De formatie is weer terug bij af nu Pieter Omtzigt van NSC heeft aangegeven niet verder te gaan met de formatiegesprekken. Het liep mis op financiën, en op stukken die niet op tijd geleverd werden, maar duidelijk werd al snel dat de spanning aan de formatietafel zo groot was geworden, dat Omtzigt al langer geen heil meer zag in samenwerking.
In Haagse Zaken reconstrueren Philip de Witt Wijnen en Lamyae Aharouay het mislopen van de formatie. Je hoort wat er voorafging aan het besluit van Omtzigt om niet verder te willen praten over zijn (mogelijke) redenen voor die beslissing, en over de rol van informateur Ronald Plasterk. En we bespreken hoe het nu verdergaat, nu deze fase in de formatie definitief is afgerond.
Heeft u vragen, suggesties of ideeën over onze journalistiek? Mail dan naar onze ombudsman via [email protected].
Het was een goede week voor de armoedebestrijding. Donderdag maakten het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), statistiekbureau CBS en budgetinstituut Nibud bekend dat er in Nederland een kleine 540.000 mensen in armoede leven – en niet 800.000, zoals het CBS vorig jaar nog meldde. Waaraan is deze forse daling te danken: succesvol kabinetsbeleid, een bloeiende economie of doortastende gemeentes? Nee, het is dankzij een nieuwe rekenmethode dat het percentage armen in Nederland gedaald is tot 3,1 procent van de bevolking. Deze methode zal voortaan leidend zijn voor de politiek.
De cijferinstituten kijken vanaf nu niet alleen naar het inkomen van mensen, maar ook naar hun werkelijke kosten voor wonen en energie. Alleen wie na de uitgaven aan deze vaste lasten te weinig geld overhoudt voor de overige noodzakelijke uitgaven, leeft in armoede. Los van de vraag of hier met een boekhoudkundige ingreep een deel van het probleem wordt weggetoverd, benadrukken SCP, CBS en Nibud dat de armoede in Nederland de afgelopen vijf jaar dieper is geworden (44 procent van de armen zit meer dan 20 procent onder de armoedegrens), dat er meer werkende armen zijn en dat er voor veel mensen maar weinig hoeft te gebeuren om ze onder de armoedegrens te duwen.
Reden genoeg dus voor de overheid om armoedebestrijding nog steeds serieus te nemen. Uit een aantal artikelen dat NRC de afgelopen week publiceerde, werd duidelijk dat er ondanks goede bedoelingen nog zaken te verbeteren vallen. In de Rotterdamse buurt Schiebroek-Zuid bijvoorbeeld stapelen de problemen zich op. Woningen bevatten schimmel en asbest en hadden allang gesloopt moeten worden, voor oudere tieners is niets te doen, de voedselbank verdween en er is criminaliteit en drugsoverlast. Desondanks blijft de gemeente mensen uit kwetsbare groepen in deze buurt huisvesten. Dat komt doordat Schiebroek-Zuid in een van de rijkste stadsdelen van Rotterdam ligt: Hillegersberg-Schiebroek – en daarvan houdt de gemeente de cijfers bij. Zo verdwijnen de problemen van Schiebroek-Zuid uit de statistieken door de welvaart en het welzijn van de buren.
Over mensen die leven in armoede, dichtte de Duitse schrijver Bertolt Brecht in zijn Dreigroschenoper (1928): ‘Denn die einen sind im Dunkeln/Und die anderen sind im Licht./Und man siehet die im Lichte/Die im Dunkeln sieht man nicht.’ Dat is in deze arme buurt in Rotterdam dus vrij letterlijk het geval. NRC vond in totaal 25 van zulke ‘vergeten buurten’ waar de leefbaarheid negatief afwijkt van de omgeving. Hier ligt een taak voor de betreffende gemeentes: zorg ervoor dat meetmethodes en rapportages nauwkeurig genoeg zijn om licht te werpen op armoede overal waar die zich voordoet.
