denken we dat iets amusant is en de moeite waard om commentaar op te leveren of slecht en de moeite waard om te berispen, en misschien is dat in isolatie ook zo. Maar al met al maken we het leven ondraaglijk, angstig en genadeloos.
Het kostte verschillende eeuwen voordat ridders te paard de gedragscode ontwikkelden die bekend staat als ridderlijkheid om hun ongeëvenaarde vermogen om iedereen die geen paard, bepantsering en zwaard had, te doden of te bedreigen; laten we hopen dat we gedragscodes kunnen ontwikkelen rond onze telefoons of welke volgende generatie AI-apparaten telefoons ook vervangen.
Privacy is een zwaarbevochten maatschappelijk goed; geef het terug aan anderen om je eigen te beschermen.
Dit stuk verscheen eerder in Unherd, een Britse nieuws- en opiniewebsite, en is met ondersteuning van AI vertaald.
Zijn er, ook in Nederland, politici die je vertrouwt, niet eens zozeer om wat ze zeggen, maar hoe ze dat doen? Vorige week schreef ik over de zelfverliefde stijl van Trump, en vooral ook: hoe die plaatstalen, narcistische presentatie bezig is de politieke wereld te veroveren. De vraag of Trumps omstanders hem echt als voorbeeld zien, of vooral toch vrezen voor zijn grillige macht, valt nauwelijks te beantwoorden. Macht corrumpeert en presidentiële, Amerikaanse macht doet dat exponentieel.
Naar aanleiding van het ‘vredesartikel’ van Willem Schinkel, een week geleden in NRC, probeerde ik tot een psychologisch profiel te komen van Poetin. Het is veelzeggend dat ik de Russische leider in het geheel niet kan ‘lezen’. Zijn gezicht is vlak, ook door cosmetische ingrepen, maar wat meer is: zo doorzichtig als Trump is, zo onpeilbaar is Poetin. Een volmaakt enigma. De ondoorgrondelijke leider past bij een ondemocratisch land. Je kan Poetin nog niet eens een pokerface toeschrijven, want zo iemand probeert zijn gevoelens te verbergen. Bij Poetin is de vraag: zijn die er dan?
Willem Schinkel kan wel pleiten voor „de-escalatie” en „gerichtheid op vrede” om zo te komen „tot een begrip van wat de ander motiveert”. Maar uit Poetins mond komt enkel de officiële propaganda, die Schinkel dan ook braaf overschrijft: „In het geval van Rusland behelst die eeuwen van West-Europese pogingen Rusland te veroveren.” Terecht schrijft Tommy Wieringa in de Volkskrant: „Ik kom niet verder dan de desastreus verlopen invasie van Napoleon in 1812 en die van Hitler in 1941 – niet wat je noemt ‘eeuwenlange pogingen’.” Was will Poetin? Schinkel weet het kennelijk.
Het is voor westerlingen zowat onmogelijk om kolonialisme anders te beschouwen dan als zelfkritiek, en hoe begrijpelijk ook, zo’n houding maakt blind voor het nog steeds voortdurende, Russische kolonialisme. Ook die blindheid is een gemankeerde vorm van eigenwaan: zo slecht als het Westen is, dat lukt niemand anders.
Nu dichter bij huis: gek genoeg lijkt Trump psychologisch nog het meest op de vermoorde Pim Fortuyn; bij beiden overviel mij het onmiddellijke verlangen ietsje minder van hun grillige Zelf te zien. Mijn ideale politicus is geen open boek, het moet ook weer dichtgeklapt kunnen worden. Wij zijn geen vriendjes, ik kan hooguit op zo iemand stemmen.
Nu kennen wij Nederlanders, zeker sinds Fortuyn het idee dat de bescheiden presentatie verdacht is, want een uiting van ‘valse bescheidenheid’. Laten we wel wezen: honden kunnen vals zijn, vooralsnog bijt bescheidenheid niet.
Natuurlijk zet de politicus een publiek gezicht op, niemand gaat de politiek in zonder het idee te hebben iets toe te kunnen voegen. De politicus moet opstaan voor de speech terwijl de rest van de tafel blijft zitten. Zonder geldingsdrang gaat het niet. Maar de machtigste man op aarde die telkens zegt: „Ik ben de machtigste man op aarde”, die moet je mijden.
