Ze was een hond. Een sint-bernard met een grote, lobbige kop, witte snuit en oranjebruine oren. Ze keek wat droef, zoals sint-bernards vaak doen. Zoveel was duidelijk. Piet Mondriaan heeft haar vastgelegd in een donker, herfstkleurig portret uit ruwe verfstreken, voordat hij zich bekeerde tot het lijnenspel in primaire kleuren waarom hij bekendstaat. Maar waarom schilderde hij haar? En wanneer? En de eigenaardige titel van het werk, Isar Harlemia, waar kwam die vandaan?
Er zijn nu antwoorden, meldt het Kunstmuseum in Den Haag vrijdag, ruim vijftig jaar nadat het museum het werk geschonken kreeg. Mondriaankenners Caro Verbeek en Wietse Coppes waren benaderd door een onderzoeker uit onverwachte, maar voor de hand liggende hoek: de kynologie, de hondenstudie. Pauline Q. van Vliet werkte aan een geschiedenis van de herdershond in Nederland toen ze een vermelding van het schilderij aantrof in een catalogus van een tweedaagse hondententoonstelling, 23 en 24 augustus, 1902, te Den Haag. De geschilderde hond had echt bestaan, Isar Harlemia was haar naam.
Fokkerij
Isar woonde vanaf 1902 in de Watergraafsmeer, toen een gemeente en nu een buurt in Amsterdam. Isar was niet zomaar een hond. Ze was een hond waar haar eigenaar, hondenfokker Willem Bols van hondenfokkerij Harlemia, prijzen mee won.
Spectaculairder nog, vindt het Kunstmuseum, is de ontdekking dat Mondriaan ook Isars nageslacht heeft vastgelegd. Van Vliet trof een vermelding van een tweede hondenschilderij aan in de hondencatalogus uit 1902. Het gaat om de honden Tristan en Isolde, geboren op 5 mei 1902. Tot nog toe ontbreken verdere sporen van het schilderij. Waar het is en hoe het eruitziet: dat is het volgende vraagstuk waar de honden- en Mondriaankenners op kunnen kauwen.
Hoe de paden van de hond en de schilder elkaar zijn gekruist, is nog niet helemaal zeker. Mondriaan kwam rond 1902 vaak over de vloer bij zijn broers in de Watergraafsmeer, in de buurt van hondenfokker Bols, en hij huurde een zolderetage verderop in de stad, aan de Albert Cuypstraat. Onduidelijk is ook, schrijven Mondriaankenners Verbeek en Coppes, of de werken in opdracht zijn gemaakt, of als vrij werk.
Het verloren schilderij van Tristan en Isolde was eigendom van hondenfokker Bols, blijkt uit de catalogus. Het portret van moeder Isar was op de Haagse hondententoonstelling te koop voor 60 gulden. Op een onbekend moment is het gekocht door Sal Slijper, mecenas en verzamelaar van Mondriaans werken. Via een legaat kwam het in 1971 bij het Kunstmuseum terecht.
Het Rijksmuseum heeft voor zijn prentencollectie een condoom met een erotische ets erop uit ongeveer 1830 aangeschaft. Op de ets is te zien hoe een non uitdagend haar vulva toont en wijst naar drie geestelijken met erecties. „Voilà mon choix!” (Dat is mijn keuze!) luidt de tekst eronder. Het voorbehoedsmiddel, gemaakt van een blindedarm van een schaap, is nu te zien in de kleine tentoonstelling Safe Sex?, over seksualiteit en prostitutie in de negentiende eeuw.
Afgelopen november kocht het Rijksmuseum het condoom voor 1000 euro op een veiling in Haarlem. Volgens Rijksmuseumconservator Joyce Zelen was het een koopje. Na het doen van onderzoek bleken er slechts twee andere condooms van deze soort te zijn, dus het museum was bereid hier flink voor te betalen, maar dat bleek niet nodig. „We hebben geluk gehad. Niemand had hem opgemerkt, dus we konden het condoom voor de startprijs meenemen”, aldus de conservator.
