Bij iedereen beklijft wel één filmbeeld waarvoor Stephen King verantwoordelijk is. Het hondsdolle gezicht van Jack Nicholson in een kapotgehakte deur in The Shining. Sissy Spacek doordrenkt in varkensbloed op het schoolbal in Carrie. Andy Dufresne in de regen na zijn ontsnapping uit Shawshank in The Shawshank Redemption. En als je getraumatiseerd werd als kind: een clown met een rode ballon die je vanuit het riool toelacht, in It.
Overal waar je kijkt in de Amerikaanse filmindustrie, vind je Stephen King. Elk jaar verschijnen er films van – of beïnvloed door – zijn werk. Hij is met afstand de meest verfilmde levende auteur, met meer dan 350 (korte) films, miniseries en spin-offs. Slechts enkele doden liggen op hem voor – Agatha Christie, Charles Dickens, William Shakespeare – en van King komen er de komende jaren nog eens 24 projecten uit.
Deugd van simpele boekhouder
Deze week gaat The Life of Chuck uit. Een sentimentele film over het einde van de wereld én de deugd van een simpele boekhouder. De film won de publieksprijs op het filmfestival van Toronto. We zijn nog lang niet klaar met King.
Wat maakt Stephen Kings werk zo aantrekkelijk voor verfilmingen? Het (te) makkelijke antwoord is: goede verhalen in tekst zijn goede verhalen op beeld. Kings werk is een heksenketel waar gotische horror, Amerikaanse jeugdliteratuur en sciencefiction zich vermengen. Hij was vanaf boek één commercieel succesvol en wordt intussen – na initieel, in tweed gekleed wantrouwen – ook in literaire kringen getolereerd. Hij observeert scherp – King heeft „een bijna instinctief begrip van de angsten in de psyche van de Amerikaanse working class”, aldus schrijver Walter Mosley gaf. Maar hij valt vooral op door zijn verbeeldingskracht. Zoals The New Yorker, schreef, de lol is dat King accuraat kan omschrijven hoe het vóélt om telekinetisch te zijn en hoe lekker het is met die krachten wraak te nemen. Als je het King vraagt, zegt hij: „Er zal altijd die menselijke behoefte zijn om iemand te zien sterven, zolang jij het zelf maar niet bent.”
De King-industrie
In 1992 begon Stephen King een rechtszaak tegen filmstudio New Line Cinema. Hun bewerking van The Lawnmower Man zou zó weinig met zijn korte verhaal te maken hebben dat King zijn naam van het project wilde halen. De directeur van New Line reageerde verbaasd: „Maar dat is waarvoor we betaalden… de naam is het voornaamste object dat we kochten.”
Als je eminente horrorschrijvers als Clive Barker (44 projecten op IMDb), Dean Koontz (20) en geliefde thrillerschrijvers John Grisham (24) en Tom Clancy (43) bij elkaar optelt, kom je nog niet in de buurt van het aantal adaptaties dat King inspireerde.
Dat ligt aan de kwaliteit van zijn werk, maar toch ook aan de kwantiteit. King verkocht ruim 400 miljoen boeken sinds zijn – ondermeer door Brian DePalma – verfilmde debuut Carrie in 1974. Dan schrijft hij ook nog snel en heel veel: boeken van honderden pagina’s, soms meerdere per jaar. Het verhaal gaat dat hij Cujo schreef in één weekend aan de coke, en dat hij er geen herinnering aan heeft. Er is dus altijd genoeg King-materiaal om te adapteren.

Foto Michael Ochs Archives/Getty Images
Zijn bestsellers vertalen zich naar een hoge bioscooprecette. Tot de flop The Dark Tower in 2017 maakte vrijwel elke serieuze Stephen King-verfilming winst. Ook in recente jaren: een nieuwe verfilming van It (2017) bracht meer dan 700 miljoen op tegen een budget van 35 miljoen, een winstmarge van 2.000 procent. Series als Midnight Mass en The Outsider werden streaminghits.
King is een industrie. Boeken verkopen de films, films verkopen de boeken. En die industrie heeft hij zelf gecultiveerd. Slechts enkele jaren na zijn debuut startte hij het ‘Dollar Baby’-programma: beginnende filmmakers konden de rechten op Kings boeken voor 1 dollar verkrijgen. Regisseur Frank Darabont kwam zo in contact met King en verfilmde drie van zijn boeken: The Green Mile, The Shawshank Redemption en The Mist.
