In haar trilogie Cadela Forca (‘Bitch Force’) onderzoekt de Braziliaanse schrijfster en theatermaakster Carolina Bianchi met haar gezelschap Cara de Cavalo hoe fysiek, seksueel en psychologisch geweld tegen vrouwen in onze cultuur zijn ingebed. Ze laat zien hoe dit geweld, door de manier waarop we erover vertellen – in de media, maar ook in de kunst – steeds weer wordt herhaald, goedgepraat, gebagatelliseerd, zelfs wordt aangemoedigd. Daarnaast richt ze zich op de vraag hoe je theatraal vorm kunt geven aan het ‘gat’, het onbenoembare, het trauma, dat een vrouw die dergelijk geweld heeft ondergaan, met zich meedraagt.
Bianchi vertelt over Persephone, de godin die de helft van het jaar in de onderwereld leeft – samen met Hades, die haar ontvoerde en verkrachtte – en de andere helft van het jaar bovengronds. Na een verkrachting, aldus Bianchi, is het net of je, als Persephone, weer tot leven komt na dood te zijn geweest. Alsof je in zekere zin dood bént. Alsof je weliswaar ademt, en rondloopt, en dingen doet en meemaakt, maar iets fundamenteels hebt achtergelaten op die helse plek waar je lichaam ophield van jou te zijn. „Wat te doen met dit lichaam”, vraagt Bianchi. „Wat te doen met de dolende Persephones?”
Scène uit ‘The Brotherhood’.
Foto Mayra Azzi
Een sterke vorm om het te hebben over dit ‘niet-zijn’, vond Bianchi in het eerste deel van het drieluik, het even bewonderde als omstreden The Bride and the Good Night, Cinderella. Bianchi diende zichzelf live een zogenaamde ‘date rape drug’ toe. Halverwege verloor ze het bewustzijn en namen haar medespelers de voorstelling over, waarbij ze zich haar lichaam toeëigenden.
In het tweede deel, The Brotherhood, dat afgelopen weekend op Kunstenfestivaldesarts in Brussel in première ging, onderzoekt Bianchi de oorsprong ervan: wat drijft een samenleving tot misogynie?
Pijn
Volgens Bianchi is het mede geworteld in een specifieke pijn die mannen met elkaar delen. Als klein kind al worden jongetjes aangemoedigd hun connectie met plezier, met spel, met zachtheid en tederheid – laten we zeggen met vrouwelijkheid – te begraven. Het leidt tot een afkeer van de eigen emotionele behoeften, en tot eenzaamheid. In ruil daarvoor worden die van emotie beroofde jongetjes – zeker wanneer ze wit zijn, en hetero, en cisgender – opgenomen in een samenlevingsbrede gemeenschap van mannen die elkaar steevast de hand boven het hoofd houden, elkaar helpen en steunen en bevestigen, het hele leven door. De kanten van zichzelf die ze, als prijs voor deze broederlijke saamhorigheid, hebben moeten verloochenen, kunnen zich aandienen in de vorm van vrouwenhaat.
Scène uit ‘The Brotherhood’.
Foto Mayra Azzi
The Brotherhood is prettig grillig en ongrijpbaar, en ook geregeld verrassend grappig. Wat er zoal langskomt: Bianchi bevredigt zichzelf met een vibrator, luisterend naar Tadeusz Kantor die op een geluidsband over theater oreert. Ze laat een groep van acht mannen delen presenteren uit haar vijfhonderd pagina’s tellende onderzoek naar verkrachting, schokkend in z’n feitelijkheid. (Een van de mannen: „We hebben de vrijheid genomen hier en daar iets te verbeteren.”) Bianchi presenteert een verfrissende analyse van de personages Trepljov en Nina uit Tsjechovs De Meeuw. (Nina’s monoloog wordt daarbij aangrijpend en glashelder uitgevoerd, door Bianchi zelf.) Bianchi wordt rondgedragen door een groep naakte, gemaskerde mannen, terwijl een potpourri klinkt van dansbare popliedjes vol referenties aan verkrachting en mannelijke woede. Er is een hommage aan toneelschrijver Sarah Kane, die ons vanaf een ontzagwekkend portret op het podium recht in de ogen kijkt.