Omdat wij in een coalitieland leven, en de egomane stijl van Wilders alleen daarom al zo detoneert, wil ik twee politici voordragen die ik op die wankele schaal van geloofwaardigheid hoog houd: Jesse Klaver en Henri Bontenbal.
De eerste schikte zich in zijn derde plek op de lijst GroenLinks-PvdA en liet Timmermans voorgaan, en Bontenbal nam een failliete winkel over zonder meteen alles in de totale „uitverkoop” te gooien.
Beiden beschikken over een stijl, die doorgebakken democratisch is. En soms komt het zelfs voor, dat de zelfreflectie het even wint van de politieke bluf.
Ze is gepensioneerd en kan naar haar tuin komen wanneer ze wil, maar het voelt na 35 jaar nog steeds als vakantie. Soms blijft ze er slapen. Als ze vroeg wakker is, en de vogels ook nog maar net, als je de stad nog niet hoort en alles bedauwd is – dat is het mooiste moment, zegt ze. „Dan is het hier een paradijsje.”
Elke tuin, zelfs die plant in de vensterbank, staat vermoedelijk voor het verlangen terug te keren naar die ene tuin waaruit we destijds zijn weggestuurd. Martine Haxe (77) heeft hem hervonden bij De Pioniers, een vereniging van amateurtuinders, die aan de oostzijde van Utrecht 122 tuinen beheert en dit jaar de negentigste verjaardag viert.
‘Tuin’, met Germaanse wortels, betekende ooit ‘omheining’. Het Duitse Zaun is nog steeds een hek. In het Engels werd het de ommuurde ruimte van een town. De Nederlandse tuin is afgebakend land om te bewerken. Ooit keken De Pioniers hier uit over de polder. Nu zijn ze omheind door nieuwbouw.
Een enkele tuin bestaat nog uit de strakke bedden sla of kool waarmee het volkstuinieren rond 1900 begon. Met een ‘nutstuin’, beschikbaar gesteld door een liefdadigheidsvereniging, konden arbeiders hun loon met zelfverbouwde groente aanvullen. „Het opent hem een kring van gedachten en gevoelens van hogere orde, het [laat hem] geduldiger de last van het dagelijks sloven en zwoegen verdragen”, schreef de Volksbond tegen Drankmisbruik. Wie schoffelt zit niet in de kroeg.
In die geest begonnen De Pioniers op eigen grond in 1935, maar pas sinds 1960 hier, aan de Kögllaan. Al een paar keer moesten ze plaatsmaken voor stadsuitbreiding. Er was streng toezicht, gele en rode kaarten. Een ‘schouwcommissie’ beoordeelt nog steeds op onkruid, ‘tuinnummer zichtbaar’, ‘algehele indruk’ en ‘status slootkant’. Maar geen tuin ligt meer langs de liniaal. Piet Oudolf, die andere pionier, van Het Nieuwe Tuinieren met vaste plant en siergras, regeert ook hier. „Maar een wilde tuin is niet hetzelfde als een verwilderde tuin”, zegt Martine, die in de zorg heeft gewerkt als trainer in communicatie met dementerenden.
Het verenigingsleven, met klaverjas- en zangavonden, plus de sociale controle, is ook minder intens geworden. De volkstuin lijkt iets om je in terug te trekken. Maar het is geen zomerhuisje. „Ik heb vijf jaar op de wachtlijst gestaan en het bestuur heeft me duidelijk gemaakt dat ze allereerst een enthousiast tuinier willen”, zegt Ton Bakker (61), zelfstandig eindredacteur.
Hij is bezig zijn nieuwe tuin te ontdoen van struiken en wortels, om met een schone bladzij te beginnen. Hij weet al hoe: vruchtbomen, een kleine moestuin en bij het huisje – nog een van de eerste generatie – een zitje. Echt terugtrekken kan niet, en mag niet. Want het complex is overdag ook opengesteld voor „recreatief medegebruik” door niet-leden. Er is een educatieve tuin met vergeten groenten, een ringslangschuilplaats en een ‘bij-topia’, er wordt aan tai chi gedaan en op de Groen moet je-Doen!-dag komt de hele buurt. Gezellig. En welbegrepen eigenbelang. Het scheelde al eens weinig of ook hier hadden ze moeten verkassen. En nog steeds hebben projectontwikkelaars een oogje op dit groene eiland. „We kunnen maar beter aantonen dat we meerwaarde hebben voor de stad”, zegt Bakker.