Waarom vindt iedereen in de kunstwereld het ineens zo belangrijk om ethisch ‘goed’ te zijn?

Hoe goed moet je zijn als kunstenaar? Laten we dat voor de gelegenheid eens voorleggen aan Nan Goldin. Zij begon in 2017 een actie tegen de Sackler-familie, eigenaar van Purdue Farma, die de pijnstiller OxyContin produceert. Goldin was daaraan na een polsbreuk verslaafd geraakt, net zoals heel veel andere mensen. Goldins voornaamste doelwit werden grote musea als het Metropolitan Museum, het Guggenheim in New York en het Louvre, die in de decennia ervoor allemaal vele miljoenen van de Sacklers hadden aangenomen – zoveel zelfs, dat ze uit dankbaarheid regelmatig een zaal of een museumvleugel naar de familie hadden vernoemd. Goldins acties tegen die vernoemingen, en de bijbehorende donaties, hadden veel succes: nadat Goldin zich begon te roeren verbraken de meeste van de betrokken musea haastig hun banden met de Sacklers. Goldin, en de kunstwereld, jubelden luid om de morele victorie.


Lees ook
Fotograaf Nan Goldin: ‘Soms ga ik zitten en tel de mensen die dood zijn. Ik zeg hallo tegen ze’

Self-portrait with eyes turned inward, Boston, 1989

Tegelijk hoor je zelden iemand over de keerzijde van Goldins actie. Want wat was eigenlijk de reden dat juist musea de tol moesten betalen voor Goldins activisme, behalve dat ze die wereld heel goed kent, en die wereld haar? Was het niet logischer geweest als Goldin Purdue-fabrieken had geblokkeerd, de apotheken (dealers) die het middel gretig voorschreven op het matje had geroepen, of de medische autoriteiten die OxyContin zonder grondige testen op de markt hadden toegelaten – de mensen die, kortom, én het middel actief hadden gesteund, én moreel hadden gefaald en daar ook nog eens vele miljoenen aan hadden overgehouden? Maar hen liet Goldin lopen. Nee, ze pakte de musea aan, die van het geld… nou ja, gebouwen hadden willen uitbreiden, er kunst van hadden willen kopen en er educatieve projecten voor kinderen van zouden hebben opgezet. Goldin onttrok miljoenen aan de kunst en de kunstwereld juichte: het recht had gezegevierd.

Dilemma’s

Twee dingen fascineren me daaraan. In de eerste plaats: waarom vindt iedereen in de kunstwereld het op dit moment zo belangrijk om ethisch ‘goed’ te zijn, zelfs als dit ten koste gaat van de kunst? En ten tweede: waarom staat dat morele kompas zo willekeurig afgesteld?

Natuurlijk, dat ethische normen belangrijker zijn geworden, heeft alles te maken met het toegenomen artistieke engagement. Als ik het zo opschrijf klinkt het ook logisch: vanzelfsprekend hebben wapenleveranties in the great scheme of things meer te betekenen dan een schilderij, heeft vrouwenemancipatie meer impact dan een beeld op een rotonde, en heeft klimaatverandering meer invloed op de wereld dan een installatie in Museum Arnhem. Bovendien is het bijna onvermijdelijk dat, als je je als kunstenaar of kunstinstelling als maatschappelijk betrokken presenteert, je daaruit voor je werk de consequenties trekt. Alleen: in de kunst wordt opvallend weinig gepraat over de dilemma’s die deze botsing tussen kunst en ethiek teweeg brengt. Sterker nog: binnen de kunstwereld wordt de moraal bijna vanzelfsprekend steeds vaker boven de kunst gesteld. Tegelijk lijkt het de voorvechters van de moraal weinig te kunnen schelen dat kunstinstellingen en kunstenaars daardoor steeds vaker in benarde, pijnlijke, of ronduit vernederende situaties belanden.

Voorbeelden genoeg. Neem het Stedelijk Museum en de Gemeente Amsterdam, die, zoals Emmie Kollau en Pieter van Os in hun uitstekende podcast Hier hing een schilderij laten horen, zo benauwd waren ethisch een verkeerde keuze te maken dat ze een top-Kandinsky uit het Stedelijk weggaven aan enigszins pruilende, tamelijk verre erfgenamen – die het werk al snel voor 60 miljoen verkochten. Of neem de willekeurige wijze waarop kunstinstellingen op hun banden met ‘het grootkapitaal’ worden aangesproken. Daarbij gaat het veelal om sponsoring, door grote bedrijven als ING, Shell of KLM, van tentoonstellingen of speciale projecten die zonder zulke gelden nauwelijks te realiseren zijn. Toch wordt er vaak tegen geprotesteerd, zoals onlangs bij de opening van de Frans Hals-tentoonstelling in het Rijksmuseum: activisten van Extinction Rebellion bekritiseerden sponsor ING vanwege diens rol bij ‘het verergeren van de klimaatcrisis’ – ondertussen besloot filmmuseum Eye in Amsterdam al geen sponsoring van KLM meer aan te nemen, omdat dat niet past bij zijn klimaatbeleid.

Hierbij wordt, meestal schijnbaar willekeurig, een ander bedrijf uitgekozen met steeds als argument: dit bedrijf verdient geld met zulke verwerpelijke zaken, dat je daar als museum niks mee te maken moet willen hebben. Dit klinkt nobel, en zulke bewustwording kan ook zeker geen kwaad, maar door de willekeurige wijze van bekritiseren drijven actievoerders de musea langzaam in het nauw. Want hoe je het ook wendt of keert, uiteindelijk is elke sponsor onderdeel van hetzelfde, in essentie destructieve systeem en kun je je daar als instelling alleen maar aan onttrekken door dat systeem volledig te verlaten. En dan ga je failliet – wat ook de protesteerders niet lijken te willen. Maar wat moet je als museum, als de kritiek voortdurend van alle kanten kan blijven komen? Zelfs het leunen op de overheid staat moreel al op de helling: wat doe je als goedwillende kunstinstelling als je straks dreigt te moeten overleven met de laatste subsidie-aalmoes die kabinet-Wilders I over de heg gooit?

