Wandelen door ‘De acht bergen’ van Cognetti en dan verdwalen

Reportage

Wat begon als een normale vakantiewandeling door de bergen van de Italiaanse Aostavallei van schrijver Paolo Cognetti mondde uit in een avontuurlijke tocht die fout had kunnen aflopen.

De Aostavallei in Noord-Italië
De Aostavallei in Noord-Italië Foto Ine Roox

Dit verhaal speelt zich af midden juli, als Zuid-Europa in de greep is van een moordende hittegolf. In Rome, waar ik sinds twee jaar woon als correspondent, wagen overdag alleen toeristen zich op straat. Het aantal bosbranden op Sicilië en elders in het zuiden is haast niet meer te tellen. Vorig jaar was er zelfs geen lente in Rome, toen was het vier maanden lang zo heet.

In Estoul, een dorpje in de betoverende Val d’Ayas, in de Noord-Italiaanse Aostavallei, is het vijftien graden koeler. Hier brengt Paolo Cognetti zijn zomers door. De auteur scoorde een wereldwijde bestseller met De acht bergen, een roman over de vriendschap van twee jongens in dit bergdorp, en over de metaforische kracht van deze overweldigende natuur. Tijdens een interview met hem, in november, was Estoul bedolven onder de eerste laag sneeuw. Toeristen waren er nauwelijks. „November is in de bergen het ruigste moment”, zei hij toen. „Kom eens terug in de zomer.”

Restaurant Il Pranzo di Babette (‘de tafel van Babette’), vlak naast de stoeltjeslift, ziet eruit als een groot chalet en is het kloppend hart van dit kleine dorp. Iedereen ontmoet elkaar bij Barbara voor een maaltijd of aperitief. Cognetti roerde hier nog in de kookpotten als kok, en vereeuwigde zijn vroegere bazin als een personage in een van zijn romans.

We geraken de bergpas Col de Garda nog zonder problemen over, daarna gaat het mis

Remigio, die even verderop in het dorp een bed & breakfast uitbaat, is Cognetti’s boezemvriend. Het personage Bruno, de boeken verslindende bergbewoner uit De acht bergen, is deels op hem gebaseerd. Zijn gastenverblijf, in de stijl van een blokhut, staat vol met boeken. Fictie en realiteit lopen in Estoul vrolijk door elkaar.

Remigio en Paolo maken samen lange trektochten, ook op de gletsjer Monte Rosa. De bergbewoners kennen deze omgeving als hun broekzak. Maar de Val d’Ayas is ook populair bij wandelaars die de streek pas komen ontdekken. Remigio geeft een wandelkaart mee en duidt daarop mooie routes aan. Want al zijn mijn vriend Ewout en ik wel opgewassen tegen een stevige wandeling, we zijn geen alpinisten.

Op donderdag 20 juli vertrekken we rond half elf oostwaarts vanuit Estoul, voor een urenlange tocht naar de refuge of berghut Mollino. Rond half twee ploffen we neer op het zonnige terras van het bergrestaurant. Om half drie app ik met Paolo Cognetti en nodig hem uit voor het aperitief, als bedankje voor alle tips. „Eerst deden de benen nog wat pijn, maar ik voel me steeds meer een berggeit.” Hij antwoordt met een grap: „Berggeiten heb ik op die route nog niet gezien, maar pas op voor de wolven! Tot vanavond, om zeven uur, bij Barbara!” Al snel verliezen we het bereik op onze mobiele telefoons. Ruim vijf uur lang zullen we van de radar zijn.

Het begint bij de tweesprong: rechts ligt dezelfde route als op de heenweg, links ligt een nieuw pad. Ewout stelt voor de nieuwe route te nemen. Ik twijfel. Was het twee dagen eerder al niet zwaar genoeg, toen we stuitten op die onverwachte bergpas? Hij wijst op de bergmeren die we toen zagen. Ik ga overstag. We kiezen een andere weg terug. Niet de route die Remigio voor ons had getekend, wel een weg die ook duidelijk op onze kaart staat vermeld.