Met The Brotherhood legt Bianchi machtsstructuren bloot die overal, ook in de theaterwereld waarin ze zich zelf beweegt, de koers bepalen. Steeds cirkelt de voorstelling langs de rand van het gat dat verkrachting in een mensenleven slaat, daarmee tastend naar de contouren ervan, de vorm die het heeft. Het gebeurt koel, zakelijk bijna, zonder pathos, en zonder de ambitie dat het tot een oplossing of een catharsis zou kunnen leiden. Maar mét de nadrukkelijke boodschap: kijk hiernaar. Erken ze, deze lichamen. Het is tijd voor nieuwe mythen.
Op dezelfde dag dat Peter Stuyvesant in 1626 aankomt op Manhattan, land ik in New York voor de belangrijkste kunstweek van het jaar. Het regent pijpenstelen en zo luidt ook de verwachting voor de rest van de week.
Maandag 5 mei Subsidies stopgezet
Met collega’s bezoek ik Jacob’s Pillow, „The dance center for the nation”, volgens The New York Times. Architect Francine Houben is mee om ons het door haar ontworpen theater te laten zien. Jacob’s Pillow is een van de referentieprojecten die ik, als directeur van stichting Droom en Daad, bezoek ter inspiratie voor het toekomstige Danshuis in Rotterdam.
Bij Jacob’s Pillow geeft directeur Pamela Tatge de rondleiding en ze praat ons gelijk bij over de zojuist ontvangen brief waarin staat aangekondigd dat de National Endowment for the Arts wordt opgeheven en alle subsidies met ingang van juli worden stopgezet. Gelukkig slagen veel instellingen in de VS erin private middelen te genereren maar overheidssteun en daarmee erkenning, laat staan waardering, is meer dan geld alleen.
Terug naar Manhattan maken we een tussenstop in DIA Beacon om een indrukwekkende installatie van Steve McQueen te bezoeken.
Wim Pijbes in de metro van New York. Foto Chantal Heijnen
Dinsdag 6 mei The Met Gala
Op ‘the morning after’ van The Gala of the Year sta ik om 10 uur op de stoep van het Metropolitan Museum voor de members preview van Black Dandy. Nergens worden modetentoonstellingen zo uitbundig gevierd als in The Met. Historisch doorwrocht en spectaculair tegelijk met de meest buitenissige bruiklenen uit binnen- en buitenland. Met een grandioos gala als mondiaal moment voor zelfpromotie van sterren en wannabees. Tafels en losse tickets kosten respectievelijk 350.000 en 75.000 dollar. Dit jaar bracht het gala een recordbedrag op van 31 miljoen dollar.
Dit is de week waarin alle grote veilingen plaatsvinden en ik de kijkdagen bij Christie’s, Sotheby’s en Phillips bezoek, niet om te kopen deze keer. Galeries en musea zetten nu ook hun beste beentje voor en natuurlijk zijn er naast de TEFAF en FRIEZE nog een handvol kleinere kunstbeurzen. In de wetenschap dat het allemaal te veel is moet ik kiezen. Eerst naar Christie’s waar ik David Kleiweg de Zwaan, de Senior Vice President of Impressionist & Modern Art, spreek, een van de Nederlanders die al sinds jaren in de New Yorkse kunstwereld actief is. Opvallende uitschieter is een groot schilderij van Marlène Dumas dat al voordat de veiling plaatsvindt een gegarandeerd bod binnen heeft, een wereldrecord voor de categorie ‘levende vrouwelijke kunstenaar’.
Wim Pijbes achter de schermen bij TEFAF. Bij de Tern Gallery.
Foto’s Chantal Heijnen
Bij veilinghuis Phillips loop ik direct in de armen van directeur Jean Paul Engelen en John Silberman, de voorzitter van de Willem de Kooning Foundation en wissel de laatste kunstnieuwtjes met hen uit. Bij Sotheby’s wordt een mooi werk van Danh Vo aangeboden. Ik sluit de middag af op een Citibike naar het noordelijkste puntje van Central Park op de rand van Harlem en bezoek het binnenkort te openen Davis Center.
Dit ‘community-first’ deel van Central Park „for Harlem and all of New York” is opgeknapt om er ‘s zomers te kunnen zwemmen en ‘s winters te kunnen schaatsen. Jaren geleden zocht ik contact met de Central Park Conservancy, want hun verrichtingen dienen als inspirerend voorbeeld voor de transformatie van het Park in Rotterdam, waarbij Droom en Daad betrokken is. De dag wordt afgesloten met Hidde van Seggelen, voorzitter van de TEFAF, in de Oyster Bar onder Grand Central, een New York classic.