Meten is weten, maar hoe kan vervolgens het beste actie worden ondernomen? Carola Schouten (ChristenUnie), in het vorige kabinet minister voor Armoedebeleid, lanceerde in 2022 de ‘Aanpak geldzorgen armoede en schulden’. De landelijke overheid zou zo nodig toeslagen verhogen en ervoor zorgen dat meer mensen vanuit de bijstand aan het werk kwamen. Het maatwerk moest echter geleverd worden door de gemeentes, was haar idee.
Nu ze burgemeester van Rotterdam is geworden, kan Schouten daar haar college inspireren. Uit het interview dat wethouder Natasha Mohamed-Hoesein (Armoedebestrijding, Denk) gaf aan NRCsprak helaas weinig daadkracht. Bewoners in Schiebroek-Zuid hebben behoefte aan een buurthuis, maar moeten het doen met twee kantoortjes van een welzijnsorganisatie. Als ze meer willen, moeten ze bij de juiste instantie een officieel verzoek indienen, aldus de wethouder – die verder veel verwacht van influencers op social media en een digitaal loket voor alle armoederegelingen dat in 2025 open gaat.
Of hiervan een heilzame werking uitgaat, valt nog te bezien. Uit de rondgang van NRC door de buurt blijkt dat de mensen die zich willen inzetten voor de leefbaarheid van hun wijk moeite hebben om met de gemeente te communiceren. Zij weten de gemeente niet te bereiken, en de gemeente bereikt hen niet. Zo gebeurt het dat initiatieven die jarenlang naar tevredenheid lopen opeens ophouden te bestaan, omdat de voedselbanken worden gereorganiseerd of omdat welzijnswerk opnieuw wordt aanbesteed en door een grote partij wordt binnengehaald.
Het budget voor armoedebestrijding in Rotterdam en elders is niet onbeperkt. Het is logisch dat gemeentes hun geld doelmatig willen besteden, maar daarvoor is het juist van belang om te weten waaraan behoefte bestaat. Gemeentes doen er dus goed aan te luisteren naar wat mensen zeggen die leven in kwetsbare wijken, om daarna zo creatief mogelijk met hun wensen aan de slag te gaan.
Haar huid is blauw uit kou getrokken. Ze maakt een stuipbeweging, en braakt dan over zichzelf heen. Dun braaksel, met slierten bloed. Richting haar buik vermengt de geur zich met die van urine en ontlasting, en walmt onze kant uit. Ik deins walgend terug, ruik dan toch opnieuw – geen necrose, de geur van dood weefsel.
De verpleging verwijdert haar vuile kleding, en windt haar een luier om. Haar oogleden sluiten asymmetrisch, een dunne streep pupil lonkt onder haar rechterooglid, haar blik, de afwezigheid ervan. Ik druk ferm op haar bovenooglid, waarop ze grimast en kreunt. Door haar neus steken we een canule, zodat haar luchtweg niet samenvalt.
In stroken grijs ontspringt haar haar in alle windstreken. De stroken haken in elkaar, een lichte slag erin vangt glanzend de binnenvallende zon, onverwachts vertederend.
Alcoholpromillage: vijfenhalf.
De patiënt ontwaakt, het alcoholpromillage is nu zaligmakend. Ze trekt haar neuscanule er grof uit, waarbij ze haar neusslijmvlies openhaalt. Met dubbele tong, en het sijpelende bloed achter in de keel rochelend, roept ze de verpleging: „Hey trut, ik wil weg hier.” Ze lacht hard en staat op, maar valt dan neer, geluierd.
Na mijn dienst, onderweg naar huis, zie ik afval gaandeweg aanzwellen tot een geopende afvalbak net voor mijn portiek, de afvalzak leeg en uit elkaar gereten ervoor.