Waarschijnlijk was het een luxe bordeel souvenir voor enigszins welvarende en belezen bordeelbezoekers
Condooms, ook met prenten, werden in de negentiende eeuw voornamelijk gebruikt door bezoekers van bordelen. Onderzoek met UV-licht wijst uit dat dit exemplaar niet is gebruikt. „Waarschijnlijk was het een luxe bordeelsouvenir dat in de omgeving Parijs door enigszins welvarende en belezen bordeelbezoekers als conversation piece ingezet werd”, zegt Zelen.
Een prent op een gebruiksvoorwerp was niet ongebruikelijk. Volgens Zelen werd veel in die tijd en de eeuwen daarvoor versierd. „Een kunstenaar maakte geen ets voor één prent.” Prentkunst op voorwerpen is vaak niet goed bewaard gebleven. „Die gingen vaak verloren juist omdat ze gebruikt werden”, bevestigt Zelen.
Parodie
Er werd in de negentiende eeuw niet openlijk over seks en soa’s gepraat, zegt Zelen, maar achter de schermen ging het er heftig aan toe. Ze vertelt dat het bordeelbezoek zo populair was, dat in 1811 prostitutie gelegaliseerd werd in Koninkrijk Holland. „Een prostituee mocht haar beroep uitoefenen, zolang zij zich tweewekelijks meldde bij de politie voor een medische check”, vertelt Zelen. Dit allemaal om soa’s zoals syfilis in te dammen.
Behalve dat het condoom een verhaal vertelt over het toenmalige gezondheidsbewustzijn, was het ook een parodie op christelijke kuisheid. Volgens Zelen dienden geestelijken zich te onthouden van geslachtsgemeenschap en voortplanting. Juist daarom vormen de wellustige geestelijken en het wiegje achter de non een duidelijke parodie op hun celibataire leven. Dat deze afbeelding op een condoom staat — een voorwerp dat door de kerk streng werd afgekeurd — versterkt de maatschappijkritiek. Op humoristische wijze werd zo, achter gesloten deuren, de vroomheid en hypocrisie van religieuze autoriteiten op de hak genomen.
Volgens Zelen heeft het Rijksmuseum tot nu toe vooral de meer ingetogen kant van de negentiende eeuw laten zien. Maar sekswerkers stonden vaak model voor kunstenaars en droegen op die manier bij aan het culturele leven. „Die invloed wordt nog niet gereflecteerd in de museumcollectie”, zegt ze. Ze hoopt dat de aankoop van het condoom het gesprek opent. „Dit stuk is echt een samenkomst van hoge en populaire cultuur.”
Het condoom inclusief prent is nog tot november te zien als onderdeel van de prentencollectie van het Rijksmuseum.
De witbebaarde kunstenaar maakt, naakt en de armen geheven in de lucht, een vreugdesprong in het bos dat hij zijn atelier noemt. Het Steichenwald, 200 vierkante kilometer groot, ligt vlakbij het Beierse Eschenau waar herman de vries sinds 1971 woont. Het is de kosmos waarin hij zich iedere dag beweegt. Voor de vries (Alkmaar, 1931, hij schrijft zijn naam zonder hoofdletters) bestaat geen onderscheid tussen natuur, kunst en leven. Meer nog, de natuur zélf is kunst, aldus de vries.
Soms gebeurt het dat een oeuvre aan het einde van een lang en werkzaam leven opnieuw actueel wordt. Dat is het geval met de vries. De brede erkenning die hem nu ten deel valt is mede te danken aan de kunsthistoricus Cees de Boer, die (samen met tentoonstellingsmaker Colin Huizinga) het werk van de vries in 2015 presenteerde op de Biënnale van Venetië. De Boer heeft nu in het Rijksmuseum Twenthe een overzichtstentoonstelling gemaakt waarin de focus ligt op de vries als een kunstenaar/onderzoeker die zich al sinds de jaren vijftig bezighoudt met natuur en ecologie. Beeldende kunst, onderzoek, taal en filosofie zijn hier tot een ondeelbaar geheel versmolten. De tentoonstelling, volgens het museum de grootste van de vries’ werk tot nu toe, brengt alle perioden van zijn kunstenaarschap samen in een overzicht.