Woensdag 7 mei The Frick Collection
Alle tijdsblokken zijn volgeboekt, maar voormalig Van Gogh Museumdirecteur Axel Rüger, sinds kort directeur van de gerenoveerde Frick Collection heeft kaarten klaarliggen. De collectie straalt als nooit tevoren en de nieuwe ondergrondse concertzaal is een juweeltje. Door naar The Armory, waar de TEFAF in opbouw is en waar ik, het hoofddoel van mijn reis, actief ben als voorzitter van de keuring. Global Chairman of Vetting heet dat hier, een hele mond vol.
Door de rigide Amerikaanse vakbondsregels is het efficiënter om alle opbouwmedewerkers uit Nederland mee te nemen, inclusief oestermannen en bloemdecorateurs. Ik verwelkom de vijftig keurmeesters die ieder object op authenticiteit, herkomst en kwaliteit beoordelen. Ook al is de beurs in New York aanzienlijk kleiner dan de moederbeurs in Maastricht, de kwaliteit ligt gemiddeld nog hoger, evenals de prijzen. Terwijl de keurmeesters rondlopen breek ik er even uit om naar een van de meest besproken verkoopexposities van dit moment in New York te gaan: Picasso Tête- à-tête bij Gagosian, de grootste kunsthandelaar ter wereld. Een fenomenale selectie topwerken waarvan sommige nooit eerder publiek getoond. De dag eindigt met een diner met de keurmeesters. Wanneer ik naar mijn hotel loop merk ik dat het weer gelukkig omslaat.
Wim Pijbes met Sarah Godfrey bij de Willem de Kooning-tentoonstelling. Op bezoek bij de tentoonstelling van William Kentridge bij Hauser & Wirth.
Foto’s Chantal Heijnen
Donderdag 8 mei The Met Gala
Vandaag opent de TEFAF en is het een race tegen de klok voor de laatste keuringen en de zogeheten ‘appeals’, de mogelijke bezwaren die handelaren kunnen maken tegen het oordeel van de keuringscommissie. Alles rond de keuring valt overigens onder strikte geheimhouding en is dus niet bestemd voor de krant. Buiten staat een rij met mensen die niet gewend zijn om in een rij te staan. Dat is de aantrekkingskracht van TEFAF, ook in New York. Om stipt één uur lopen de eerste bezoekers binnen. Vanmiddag komen zevenduizend genodigden, verzamelaars, museumprofessionals met hun boardmembers en trustees.
Met Chantal Heijnen, de fotograaf voor dit dagboek, loop ik over de beurs en schud wat handen en doe her en der een babbeltje. „Laten we de stad ingaan want er is nog meer te zien”, opper ik en dus spoeden we ons naar Chelsea waar rond de High Line de grote galeries bijeenzitten. Ik wil naar William Kentridge bij Hauser & Wirth en Willem de Kooning in een andere vestiging van Gagosian. Van beide kunstenaars is werk in de collectie van Fenix. Ik wil zien hoe onze werken zich verhouden tot wat hier hangt. In 2026 is het honderd jaar geleden dat Willem de Kooning als migrant Rotterdam verliet. Sarah Godfrey van Gagosian leidt mij rond. De kunstweek sluit ik af met een bezoek aan 1:54, de beurs voor hedendaagse Afrikaanse kunst, genoemd naar het aantal landen op het continent. De dynamische directeur Touria El Glaoui is een ware ambassadeur voor opkomende hedendaagse kunstenaars uit Afrika en bij verschillende galeries op de 1:54 zijn in het verleden aankopen gedaan voor Fenix.
Huiswaarts met de laatste nachtvlucht. Dit weekend beginnen de previews en persvoorbezichtigingen voor Fenix, op 15 mei volgt de officiële opening door koningin Màxima.