Dat gaat zo: in de schemeruren sloopt iemand de afvalbak open, op zoek naar blikjes en etensresten. Meeuwen trekken de zak uit de afvalbak, en nadien aan flarden. Ze schrokken stukjes kipkerrie op, en de rest van het afval laten ze achter. De wind licht vervolgens het afval op, het trottoir op, de weg, en daarvoorbij. Honderd meter verderop kan je onze straat nog ruiken.
Bij het winkelcentrum zie je de dakloosheid toenemen. Hier gebaart iemand in het luchtledige, met schokkende armbewegingen. Hij gilt luid, draait zich om en grijpt naar zijn hoofd. Daar rookt iemand teruggetrokken in een hoek crack. Ginds verstuift een clubje op een bankje een zware wietgeur, luide muziek en geschreeuw.
Voor de schuifdeuren zit een man met uitgestoken handen. Zijn ogen tranen boven zijn uitgeholde jukbeenderen. Ik pak mijn portemonnee, zie de gekleurde randen van wel drie pinpassen, maar geen muntstuk.
„De maatschappelijke teloorgang zie je hier terug”, had de Spoedeisende Hulp-arts mij verteld. „De verwarde mensen zijn een constante factor op onze spoed, net als het aantal polsbreuken.” Haar voeten schuifelden in haar klompen. „Alleen: hun aandeel groeit, en ik merk steeds meer weerzin bij mijzelf om ze te zien. Niet alleen ik, maar ook mijn collega’s, en jullie. En ik weet het, ze zijn ook ziek. Maar tegelijkertijd voeren ze de druk op de zorg op, terwijl er veel ziekere mensen liggen.” Diepe zucht. Opgewonden: „Wij doen enkel aan symptoombestrijding. Drie dagen geleden lag ze hier, over een paar dagen ligt ze hier weer. We kunnen ze gewoon niet goed helpen.” Ze keek mij aan. „Soms denk ik, wat zijn we nou aan het doen hier?”
Drie maanden later. De opening van de afvalbak is met platen afgeschermd; het afval beperkt zich tot een diffuus aureool eromheen. De bankjes bij het winkelcentrum zijn verwijderd en naast de schuifduren zijn sigarettenrasters geplaatst. De meeste daklozen zijn weg, alleen de in het luchtledige gebarende man is er nog.
Avonddienst; onderweg erheen zie ik een meeuw gretig de ingewanden van een dode rat opsnavelen. Hij trekt zijn bebloede bek uit de rattenbuik, spreidt zijn vleugels uit en klapwiekt ze krijsend richting mij uit.
„Wat wil je doen dan, met je domme meeuwenbek?”, bijt ik hem luidkeels toe, en draai naar hem toe. De om zijn snavel gewonden rattendarmen haken in elkaar en vangen glanzend de laatste zon op. Een vreemde vertedering infuseert mijn aderen, en stolt tot een wrang knijpen in mijn borst.
Allemaal symptoombestrijding, maar ook ik heb de antwoorden niet, bedenk ik. Ik fiets door.
Dino Gacevic is arts op de spoedeisende hulp in een Rotterdams ziekenhuis.
Dus die Reinetje Klever heeft in Oeganda helemaal niet gepraat over eventuele vluchtelingenopvang. Hoe geestig is dat? Volgens haarzelf had ze dat namelijk wel gedaan.
Ik had de opening van het stripboek ‘Reinetje in Afrika’ al klaar: een beetje stuurs kijkende Nederlandse mevrouw in een tweedehands kaki tropenpak komt Oeganda binnen en de plaatselijke minister die haar ontvangt zegt enthousiast: „Welkom, welkom, welkom! U komt de apenpokkenvaccinaties brengen?”, waarna onze Klever in het volgende plaatje zegt: „Nee, ik ben de Nederlandse minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, dus daar ga ik niet over.”
