Wandelen langs geloof, popart en klimaatproblemen: drie kunstroutes voor deze zomer

Recensie Beeldende kunst

Kunstroutes Elke zomer zijn er weer beeldenroutes te bewandelen of te befietsen. Die routes worden gekoppeld aan een thema of een verhaal. NRC koos er drie uit: geslaagde en minder geslaagde voorbeelden.

Ghada Amer: Love Grave, 2003-2023. Te zien op de H3H Biënnale in Oosterhout.
Ghada Amer: Love Grave, 2003-2023. Te zien op de H3H Biënnale in Oosterhout. Foto Peter Cox

IJsselbiënnale 2023

Kunstwerken over de grond onder onze voeten

‘Grondtonen’ is de titel van de IJsselbiënnale 2023. Thema is het trio aarde, bodem, grond, de grote onbekenden van het dagelijks bestaan.

De IJssel, de jongste rivier van ons land, is een kunstrivier. Sinds de manifestatie IJsselbiënnale zes jaar geleden, in 2017, bij de eerste editie kunstwerken in en rondom het stromende rivierwater plaatste, in dorpen, steden, op dijken en in uiterwaarden, zijn de IJssel en beeldende kunst met elkaar verweven.

Een van de 27 nieuwe kunstwerken langs de rivierloop van 120 km ligt verscholen onder een civiel-technisch kunstwerk. Unsinkable van Karin van Dam toont ons een uit elkaar geslagen vlot vervaardigd van bamboe, enigszins verstevigd met zwart draad. Stootwillen van visdraad als kluwens wol houden de brokstukken drijvend, mocht het water hier stijgen. Maar het vlot ligt op het droge.

De locatie is de surrealistisch ogende Tolbrug met een lengte van 800 meter, die rustend op hoge witte pijlers dwars door de uiterwaarden bij Heerde loopt. Deze brug is alleen een brug als het water uiterst hoog komt en de hoogwatergeul tussen Veessen-Wapenveld vult. Misschien komt dit nooit voor, misschien eens in de tachtig jaar. Dit kunstwerk juist op deze plek tekent hoe de IJsselbiënnale te werk gaat: de rivier, het landschap, de brug zelf en het kunstwerk zijn met elkaar verbonden en verwijzen naar elkaar. Geen enkel object is lukraak geplaatst. IJsselbiënnale 2023 heeft als titel Grondtonen en gaat over het trio aarde, bodem, grond. Richtte de voorgaande editie van 2021 zich op klimaatverandering en dreigend hoogwater, nu kiezen directeur Mieke Conijn en het artistieke team voor de grote onbekende in ons dagelijks bestaan: de grond onder onze voeten.

Sidsel Bonde: A canvas for landscape dynamism Foto Sidsel Bonde

Bij de openingsceremonie maakte het publiek deel uit van een performance op de IJsseldijk bij Deventer. Op initiatief van de Arnhemse kunstenaar Rob Sweere kregen de genodigden een handvol aarde. Daarmee moesten ze in een kring staan en tien minuten lang geconcentreerd naar de aarde kijken terwijl Sweere vertelde over het wonder van groei en kracht dat we vasthouden. Maar ook hoe de mens de bodem uitput tot die geen groeikracht meer bezit.

Elders op die kunstroute, die de bezoeker bij voorkeur fietsend volgt van zuid naar noord, dus van Ellecom naar Kampen, stroomafwaarts mee met de rivier, ontwierp Martine van Lubeek de installatie An Affinity for Water. Op een vervallen steiger in de Museumhaven van Zutphen plaatste ze als beton ogende, houten blokken die door mos zijn aangetast. Nietige organismen die het sterkste gesteente breken. Ook ontwierp ze een sculptuur van mos, een soort grot. Op de blokken laat ze met behulp van ragfijne tekeningen de grillige, subtiele maar o zo krachtige structuur zien van moswortels, iets wat voor het menselijk oog nauwelijks waarneembaar is. Her en der staan gieters klaar die de bezoekers uitnodigen het mos water te geven, om zo gezamenlijk zorg te dragen voor iets, voor mos bijvoorbeeld, het landschap, onze bodem.