Wim Pijbes stapt op een City Bike.Foto Chantal Heijnen
In haar trilogie Cadela Forca (‘Bitch Force’) onderzoekt de Braziliaanse schrijfster en theatermaakster Carolina Bianchi met haar gezelschap Cara de Cavalo hoe fysiek, seksueel en psychologisch geweld tegen vrouwen in onze cultuur zijn ingebed. Ze laat zien hoe dit geweld, door de manier waarop we erover vertellen – in de media, maar ook in de kunst – steeds weer wordt herhaald, goedgepraat, gebagatelliseerd, zelfs wordt aangemoedigd. Daarnaast richt ze zich op de vraag hoe je theatraal vorm kunt geven aan het ‘gat’, het onbenoembare, het trauma, dat een vrouw die dergelijk geweld heeft ondergaan, met zich meedraagt.
Bianchi vertelt over Persephone, de godin die de helft van het jaar in de onderwereld leeft – samen met Hades, die haar ontvoerde en verkrachtte – en de andere helft van het jaar bovengronds. Na een verkrachting, aldus Bianchi, is het net of je, als Persephone, weer tot leven komt na dood te zijn geweest. Alsof je in zekere zin dood bént. Alsof je weliswaar ademt, en rondloopt, en dingen doet en meemaakt, maar iets fundamenteels hebt achtergelaten op die helse plek waar je lichaam ophield van jou te zijn. „Wat te doen met dit lichaam”, vraagt Bianchi. „Wat te doen met de dolende Persephones?”
Scène uit ‘The Brotherhood’.
Foto Mayra Azzi
Een sterke vorm om het te hebben over dit ‘niet-zijn’, vond Bianchi in het eerste deel van het drieluik, het even bewonderde als omstreden The Bride and the Good Night, Cinderella. Bianchi diende zichzelf live een zogenaamde ‘date rape drug’ toe. Halverwege verloor ze het bewustzijn en namen haar medespelers de voorstelling over, waarbij ze zich haar lichaam toeëigenden.
In het tweede deel, The Brotherhood, dat afgelopen weekend op Kunstenfestivaldesarts in Brussel in première ging, onderzoekt Bianchi de oorsprong ervan: wat drijft een samenleving tot misogynie?
Pijn
Volgens Bianchi is het mede geworteld in een specifieke pijn die mannen met elkaar delen. Als klein kind al worden jongetjes aangemoedigd hun connectie met plezier, met spel, met zachtheid en tederheid – laten we zeggen met vrouwelijkheid – te begraven. Het leidt tot een afkeer van de eigen emotionele behoeften, en tot eenzaamheid. In ruil daarvoor worden die van emotie beroofde jongetjes – zeker wanneer ze wit zijn, en hetero, en cisgender – opgenomen in een samenlevingsbrede gemeenschap van mannen die elkaar steevast de hand boven het hoofd houden, elkaar helpen en steunen en bevestigen, het hele leven door. De kanten van zichzelf die ze, als prijs voor deze broederlijke saamhorigheid, hebben moeten verloochenen, kunnen zich aandienen in de vorm van vrouwenhaat.
Scène uit ‘The Brotherhood’.
Foto Mayra Azzi
The Brotherhood is prettig grillig en ongrijpbaar, en ook geregeld verrassend grappig. Wat er zoal langskomt: Bianchi bevredigt zichzelf met een vibrator, luisterend naar Tadeusz Kantor die op een geluidsband over theater oreert. Ze laat een groep van acht mannen delen presenteren uit haar vijfhonderd pagina’s tellende onderzoek naar verkrachting, schokkend in z’n feitelijkheid. (Een van de mannen: „We hebben de vrijheid genomen hier en daar iets te verbeteren.”) Bianchi presenteert een verfrissende analyse van de personages Trepljov en Nina uit Tsjechovs De Meeuw. (Nina’s monoloog wordt daarbij aangrijpend en glashelder uitgevoerd, door Bianchi zelf.) Bianchi wordt rondgedragen door een groep naakte, gemaskerde mannen, terwijl een potpourri klinkt van dansbare popliedjes vol referenties aan verkrachting en mannelijke woede. Er is een hommage aan toneelschrijver Sarah Kane, die ons vanaf een ontzagwekkend portret op het podium recht in de ogen kijkt.
Met The Brotherhood legt Bianchi machtsstructuren bloot die overal, ook in de theaterwereld waarin ze zich zelf beweegt, de koers bepalen. Steeds cirkelt de voorstelling langs de rand van het gat dat verkrachting in een mensenleven slaat, daarmee tastend naar de contouren ervan, de vorm die het heeft. Het gebeurt koel, zakelijk bijna, zonder pathos, en zonder de ambitie dat het tot een oplossing of een catharsis zou kunnen leiden. Maar mét de nadrukkelijke boodschap: kijk hiernaar. Erken ze, deze lichamen. Het is tijd voor nieuwe mythen.