Begin jaren zestig kreeg de vries bekendheid in het kielzog van de Nulbeweging. Hij wilde zich graag aansluiten bij de Nulgroep (1960-65), die bestond uit Armando, Jan Henderikse, Henk Peeters en Jan Schoonhoven, maar daar stak Armando een stokje voor. De Nulbeweging wilde, in de woorden van Schoonhoven, „de werkelijkheid funderen als kunst” en was wars van symboliek, van gevoelsexpressie en van een persoonlijk handschrift. De groep streefde naar een onpersoonlijk soort kunst die direct voortkwam uit het alledaagse leven, gemaakt met niet-artistieke materialen als plastic, polystyreen en gevonden voorwerpen en met een voorkeur voor abstracte rasterpatronen.
Overzicht van de tentoonstelling ‘herman de vries: 70 jaar de natuur als kunstwerk’ in Rijksmuseum Twenthe.
Foto Eric Bronkhorst
Overzicht van de tentoonstelling ‘herman de vries: 70 jaar de natuur als kunstwerk’ in Rijksmuseum Twenthe.
Foto Eric Bronkhorst
Het vroege werk van de vries heeft al deze kenmerken. De tentoonstelling in het Rijksmuseum Twenthe maakt duidelijk hoe de vries zich vanaf het begin ook door andere beweegredenen liet leiden dan door koele abstractie en de verbinding met het alledaagse. In 1957 noteerde hij in een opschrijfboekje: „kunst is het visualiseren van natuur”. Zijn levenslange diepgevoelde verbondenheid met natuur en ecologie maakt dat zijn werk nu op een hernieuwde manier aanspreekt en dat het werk uit de jaren zestig en zeventig nu in een ander daglicht komt te staan.
Nachtvlinder
de vries werd begin jaren vijftig, na het behalen van een diploma aan de Middelbare Tuinbouwschool, onderzoeksassistent bij de Plantenziektenkundige Dienst (PD) in Wageningen, later het Instituut voor Toegepast Biologisch Onderzoek inde Natuur (ITBON) in Arnhem. Tegelijk begon hij met tekenen en schilderen. Bij het ITBON was het zijn taak om de invloed van omgevingsfactoren op de ontwikkeling van de populatie van de dennenspanner, een nachtvlinder, in kaart te brengen. Op de Hoge Veluwe verzamelde hij rupsen, poppen en hun voedsel en richtte een insectarium in bij het ITBON-gebouw. Hij volgde daarbij de methode van de ‘jampot ecologie’: rupsen werden met twijgjes en voedsel in jampotten gestopt, 720 potten in totaal, opgesteld in een rasterpatroon van 12 bij 60 potten. Hij deed steekproeven naar het welzijn van de rupsen volgens de tabel met toevalsgetallen van Fisher/Yates en noteerde de proefmetingen met een zelfbedacht systeem van kleurcodes in viltstift.
Deze wetenschappelijke werkwijze, met toevalssystemen, kleurcoderingen en rasterpatronen, zou bepalend worden voor de kunst van de vries. Het witte reliëf v67-36c toevalsobjectivering (1967), een houten paneel van 640 cm lang en 45 centimeter hoog waarop houten balkjes in wisselende patronen bevestigd zijn, gemaakt voor de entreehal van het ITBON, is oppervlakkig bezien een typisch geometrisch-abstract werk uit de jaren zestig. Maar de compositie is geïnspireerd op de manier waarop dennenbomen op de zandgronden zich ruimtelijk ten opzichte van elkaar positioneren. Iedere cluster van houten balkjes vertegenwoordigt een dennenboom.