Her en der staan gieters klaar die de bezoekers uitnodigen het mos water te geven

De fietsende belangstellende glijdt, voorzien van routekaarten en een reisgids, door het landschap, ziet de glinsterende rivier, kerktorens aan de horizon. En krijgt bijvoorbeeld de aanwijzing aan het eind van het fietspad aan de Valkweg bij Eefde de uiterwaarde in te gaan, naar de IJssel.

Daar, in het weidse land, ligt een schitterende geometrische vorm van tien bij tien meter met een dikte van 7 cm, geboetseerd van klei uit de omgeving. A Canvas for Landscape Dynamism noemt de Deense Sidsel Bonde het reusachtige kleitablet. De roodkleurige grondsoort is gebarsten in de hitte. In de breuklijnen groeien grassen en bloemen. Deze sculptuur leeft, groeit mee met het landschap en verandert van kleur door regen, wind, zon. De weersomstandigheden vormen de regisseur van deze intrigerende installatie die toont wat zich onder het grasland bevindt, wat zich onder het zichtbare schuilhoudt. Nu zien we het.

Maar het zal begroeid raken en weer verdwijnen, dankzij het verborgen leven erin. Kunstenaar Sweere zei het ook al tijdens de performance: houdt de aarde vast, als er regen op valt zullen de onzichtbare zaden gaan ontkiemen.

Rob Voerman: Rizoom Foto IJsselbiënnale 2023

Ook Rob Voerman maakt met Rizoom de ondergrondse wereld zichtbaar, een aan de biologie ontleende term die verwijst naar de ongebreidelde, ondergrondse groei van wortelstelsels. Voermans kunstwerk staat langs de IJssel bij Deventer, aan de Gashavenstraat, en toont een opengewerkte wereldbol, de aarde zelf ofwel planet earth zoals astronauten die vanuit de ruimte waarnemen. In deze kwetsbare blauwe parel knoopte Voerman allerhande metalen kabels, groene stukken rubber en takken aan elkaar, als een wortelstel dat zich tot in het oneindige kan uitbreiden, zoals wortelgroeisels dat doen. Rizoom toont de transparante aarde met haar harde kern van wortels, diep verborgen in de bodem.

Met dit werk tekent Voerman óók protest aan tegen de aantasting van bodemschatten, maar het is een visie die zich niet makkelijk prijsgeeft.

Kijk er lang naar, en opeens valt de leegte op die zich rondom de wortelkluwen aftekent, zowel bovengronds als ondergronds. De wortels die het begin van alle bestaan vormen, lijken oneindig maar zijn dat in werkelijkheid niet. In de installatie zijn ze samengedrongen tot een in elkaar verstrikt labyrint, beslist niet onbegrensd in hun groei. Klopt: de mens slaat toe, en put de bodem uit.

Kester Freriks

H3H Biënnale, Oosterhout

‘Shut up’ staat er bij de biënnale over geloof

‘Geloof’, het thema van de de H3H Biënnale, heeft sommige kunstenaars geïnspireerd tot werken waar je als ongelovige bijna gelovig van wordt. Er staat zelfs een beeld waar humor in zit.

‘Hoe staat het met de relatie tussen kunst en geloof?’ vragen de samenstellers van de kunstbiënnale in de Heilige Driehoek zich af, een omgeving in het Noord-Brabantse Oosterhout tussen drie abdijen die elke twee jaar wordt opengesteld voor kunst. Met die relatie gaat het best goed, zou je denken. Immers: als er altijd ergens geloof is, dan toch wel in de kunst, of anders gesteld: als het geloof ergens een gezicht heeft gekregen, dan is het in de kunst. Ook op de H3H Biënnale wordt bevestigd dat het met het geloof en de kunsten wel snor zit. Neem alleen al de letters LOVE van de Egyptische kunstenaar Ghada Amer, die in het grasveld zijn uitgegraven. Ze maken, ondanks de uitgemolken letters, indruk.