De film is nog niet begonnen of de bloeddruppels spatten al op het scherm. Maar wacht. Ze zijn wel erg gestileerd. En ze vallen wel héél mooi synchroon met het ritme van de pizzicato’s op de soundtrack. Is dat ballet van spetters wel bloed? De ultieme vervreemding.
Het blijkt natuurlijk frambozensaus. Die wordt helemaal volgens de regels van de nouvelle cuisine van de jaren tachtig en negentig van de afgelopen eeuw met bestudeerde nonchalance op het bord gedrapeerd. Vijfentwintig jaar na dato zetten de openingsbeelden van Mary Harrons verfilming van American Psycho nog steeds perfect de toon: ze maakte geraffineerde satire van de gelijknamige shockroman van Bret Easton Ellis.
Bij Mary Harron en in de vertolking van Christian Bale werd hoofdpersoon Patrick Bateman de Dr. Jekyll/Mr. Hyde van het yuppentijdperk: overdag Wall Street-bankier, ’s nachts seriemoordenaar. Dat vat ook meteen de plot van American Psycho wel zo’n beetje samen: een accelererende parade van haat- en lustmoorden, wat betreft motief soms nauwelijks van elkaar te onderscheiden.
De film heeft de tijdsgeest beter weerstaan dan de roman.
Zedenschets van de nieuwe rijken
Zelfverklaard satiricus Easton Ellis vestigde zijn naam eind jaren tachtig met rusteloze zedenschetsen van de nieuwe rijken van Los Angeles en de New Yorkse Upper West Side. Zijn obsessie met Hollywood, geld en glamour en zijn tegelijkertijd afstandelijke en hyperbolische, en soms ronduit harteloze stijl vingen de tijdgeest. Met zijn derde roman, American Psycho (1991), ging hij volgens velen te ver: wezenloos, slecht geschreven en vooral te gewelddadig en misogyn om nog voor spot te kunnen doorgaan. Wat Harron met zijn boek deed, was visionair. Ze durfde het aan Ellis’ talige nihilisme om te zetten in ‘over the top’ en campy beelden. Ze stak de draak met American Psycho.
De nageschiedenis van de film maakte van hem in plaats van een meelijwekkende ‘creep’ gek genoeg ook een held. Net als bij andere millenniumfilms als Fight Club (1999) en The Matrix (1999) werden losse scènes, quotes en gezichtsuitdrukkingen uit American Psycho populair als internetmemes in de online manosphere. Dat is de sociale mediabubbel waar jonge mannen door extreemrechtse influencers en lifestylecoaches worden opgejut tot toxische masculiniteit, vrouwenhaat en zelfmedelijden. Het gaat dan om de groep die zich als ‘sigmaman’ identificeert – een positie tussen de alfa’s en de beta’s op de apenrots. Zij herkennen in Bateman een heroïsche hardwerkende eenling die zijn status ontleent aan het feit dat hij zich niks aantrekt van sociale normen.
Bateman kon de über-sigma worden doordat hij met z’n maatpakken en platinum creditcards ook het toonbeeld was van dat andere cliché: de Wall Street-hustler.
Über-sigma
Zoek #sigma op TikTok en met name Bales grijns is een iconisch beeld geworden. Bateman, zo signaleerde The Guardian terecht , representeert niet bepaald het eerste waar je bij zo’n eenzame wolf aan denkt: hij zet juist alles op alles om erbij te horen. Het ergste wat hem kan overkomen, is wanneer hij wordt aangezien voor een van de Allens, Davissen en Halberstams met wie hij rondhangt en concurreert, die hij haat omdat ze zo op hem lijken. Of hij op hen. Maar Bateman kon de über-sigma worden doordat hij met z’n maatpakken en platinum creditcards ook het toonbeeld was van dat andere cliché: de Wall Street-hustler, die geld verdiende door zich alleen aan z’n eigen wetten te houden.