Lees ook dat interview: Op bezoek in het dorp van Paolo Cognetti: ‘De acht bergen is ook een documentaire over ons dorp’

Splitsing

We geraken de bergpas Col de Garda nog zonder problemen over, daarna gaat het mis. Het wandelpad gaat geleidelijk over in zeer dichte begroeiing, maar we stappen verder. We zijn alleen met zijn tweeën, vlak naast de imposante bergtop Punta Regina. De zon staat hoog.

Tussen Punta Regina en Punta della Garda, twee toppen van meer dan 2.200 meter, vinden we geen aanwijzingen meer. We keren niet terug, om niet opnieuw de bergpas over te moeten. We zullen toch wel een andere route vinden? Maar bij een rotsblok met twee gele pijlen weten we niet wat te kiezen.

Eerst proberen we rond Punta Regina te wandelen. Zonder een pad betekent dit dat we onszelf een weg banen door de dichte begroeiing van een steile bergwand, die we schuin moeten beklimmen. Ik graai een dikke tak die wat extra houvast biedt, maar mijn voeten schuifelen toch, en ook om de hoek van de bergwand ligt nog steeds geen pad. Daarom keren we terug naar het rotsblok met de twee pijlen. De tijd kruipt verder voorbij, en ik maak me zorgen dat ik mijn afspraak met Paolo Cognetti niet haal.

Omdat stijgen zo gevaarlijk bleek, zetten we bij het rotsblok de daling in. Euforisch zijn we, als we een pad vinden dat daalt in de richting van een bergstroom met heerlijk fris water. We laven onze dorst in het snel stromende water en vullen onze drinkbus. Al uren zagen we geen levende ziel. De natuur boezemt me ontzag in. Tegelijk neemt de ongerustheid toe: wat als we bij het vallen van de avond hier nog steeds niet weg zijn geraakt?

Paolo geeft me een uitbrander. „Waarom ga jij op avontuur op routes die je helemaal niet kent?”

Beneden, bij de rivier, vinden we een splitsing met verschillende richtingen. Naar het oosten betekent stappen in de richting van een alpenweide, of een boerderij op grote hoogte. Maar zijn daar dan mensen? Dat is allerminst zeker. Die kant op bereiken we ook de meren van Frudiere. Ewout zegt dat we daar andere wandelaars kunnen treffen. En anders is het daar ’s nachts in elk geval ook veiliger dan in het dichtbegroeide woud. Ik slik bij de gedachte hier mogelijk te moeten overnachten.

En dus proberen we het eerst westwaarts, in de richting van het stadje Graines. Daar hebben we vast weer mobiele ontvangst en dan bellen we gewoon om hulp. Maar dikke boomstammen hebben de glibberige route ontoegankelijk gemaakt. We keren terug naar de splitsing, en stappen dan toch maar in de richting van de meren van Frudiere.

Al bijna twee uur zoeken we nu de weg. Ik besef dat Paolo Cognetti vanaf zeven uur alleen maar ongeruster zal worden. Stilaan word ik zelf te bang om me daar nog langer schuldig over te voelen.

We zijn de controle kwijt. Ik neem de imposante, machtige natuur in me op, kijk naar de bergtoppen en luister naar het geluid van onze voetstappen – het enige geluid – en voel me klein en kwetsbaar. Constant spoken de onheilsberichten over de stijgende temperaturen en bosbranden door mijn hoofd. Alsof die grootse natuur zegt: respecteren jullie mij niet, dan kan het voor jullie mensen wel eens gevaarlijk worden.

Foto Ine Roox

Onheilsberichten

We zijn halverwege de route naar de meren van Frudiere en lopen al meer dan drie uur helemaal alleen. En dan staan ze plots voor onze neus. Een jonge vrouw en een jongeman. Sara en Simone heten ze, en ze lopen terug uit de richting van Frudiere. Sara ziet hoe bang ik ben. „Vanaf nu zijn wij met zijn vieren”, zegt ze gedecideerd, „en niemand blijft hier achter.” We bedanken hen met onze kostbaarheden: drinkwater uit de rivier en zonnecrème met een hoge beschermfactor. In mijn ogen wellen tranen op van geluk.