De H3H Biënnale koos bij de vorige edities ook thema’s die samenhangen met de omgeving: ‘Liefde’ en ‘Hoop’ waren de onderwerpen van voorgaande edities, en dus is nu onvermijdelijk ‘Geloof’ aan de beurt. De omgeving (kloosters en tuinen) maakt de keuzes begrijpelijk, maar het risico dat het een beetje een zweverig geheel wordt, ligt altijd op de loer. Dat ligt niet zozeer aan de beelden als wel aan de uitleg die de samenstellers erbij geven. Geloof gaat om vertrouwen en overtuiging, legt het boekje bij de wandelroute uit, om vervolgens met clichés te komen als dat geloof ook over „beroering” gaat, „geraakt worden”, „verstilling”, „bezieling” en „dat kunst ons helpt de blik te verbreden”, omdat het symbolisch is voor een en ander.

De hoogdravende teksten moet de bezoeker maar voor lief nemen, want deze H3H Biënnale heeft niet alleen veel moois te bieden, maar is ook sympathiek. Meer werken dan bij vorige edities zijn speciaal voor de locatie gemaakt. Zo bouwde Ine Vermee (1954) een lichtkapel en zette de Vlaamse Fran Van Coppenolle (1998) een fraaie constructie in elkaar. Haar werk, met weinig toegankelijke titel H3W6B13’23 (de chemische formules van kleuren en het aantal keren dat ze de kleuren gebruikte), toont een triomfboog die zowel kwetsbaar als vrolijkmakend is. Zagen triomfbogen er maar vaker zo uit, dan zou je vanzelf wat meer geloof hebben in de toekomst.

Rick van Meel: Juno, 2019-’23. Folkert de Jong: Pleurants, 2023
Foto’s Peter Cox

De enorme kloostertuin, doorgaans hermetisch afgesloten maar nu tijdelijk toegankelijk door een poortbrug die Frank Havemans (1967) bouwde, heeft beelden van David Bade (1970) die je vrolijk stemmen. Er zit namelijk humor in, ook al is niet elke boodschap die hij de bezoeker meegeeft even vriendelijk (‘Shut Up’ luidt er eentje).

Maar geloof draait natuurlijk niet om een goed humeur, maar ook om de zogeheten bezinning. Dat hoeft niet per se zweverig te zijn, toont de Vlaamse kunstenaar David Claerbout (1969) in een geweldige video: The Pure Necessity. Met fragmenten uit Disneys verfilming van het Jungle Book – dat anders dan het origineel van Kipling vooral draait om het zoeken van een bestemming en waarin het goede en de liefde overwint – wordt het hele verhaal teruggebracht tot een beeld van doelloosheid. Je ziet de beesten van de jungle liggen, dwalen, nutteloos zijn. Ondertussen hoor je geluiden die deels passen bij de jungle (wat dan weer bevreemdend werkt in een kloostertuin) en vertrouwde beestengeluiden.

Otlet dacht dat als je de wereld in één catalogus stopte, je wereldvrede zou bereiken

De kracht van geluid komt ook terug in een houten hutje van Elise ’t Hart (1991). Tijdens het wandelen door de tuin en als voorbereiding op haar werk voor deze biënnale zag ze een huisje waarin nonnen terechtkwamen als ze tbc hadden.

In haar geluidskunstwerk Obscura Luister, dat je beluistert in dat afgelegen hutje met uitzicht op een meertje, hoor je de geluiden van het dagelijks leven in een klooster waarbij het tikkende geluid van klokken de rode draad is. Er wordt gebezemd, je hoort mensen wandelen, er wordt gekookt en dit alles mondt uit in een steeds luider tikkende klok en uiteindelijk in het zingen van de Salve Regina. Schitterend: je zou er bijna gelovig van worden.

Niet alles is even geslaagd, dat kan ook niet op zo’n omvangrijke route: de keramische tableaus van Delphine Courtillot (1972) hangen als braaksel aan de gevel van de kapel van Sint-Catharinadal, de ‘beweners’ van Folkert de Jong (1972) ogen treurig maar ook wat eendimensionaal en de sculpturen van de Poolse Alicja Kwade (1979) waarin afgietsels van mobiele telefoons symbool staan voor het gebrek aan onderlinge verbondenheid met elkaar, verliezen hun effect snel.