Waar het in Dr. Jekyll en Mr. Hyde misschien nog ging om een zoektocht naar de ‘kwade natuur’ van de mens, portretteert Harron een personage dat niet eens vervreemd is geraakt van z’n natuur, hij heeft helemaal geen ‘natuur’ meer. Bateman verzekert al meteen aan het begin van de film in voice-over dat hij geen ‘ik’, geen binnenkant heeft. Hij is een en al buitenkant, en het kwaad is het laatste restje drek dat zich naar buiten perst. En daar kwam geen ander elixer aan te pas dan het groen van dollarbiljetten. Het ‘experiment’ dat Bateman ontmenselijkt, heet simpelweg: hyperkapitalisme.
Obsessie met Trump
Profetisch voor 2000: Batemans obsessie met Donald Trump. Hij denkt hem overal te zien. In de tijdlijn van de plot is dat de Trump van net na de publicatie van zijn besteller The Art of the Deal (1987). In de tijdlijn van de historische context van de film had hij eind 1999 net zijn eerste presidentiële campagne aangekondigd. Een fijn voorbeeld van hoe de film aan betekenis heeft gewonnen.
Dat juist de feministische filmmaker Mary Harron haar oog op het boek liet vallen wekte verbazing. Zij was destijds immers net gedebuteerd met I Shot Andy Warhol (1996), een in Cannes gelanceerde indiefilm waarin ze de radicaal feministische ‘mannenhaatster’ Valerie Solanas rehabiliteerde. Solanas verwierf in 1968 haar vijftien minuten faam met een mislukte moordaanslag op Pop Art-kunstenaar Andy Warhol.
Ook Harron kreeg aanvankelijk het verwijt een misogyne film te hebben gemaakt. Al snel volgde ook erkenning uit feministische hoek, waarin haar satire wel werd begrepen en werd gewaardeerd dat ze het geweld tegen de vrouwelijke slachtoffers niet (alleen maar) seksualiseerde of objectiveerde. Door middel van licht, stijl en verknipte camerahoeken maakte ze duidelijk dat ze Bateman niet glorifieerde maar bekritiseerde. Let maar eens op het angstzweet dat gedurende de film op zijn gezicht begint te parelen. Hij begint zo te glimmen, dat dit niets anders kan betekenen dan dat ze ons een spiegel voorhoudt.
Zonder de film was ‘American Psycho’ geen cultureel begrip geworden.
Instagram-esthetiek
In een interview met het ‘magazine’ van online filmplatform Letterboxd vertelde Harron recentelijk dat wat haar zo aansprak in het boek dat Easton Ellis als homoseksuele man, een parodie had geschreven op de vrouwenhaat, homofobie en ‘gay panic’ (gewelddadige angst om voor homoseksueel te worden aangezien van heteroseksuele mannen) die hij waarnam onder de ultramasculiene yuppen, Wall Street-bankiers en financiële nerds van de jaren tachtig.
In de film zien we dat bijvoorbeeld terug in de klassiek geworden scène met de visitekaartjes, waarin de jonge bankiers elkaar opgeilen met lettertypes en geschept papier. En in de stereotype ‘feminiene’ gezichtsverzorgingsrituelen van Bateman, om er maar zo jong en gezond mogelijk uit te blijven zien. Die aan narcisme grenzende obsessie met de eeuwige jeugd katapulteert de yuppen van Wall Street van toen natuurlijk meteen naar de Tech-bro’s van Silicon Valley van nu, die nog een stapje verder gaan met hun transhumanistische dromen waarin ze met behulp van technologie en implantaten onsterfelijk willen worden.
Nu de film z’n 25ste verjaardag viert kun je een paar dingen concluderen: zonder de film was ‘American Psycho’ geen cultureel begrip geworden, en de film heeft de tijdsgeest beter weerstaan dan de roman. Het boek is best wel taai. Maar de slaperige reclamestijl van de beelden, met hun steriele overbelichte interieurs aan de ene kant, en hun vervreemdende zweterige camerahoeken aan de andere, doet sterk denken aan Instagram-esthetiek en AI-beelden van nu: onwerkelijk.
Neem alleen al die grijns van Bateman – de film is een ode aan de ‘smirk’ – ziet die er niet uit alsof hij een extra rij tanden in z’n mond heeft? Te breed, te veel. Kortom, net alsof je favoriete afbeeldingengenerator er ook niet helemaal raad mee wist. Terwijl Bateman in de manosfeer met een al dan niet ironische en tegelijkertijd bewonderende knipoog wordt bekeken, is hij daarbuiten verworden tot kopie zonder origineel.