Alles stroomt
Al snel veranderde de natuur voor de vries van inspiratiebron (zoals bij het ITBON reliëf) in werkmodel. In 1975 ontstond, in samenwerking met zijn partner susanne de vries met wie hij sindsdien samenwerkt, 16 dm2. Voor dat werk bakende de vries een vierkante vorm ter grootte van een stoeptegel af in een grasmat. Alle planten die hij daar op 16 vierkante decimeter aantrof, 473 in totaal, plakte hij op bladen papier en lijstte ze ieder afzonderlijk in.
In de natuur is alles in beweging. De hele wereld stroomt en wij stromen mee, aldus de vries. Deze stroom is de ‘bedding’ van de totale werkelijkheid die zelf in beweging is. Er is alleen toeval en verandering. Er is dan ook geen hiërarchie, reden waarom de vries geen hoofdletters gebruikt.
Overzicht van de tentoonstelling ‘herman de vries: 70 jaar de natuur als kunstwerk’ in Rijksmuseum Twenthe.
Foto Eric Bronkhorst
Zo ontstond een groot aantal toevalswerken, toevalsobjectiveringen of random objectivations geheten, die steeds de toevalstabel van Fisher/Yates tot uitgangspunt hebben. Dit kunnen patronen van gekleurde vlakjes of stippen of wat ook zijn, en ook teksten. Het resultaat is een vorm van concrete poëzie, waarbij de vries teksten vernietigt en verstrooit over een lege pagina, opdat de lege ruimte rondom de taal binnen zal dringen in de taal.
Uiteindelijk, in de laatste fase van het werk, staat de natuur niet langer model voor de kunst, maar ís de natuur de kunst. Er rest de vries niets anders dan de natuur te tonen als kunst. Het drieluik Rasenstück (2015) toont geperste planten en grassen achter glas op papier. Les Terres du Pays de Cézanne (2009) is een reeks van 42 ‘aarduitwrijvingen’ op papier, alle verschillend van kleur. Hierbij wrijft de vries een portie aarde uit op papier, zodat het werk maar één pas van de werkelijkheid verwijderd is.
In het archief van de vries bevinden zich vele honderden monsters aarde van over de hele wereld. Ze zijn allemaal anders, zoals ook ieder boomblad anders is. Herhalingen bestaan niet in de natuur, er zijn alleen individuele gebeurtenissen die de stroom volgen van kans en verandering. De kunstenaar hoeft nu slechts nog te wijzen: this this this … Of, zoals in een tekstwerk dat volledig bedekt is met het handgeschreven woordje all.
Omdat hijzelf deel is van de natuur verschijnt kunstenaar nu ook zelf in zijn werk, zoals in het eerder genoemde fotowerk. Zoals hij dicht: „the world is my chance / it changes me everyday / my chance is my poetry”.
Turnstile weet hoe je de gemoederen bezighoudt. De hardcorepunkband uit Baltimore is een van de heetste namen in heavy muziekland, dankzij hun geweldige derde album Glow On uit 2021 en liveshows die uit elkaar knallen van de tomeloze energie. Die naam kun je zomaar te grabbel gooien als je je sound te veel verwatert. Dus toen de eerste single en titeltrack voor Never Enough in april uitkwam, gingen alle hardcore-wenkbrauwen collectief omhoog: is dit nog wel hardcore?
Wat zou het. ‘Never Enough’ is een slimme, provocatief gekozen single met z’n wollige, wazige synth-tonen en in echo verdronken, smachtende zang. „It’s never enough love”, zingt Brendan Yates met zijn waterheldere, kaarsrechte stem. Als dan na een minutendurende, pastelkleurige wolk van dromerige pianoriedels en plezierige gitaareffecten toch, als een trein uit een lange tunnel een ritme begint aan te zwellen, is het een belofte. Geen antwoord, alleen maar meer vragen.