Elise ’t Hart: Obscùlta-Luister, 2023. David Bade: Zondebok in de Badevaart, 2023
Foto’s Peter Cox

In dezelfde ruimte is de video van Fiona Tan (1966) daarentegen een hoogtepunt. Zij zette in Archive het archief van de Belgische visionair Paul Otlet (1868-1944) om in een met de computer gecreëerde film waarmee zijn plan in beeld omzette. Otlet geloofde dat als je kennis systematisch bij elkaar zou zetten en de wereld zou samenvatten in één grote catalogus je wereldvrede zou bereiken. Kennis van de ander kan daartoe leiden, Otlet wist toen hij eraan begon nog niet dat systematiek en catalogisering even gemakkelijk kunnen leiden tot genocide.

Even treurig denk je weer aan de letters LOVE van Amer. Waarom maakten ze zo’n indruk? Dat had niets met de letters te maken, maar met de diepte die Amer koos voor de letters: ze zijn op grafdiepte. Ooit bedacht ze de letters voor haar werk Love Grave, om de War on Terror in 2003 te becommentariëren, om de absurditeit ervan te verbeelden. Ze herpakte het woord voor deze biënnale, omdat de liefde op grafdelfniveau nog steeds meer dan actueel is – ook al heet de oorlog dan nu anders. Liefde en dood worden er met elkaar verbonden aldus de catalogustekst: „Eros en Thanatos, volheid en leegte.”

Zonder dergelijk poeha blijkt dat liefde zonder geloof in de goedheid van de mens het langst blijft hangen.

Toef Jaeger

ArtZuid, Amsterdam

ArtZuid doet iets met popart, maar wat?

‘Neo-popart’ en ‘transfer’ zijn de thema’s van ArtZuid. Er staan een aantal pakkende beelden in Amsterdam-Zuid, maar duidelijke samenhang ontbreekt.

Jean Dubuffet, David Hockney, Julian Schnabel, Savako, Panamarenko, Marcel Pinas – het is een indrukwekkende lijst kunstenaars van wie ArtZuid beelden naar Amsterdam-Zuid haalde, voor de achtste editie van de sculptuurbiënnale. Vijftig beelden staan er op het groene middenstuk van de Apollolaan en Minervalaan, op het kruispunt van die twee lanen zijn het er zelfs zo veel dat er een serieuze beeldentuin in de openbare ruimte is verrezen. Directeur Cintha van Heeswijck-Veeger wilde voor deze editie „iets met popart doen”, en vroeg kunstenaar Jasper Krabbé als curator. Krabbé stelde daarna voor om „iets met neo-popart” te doen en voegde daar het thema ‘transfer’ aan toe en legde ook nadruk op straatkunst en jongerencultuur.

Die veelheid aan ideeën en invalshoeken zijn gelijk het probleem van deze editie van ArtZuid: individueel staan er sterke beelden tussen, maar zoeken naar een overkoepelend verhaal is tasten in het duister. Felle kleuren en verwijzingen naar straat- en popcultuur zouden alles met elkaar moeten verbinden. Soms werkt dat, bijvoorbeeld bij twee kunstwerken die letterlijk als hangplek voor jongeren fungeren: de gouden bank Je neemt jezelf mee van Job Smeets en de achtvormige zitkuil van Gery De Smit Zot worden aan zee – op een zonnige maandagmiddag waren ze volop in gebruik. Maar daar tegenover staan evenzoveel beelden die schijnbaar helemaal niets met het thema popart of straatcultuur te maken hebben – die vallen waarschijnlijk onder de parapluterm ‘transfer’.

Zo zijn er bijvoorbeeld de prachtige, ingetogen zuilen van de jonge Belgische kunstenaar Liesbeth Henderickx (1991). Met Kariatide (2016) verwijst ze naar de zuilen in het oude Griekenland in de vorm van een vrouw. Henderickx bevrijdt de vrouw door haar weg te laten: ze vervangt haar door gestapelde stenen, maar behoudt het golvende ‘lichaam’. Een spannende en krachtige transformatie – die volledig op zichzelf overtuigt.