De Oegandese minister van Buitenlandse Zaken Jeje Odongo, die bekend staat om zijn flauwe grapjes, vraagt: „Buitenlandse mensenhandel?” Reinetje doet of ze het zouteloze gebbetje niet verstaan heeft en begint snel over haar lucratieve vluchtelingenaanbod. Want daarvoor is ze helemaal naar Oeganda gekomen.
Ze weet dat ze snel met een aantrekkelijke prijs moet komen. Een vriend van haar zit in Zuidlaren in de paardenhandel en heeft haar uitgelegd dat ze niet te hoog moet beginnen. En dat ze moet eindigen met ouderwets handjeklap. Wel opletten want dat gaat snel.
Odongo vraagt al gauw of de te leveren vluchtelingen een beetje gezond zijn. Reinetje belooft dat ze hen in elk geval zal laten vaccineren tegen apenpokken. „Dat is geen enkel probleem voor ons omdat we daar in Nederland hectoliters van in voorraad hebben”, lacht ze monter. Ze kijkt trots en stoer tegelijk. Dan vraagt hij waarom de Nederlandse regering Oeganda heeft uitgekozen. „Wat aardig van jullie premier om aan ons te denken!”, lacht Jeje. Dan wordt er door een wat dikke ambtenaar uit de Nederlandse delegatie iets in Reinetje haar oor gefluisterd.
Ze begint raar te schutteren tegen de Oegandezen, waarop de weldoorvoede ambtenaar sist: „Nu niet liegen, want daar kan je diplomatiek gezeik mee krijgen.”
Hierna volgt een schitterende stotterscène waarin Reinetje probeert uit te leggen dat onze premier van niks weet omdat hij eigenlijk een poppenkastpop van Geert is. Dat hij op dit moment bij de Europese top vooral selfies loopt te maken met de echte leiders en dat hij al die foto’s volgende week in zijn werkkamer hangt.
Dan vraagt ze aan de ambtenaar: „Moet ik gewoon eerlijk zeggen dat Wilders alles bepaalt of ligt hij gevoelig in een zwart land? Hij lijkt me hier niet zo populair.”
Tot zover had ik een vrolijk begin van een satirisch stripboekje in mijn hoofd en ik vond het mooi dat ik er wat realiteit over Dickie in had kunnen verwerken. Paar bladzijden later wilde ik Odongo tegen Reinetje laten zeggen dat Nederland qua politieke structuur prima in Afrika zou passen. En als slotscène dacht ik aan het regeringsvliegtuig dat, bestuurd door onze altijd vrolijke koning, op het vliegveld van Kampala zou landen en dat er louter blije gezichten waren. Bij alle partijen. Vooral bij de vluchtelingen. Die hadden namelijk nog nooit gevlogen! Dat was weer eens wat anders dan een lekke rubberboot!
Maar toen kwam gistermiddag het bericht waarin Odongo vertelde dat hij het met Reinetje wel over vluchtelingen had gehad, maar alleen over de asielzoekers die al in Oeganda wonen. Absoluut niet over de opvang van verse roedels.
Hoe interessant is dit? Wat zit er in de thee in het Catshuis? Is deze baan te zwaar voor de vrouw die ooit omroepbobo bij Ongehoord Nederland was? Is ze toen getraumatiseerd geraakt door die knettergekke Arnold Karskens? Of hoort het gewoon standaard bij iedere PVV’er?
Laatst kwam die gezellige Marjolein Faber ook al raar terug uit Denemarken. Zij had daar borden gezien die daar gewoon niet staan. Het is nog gevraagd aan de regering in Kopenhagen. De Denen waren verbaasd over de vraag. Een ambtenaar zei: „Maar die dame in die kringloopkleren is toch jullie minister?”
En nu dus onze hallucinerende Reinetje. Beide dames moeten hun hele dikke duim toch echt laten nakijken. En ja meneer Omtzigt: dit is het door u gesteunde kabinet. Ik zou er ook doodziek van zijn.