De twintigers uit Bologna zijn als door de hemel gezonden. Niet alleen zijn het getrainde alpinisten, ze hebben ook wandelstokken én een gps-tracker die de route aangeeft. „Nog zo’n anderhalf uur”, schat Sara en lacht bemoedigend. Mijn benen krijgen verse energie. De vreugde is te voorbarig, want vanaf dan moeten we eigenlijk nog drie uur lopen, voornamelijk omhoog.

De route op Sara’s gps-tracker blijkt immers dezelfde als die op onze kaart, en dat pad bestaat dus niet. En het is al na zessen. Nog drie uur licht. We moeten opnieuw stijgen, zegt ze, in de richting van de bergtop Punta della Garda. Die kant moeten we nu eenmaal op om weer in Estoul te raken.

Als leider van onze paniekerige expeditie klautert de ervaren Sara over de toppen, zoekend naar paden die ook zij niet vindt. Er zit niks anders op, roept ze luid, ook wij moeten onszelf een weg banen over de steile, dichtbegroeide bergflank.

Sara vindt het onvoorstelbaar dat de gps een route aanduidt die niet bestaat. Achteraf horen we van dorpsbewoners dat het pad is weggevaagd door een aardverschuiving… zo’n 23 jaar geleden. Wat algemene kennis is voor de dorpelingen, is dat voor toeristen allerminst.

Voor Sara van ons is weg geklommen, heeft ze nog gauw haar wandelstokken in onze handen geduwd. „Pak aan! Ik doe wel zonder.” De klim over de bergflank is pittig. Drie kwartier tot een uur piekeren we over élke stap, steil omhoog. Ofwel vinden we ternauwernood houvast in de dichte begroeiing, ofwel schuifelen we juist over een losliggende steen en zoeken we opnieuw ons evenwicht.

Foto Ine Roox

Uitbrander

Ik voel mijn benen trillen van de stress. „Niet achterom kijken!” roepen Simone en Ewout in koor. Achteraf vertelt Ewout dat er op die steile helling nog zo’n vijf meter achter ons lag. Verder zag hij niets. Misschien begon daar het zoveelste sparrenbos dat een mogelijke val had kunnen breken, misschien gaapte daar een ravijn.

De angst doet mijn benen verslappen. Simone merkt het, grijpt me bij de hand en begint me moed in te spreken. „Je bent sterker dan je denkt. Passo dopo passo!” Stap na stap. De angst ebt weg, en maakt plaats voor een krachtige drang om daar weg te raken. Die laatste uren hebben we benen als atleten. We halen Sara in, komen dan toch nog berggeiten tegen, en bereiken een boerderij waar een boerin haar koeien de stal binnenloodst voor de nacht. Het is tien over negen en het schemert al flink. Dan verschijnt het eerste streepje bereik op onze telefoon.

Tegen half tien zijn we veilig en wel bij Barbara’s restaurant. Paolo, die in de auto was gesprongen om ons te komen zoeken, geeft me een uitbrander. „Waarom ga jij op avontuur op routes die je helemaal niet kent”, zegt hij tegelijk boos en bezorgd. Ongewild hebben we ook nog een vers trauma opgerakeld.

„Vorig jaar is een jonge vrouw dit woud ingetrokken”, vertelt Paolo, die haar vooraf had ontmoet. „Bij het vallen van de avond was ze nog niet terug. De volgende ochtend hebben de reddingsdiensten haar lichaam gevonden.” Hij vindt het geweldig dat mensen ‘zijn’ Acht bergen komen ontdekken. Eén dag per week begeleidt hij ook groepen, belangeloos. Dat ziet hij als een soort burgerplicht. Maar als mensen er zonder veel training of ervaring op uit trekken, dan wacht hij soms dus wel af met een bang hart.

We zeggen dat we vertrouwden op de wandelkaart. Paolo erkent dat sommige delen van Aosta ruig zijn, en Sara en Simone, ervaren wandelaars, wijzen erop dat andere bergstreken in Italië veel meer wegwijzers hebben. De gemoederen bedaren, Barbara schenkt een extra glas wijn, en we toosten samen op de goede afloop.