Een soortgelijke deal sloot hij met de filmstudio Castle Rock Entertainment (vernoemd naar het fictionele stadje waar Kings boeken zich veelal afspelen). Filmrechten gaf King weer weg voor 1 dollar mits hij 5 procent van de omzet kreeg, de regisseur mocht selecteren én de stekker eruit kon trekken als hij wilde.
Hiermee beschermde hij zijn werk en realiseerde hij zijn eigen ‘revolutionaire filmambities’, vertelt hij in een interview voor het boek Stephen Kings Hollywood. Zo bevatte de film Peyton Place uit 1957 de eerste seksscène in de Amerikaanse filmgeschiedenis. De slaapkamerdeur ging open en King wilde iets soortgelijks: de toiletdeur openen. En dus schreef hij in Dreamcatcher een scène waarin twee mannen een spoor bloed vinden dat naar een badkamerdeur leidt: King was tevreden.
Steven King
Toch is er meer dan slimme marketing en deals. Kings boeken werden al verfilmd voor hij als auteur beroemd werd. Op de aftiteling Carrie (1976) stond zijn naam nog verkeerd gespeld: ‘Steven King’. Iets maakt Kings werk inherent geschikt voor film. Zijn oeuvre baarde opmerkelijk veel legendarische film: Brian de Palma’s Carrie, Stanley Kubricks The Shining, Rob Reiners Stand by Me en Oscarwinnaar Misery. En The Shawshank Redemption, de beste film aller tijden volgens stemmers op filmwebsite IMdB.
Meestal krijgen de regisseurs daarvoor alle lof. Kubrick en De Palma zouden als ‘filmauteurs’ zijn vuistdikke boeken door het koffiefilter van hun eigen genie hebben gegoten: Stephen Kings pulp bleef achter. De schrijver zelf versterkt die opinie door juist zijn beste verfilming te kraken. Zo vond hij meesterwerk The Shining „een prachtige auto zonder motor” terwijl het vermaledijde vervolg Doctor Sleep in zijn ogen „alles wreekte wat schortte aan Kubricks The Shining”.

Foto Chris Helcermanas-Benge
Zijn eigen film hielp evenmin. „Als je iets goed wil doen, moet je het zelf doen”, stond op de poster van regiedebuut Maximum Overdrive in 1986. De film, over moordlustige huishoudelijke apparaten, was mogelijk de allerslechtste film van het jaar. Achteraf gaf King toe dat hij inderdaad zoveel coke snoof „ dat ik geen idee had wat ik aan het doen was”.
Maar Kings invloed is wel degelijk zichtbaar in zijn verfilmingen, en ook in films die niet op zijn werk gebaseerd zijn. Natuurlijk in horror, maar ook zijn beeld van adolescentie, jongensvriendschap, het kleinstedelijks leven in Amerika in series als Stranger Things of Lost en films als Donnie Darko en Super 8. Steven Spielberg, die King ooit probeerde te strikken voor het scenario van Poltergeist, zei in 2020 dat hij niet begrijpt „dat Stephen King en ik geen familie zijn […] We hebben een spirituele verbintenis.”
King wijst zelf naar de belangrijkste reden dat zijn werk het zo goed doet op het scherm. „Filmproducenten kiezen mijn werk omdat ik filmisch schrijf.” In Danse Macabre, zijn boek over schrijven, legt King uit dat hij evenzeer geïnspireerd is door de ‘gothic novels’ van Edgar Allen Poe als door films als Alien en Night of the Living Dead. Zijn boeken zijn eigenlijk al uitgebreide filmscripts. Met, zoals Hollywood dat graag ziet, een duidelijke strijd tussen goed en kwaad die Hollywood zoekt. Die vaak aansluiten bij de tijdsgeest: The Strand sluit aan bij het coronavirus, The Institute bij complotdenken. Zijn personages worstelen met verslaving, mentale gezondheid, verknipte ouder-kindrelaties en andere contemporaine problemen.
King perverteert kleinsteeds Amerika Amerikaanse iconografie met gotische horror: het grote eindbal op school (Carrie), de auto-romantiek (Christine), het knusse oude industriestadje (It, The Stand, The Body), de trouwe viervoeter (Cujo).
De beeldtaal was er al, miljoenen mensen, ook buiten de VS, voelen er nostalgie bij na decennia bemesting door film, televisie, marketing en literatuur. Stephen King gooit daar dan weer een emmer varkensbloed overheen: effectief in boekvorm en evenzo op het scherm. Ook al heeft King geen hausse aan toilethorror weten te ontketenen, zijn werk heeft de Amerikaanse film duisterder, enger en wantrouwiger gemaakt. Daar zal hij toch blij mee zijn.