Voor individuele kunstenaars is de morele systeemverwevenheid nog lastiger. Of het nu beurzen, prijzen of verkopen betreft – overleven buiten het systeem is lastig, zo niet onmogelijk. Nog niet zo lang geleden maakte ik mee dat een kunstenaar die de kunstprijs van een grote bank had gewonnen publiekelijk werd gekapitteld om de band van die bank met de wapenindustrie – had ze de prijs wel moeten accepteren? (Ja, zegt u het maar). Of neem verkopen: als je als kunstenaar je werk verkoopt aan een verzamelaar, of een bank, of een brouwer, stem je dan impliciet in met de manier waarop die zijn geld verdient? (Toen ik ooit aan Thomas Hirschhorn, sociaal kunstenaar bij uitstek, vroeg wat hij deed met wapenhandelaren die zijn werk wilden kopen antwoordde hij: ‘Dan zijn het uitstekende wapenhandelaren’ – wat ik, toegegeven, een geweldig antwoord vond). Of, ander dilemma, kun je als kunstenaar nog wel werken met (slecht afbreekbaar) plastic, of met acrylverf, of met lood? Dit klinkt overdreven, maar als je als kunstenaar voortdurend wordt geconfronteerd met de schade die je werk aan de wereld aanbrengt, schiet je langzaam toch in een ‘Sorry dat ik besta’-modus – en dit is wel het laatste dat we van kunstenaars moeten willen.

Omertà

Ondertussen blijkt diezelfde moraal behoorlijk rekbaar, wat je het mooist ziet in mijn favoriete kunst-ethiek-dilemma: vliegen. Natuurlijk, iedereen is het er over eens dat vliegen verhoudingsgewijs veel schade toebrengt aan het milieu en dat het daarom goed is, het zo min mogelijk te doen. Maar wat is ‘zo min mogelijk’ in een bij uitstek fysieke industrie die nu eenmaal drijft op objecten die in levende werkelijkheid het best tot hun recht komen? Bovendien wordt de kunstindustrie voor een belangrijk deel gaande gehouden door direct contact tussen kunstenaars, bemiddelaars en kopers – een wereld die sinds de doorbraak van de mondiale emancipatiebeweging alleen maar groter is geworden. Dit alles leidt tot een fascinerende omertà: heel veel mensen in de kunstwereld, ook de meest uitgesprokenen, reizen heel veel wereld over (beurs in Mexico, beurs in Johannesburg, Biennale in Sidney, ga maar door) en negeren daarbij categorisch het milieuprobleem – zoek maar eens naar kunstwerken over de relatie tussen vliegen en milieuvervuiling. Ook verheug ik me nu al op alle zelf-feliciterende treinselfies die straks, aan de vooravond van de Biennale van Venetië op Instagram gaan verschijnen – allemaal mensen die zich moreel verantwoord naar de hoogmis van de kunstwereld begeven, om vervolgens collectief de half-verdrinkende stad nog een beetje verder onder water te duwen. Hoezo willekeur?

Geen misverstand: natuurlijk moet de kunstwereld niet stoppen met haar maatschappelijke betrokkenheid. Maar twee dingen zouden dit engagement wel verteerbaarder maken: minder willekeur en het onderdrukken van de neiging om de moraal nogal betweterig en ongenuanceerd te stellen boven de kunstpraktijk. Want dat is het probleem: wanneer morele en ethische dilemma’s de kunst gaan overheersen, verliest die kunst langzaam zijn eigenwaarde – en z’n bestaansrecht. Zoals iedereen wel weet dat de beste remedie tegen onrecht en milieuvervuiling eigenlijk collectieve zelfmoord zou zijn, berokkent ook de kunst de wereld het minste schade als ze ophoudt te bestaan. Dat wil gelukkig niemand, maar dan moet de kunst niet voortdurend van binnenuit kleiner worden gemaakt, en worden gebruikt als speelbal van schreeuwende insta-grammers, onzekere, windvanige museumbesturen en onvoorspelbare manoeuvres van de kudde, aangevoerd door de moraal-machthebber van het moment.


Lees ook
Groen is het nieuwe zwart: hoe de beeldende-kunstsector worstelt met de klimaattransitie

Groen is het nieuwe zwart: hoe de beeldende-kunstsector worstelt met de klimaattransitie

En daarbij mag de kunst ook best eens wat vaker op haar strepen gaan staan. Neem de klimaat-protesten in musea: als er weer eens een blik soep of verf tegen de Mona Lisa of een Monet en een Picasso wordt gegooid zijn er nog té weinig mensen die zeggen: heel goed, zulk protest, maar wat heeft de Mona Lisa in vredesnaam met de opwarming van de aarde te maken? Waarom pak je nu net de kunst? Mij doen zulke acties elke keer weer denken aan het op één na minst populaire kind van de klas dat zichzelf status probeert te geven – niet door de pestkoppen aan te pakken, maar door het enige kind dat in de sociale hiërarchie nog lager staat in het openbaar een schop te geven. Dat kind moet misschien leren wat meer voor zichzelf op te komen – leve de kunst, weg met de artistieke zelfhaat.