Turnstile begon in 2010 en maakte met vijf ep’s en drie eerdere albums snel naam in de hardcorescene, zeker dankzij de totaalervaringen die hun shows zijn, waarbij de bandleden en het publiek zich meestal ergens in de lucht bevinden en het podium een komen en gaan is van stagedivers die totaal op hun gemak met de bandleden samensmelten. Op Nonstop Feeling (2015) en Time & Space (2018) lieten ze horen hoe ze hun invloeden van jaren negentig alt-rock, funk, psych en grunge heel goed kunnen vermengen met hun hardcore punk.
Lees ook
Met de bar als springplank laat Turnstile, de leukste heavy band van nu, 013 meeveren
Die deur ging pas echt wijd open op Glow On (2021), het resultaat van de rust van de coronacrisis. Het door Mike Elizondo (die meeschreef aan 50 Cent’s ‘In Da Club’ en Eminems ‘The Real Slim Shady’) geproduceerde album was een waanzinnig aanstekelijke en oprechte plaat waar meezingbare refreinen, dromerige pop, psychedelische passage en een gastbijdrage van Blood Orange de hardcore niet in de weg stonden. Het werd een commercieel succes met Grammy-nominaties, Amerikaanse hitlijsten en shows op Pinkpop, Lowlands en een kolkende mainstage van 013, Tilburg.
Briljante middenbeuk
Op Never Enough, geproduceerd door zanger Yates zelf, duwen ze alle muren om hen heen nog verder van zich af. Luister bijvoorbeeld naar ‘Sunshower’, een schijnbaar horizontaal uit te tekenen punkrocksong, die uitmondt in meditatieve yogamuziek met een fluitpartij van Shabaka Hutchings – prachtig. Of ‘Dreaming’, waarin een reggaetonritme en koperblazers (met Leland Whitty van Badbadnotgood) hun sound naar hele nieuwe werelddelen brengt.
De briljante middenbeuk van het album, ‘Look Out For Me’, heeft een knalharde, van Rage Against the Machine geleende riff, om in bijna zeven minuten langs filmische, tropische beats met strijkers (Blood Orange op cello) en een quote uit The Wire, opnieuw ingesproken door de nu 33-jarige oorspronkelijke acteur Maestro Harrell.
Er is pure poppunk met een bijdrage van Faye Webster (‘Time is Happening’), iets wat bijna een soort sludge-punk moet zijn (‘Slowdive’) en als je goed luistert hoor je niemand minder dan Paramore’s Hayley Williams in ‘Seein Stars’. Het grappige is: als je de liner notes niet leest, zou je de plaat kunnen luisteren zonder te weten van al die gastbijdragen. Alles wat Turnstile bedacht vloeit zo ontzettend natuurlijk in elkaar over dat iedereen die zich aansluit erin opgaat.
Turnstile summer
Hardcore is muziek om te voelen. Schouder tegen schouder, zweet van een ander in je gezicht, soms een schoen of vuist, en alles stuiterend op het ritme. Turnstile kan dat als geen ander, hoe ambitieus hun sound ook uitwaaiert. Maar de rust op dit album is net zo belangrijk als de energie die daar telkens tegenover wordt gesteld, en ook dat kunnen ze dus als geen ander.
Never Enough is gewaagd en veelomvattend, met een visuele component die deze week zelfs in de bioscoop draait. Het is een triomf voor de band, hun publiek en de hele scene. Natuurlijk zullen ze wat oude fans kwijtraken, maar het kan niet anders dan dat dit album ze ongelooflijk veel nieuwe fans zal brengen, ook van ver buiten hardcore. Popzangeres Charli XCX (haar vaste producer A.G. Cook hielp op dit album mee met ‘Dull’) voorspelde het al: dit wordt een Turnstile Summer, om nooit genoeg van te krijgen.
Never Enough draait op 5 juni in Kino (Rotterdam) en Melkweg (Amsterdam). Het album komt uit op 6 juni bij Roadrunner Records. Turnstile speelt op 28 juni op festival Jera On Air in Ysselsteyn.