Jasper Krabbé: JMB on Tour St.-Jacques. David Bade: Tirzo Martha
Foto’s JWKaldenbach voor ARTZUID

Het thema popart komt het sterkst naar voren in de werken van bekende namen als David Hockney (een beschilderde BMW, die voor de veiligheid in een glazen container wordt geëxposeerd), Erwin Wurm (Fat Convertible, een glimmend zilveren cabriolet met ‘overgewicht’ als kritiek op consumentisme) en Robert Indiana (de iconische ‘LOVE’-letters). Krachtig en kleurrijk is ook Daion, de abstracte cartoonfiguur van de Japanse kunstenares Savako.

Elk werk wordt in de audiotour en de catalogus toegelicht in wat opsommerige teksten, maar het overkoepelende verhaal is dun – en dat maakt dat de selectie willekeurig aanvoelt en zorgt voor verwarring: de vormtaal van Jean Dubuffet is bijvoorbeeld wel kleurrijk, en hij was gefascineerd door de spontaniteit en het alledaagse, maar zijn werk heeft niets met straatcultuur of (neo-)popart te maken. Je gaat je onbedoeld afvragen wat eigenlijk de insteek is: voor een tentoonstelling met klassiekers is er te veel jong talent, voor een tentoonstelling over nieuwe trends in de sculptuurkunst zijn er te veel iconische werken – en is de selectie te braaf.

Dat neemt niet weg dat er zeker enkele pakkende werken tussen zitten. Zo is er Trashstone 531 van Wilhelm Mundt – een glanzende groene ‘steen’ die is gevuld met afval – opgesloten in een kooi ziet het waardeloze materiaal er kostbaar uit, en je verbeelding gaat aan de haal met wat er in het binnenste van die steen plaatsheeft. Kunstenaars David Bade en Tirzo Martha maakten van allerlei soorten gevonden materialen Another blòki in the wall (2023), een lekker rauwe, rommelig-geknutselde gele reus die over een muur van cementsteen heen probeert te stappen. „Een steentje (Blòki) bijdragen is het minste en het meeste wat we als kunstenaars kunnen doen”, zeggen ze in de catalogus.

Erik Wurm: Fat convertible Foto JWKaldenbach voor ArtZUId

De hoogte in, dat wil ook JMB on Tour St.-Jacques, het kunstwerk van Jasper Krabbé dat Jasper Krabbé selecteerde voor de expositie. Naast een wit geschilderde boomstam zit een houten leeuw op een stapel kratten, ‘gevonden voorwerpen’ uit de studio van Krabbé. De leeuw verwijst naar een toren in Parijs die Krabbé zag toen hij een expositie bezocht van de Amerikaanse graffiti-kunstenaar en neo-expressionist Jean-Michel Basquiat. De leeuw verwijst dus ook naar Basquiat, en naar ‘iets onmogelijks’, zoals voor een kunstenaar die zijn tijd vooruit is om begrepen te worden.

In een interview met Kunststof op Radio1 dekte Krabbé zich in voor de kritiek die hij zou kunnen krijgen op zijn keuze voor een werk van zichzelf: „Ik ben geen curator, ik ben kunstenaar.” En in hetzelfde interview: „Ik heb niet iedere kunstenaar naar zijn beweegredenen gevraagd – ik reageer gewoon puur op wat ik zie en of het me raakt of niet.”

Het hoeft ook niet per se een probleem te zijn om als een tentoonstellingsmaker een eigen kunstwerk uit te kiezen – het kan zelfs noodzakelijk zijn, als het werk het overkoepelende verhaal van de tentoonstelling maar ondersteunt. Een kunstenaar en een curator lijken meer op elkaar dan Krabbé lijkt te denken: beiden vertellen een verhaal, met een kunstwerk of met een selectie kunstwerken. Had Krabbé zich maar wat meer curator gevoeld. Nu krijg je de indruk dat de bekende kunstenaar vooral is gebruikt als uithangbord.

Thomas van Huut