Ik schrok van het cijfer: van alle coaches die op de Olympische Spelen van Tokio in 2021 uitkwamen, was maar 13 procent vrouw. Wat doet dat met de beeldvorming? Als we zelden sporters op een vrouw zien afrennen na een geweldige prestatie, denk je dan niet onbewust: coachen is iets voor mannen?
Zoals vaker op deze plek benadrukt: you can’t be what you can’t see. Dat geldt niet alleen voor jonge meiden die in de voetsporen van aansprekende sportvrouwen willen treden, maar ook voor vrouwen die coach willen worden. Ook zij hebben rolmodellen nodig.
Het IOC vertelt vaak het halve verhaal als het om gendergelijkheid gaat. Zo werd die 13 procent niet vermeld in een publicatie over gendergelijkheid in aanloop naar ‘Tokio’. Wel werd vermeld dat bijna 49 procent van de sporters daar vrouw was en dat voor het eerst twee sporters – een man en een vrouw – de vlag voor hun land mochten dragen bij de openingsceremonie.
Dat neemt niet weg dat het IOC iets probeert te doen aan die ondervertegenwoordiging. Zo werd in mei 2022 een programma gestart, WISH genaamd, waaraan 123 (aspirant)coaches deelnemen, verdeeld over vier groepen. Doel is de vrouwen, afkomstig uit zestig landen, in ruim anderhalf jaar tijd klaar te stomen voor een coachfunctie op het hoogste niveau.
Elizabeth Pike, hoogleraar Sport, Gezondheid en Bewegen aan de universiteit van Hertfordshire, leidt het project, dat 1 miljoen dollar (935.000 euro) ontvangt uit een olympisch solidariteitsfonds. Ze laat per mail weten dat cursisten online lessen volgen en elk twee mentoren krijgen toegewezen: een algemene mentor en een mentor uit de sport waarin ze werken. De vrouwen ontmoeten elkaar tijdens een intensieve training van een week in Engeland. De eerste groep is begin dit jaar afgestudeerd.
Van zes WISH-deelnemers staat zo goed als vast dat ze als coach naar de Spelen in Parijs gaan deze zomer. Vier wist ik met wat moeite op te sporen: Marwa Amri, coach van de Tunesische vrouwenworstelaars, Suvi Mikkonen, coach van twee Hongaarse taekwondoka’s, Lea Schairer, coach van de Duitse skateboarders en Tine Deckers, een Belgische triatloncoach. Mikkonen en Amri zijn oud-olympiërs. Amri behaalde brons op de Spelen van 2016 in Rio.
Ik vroeg waar ze als coach tegenaan lopen en wat ze hebben geleerd van het WISH-project. En of ze bekend zijn met het onderzoek naar de ondervertegenwoordiging van vrouwelijke coaches, vorig jaar gepubliceerd in het International Journal of Sports Science & Coaching. „Het volstaat niet langer om programma’s voor vrouwelijke coaches te ontwikkelen [..] als die niet ingaan op de sekseongelijkheid in topsportomgevingen”, schrijven de onderzoekers. Bij coaching op het hoogste niveau spelen „complexe sociale, emotionele en culturele factoren” mee. Herkenden ze dat?
Ja, zeggen de vrouwen, voor wie het programma een steuntje in de rug is, op meerdere manieren. Vaak wordt het lage percentage vrouwelijke coaches verklaard uit het feit dat vrouwen – zeker als ze kinderen hebben – opzien tegen het vele reizen. Maar het gaat veel verder dan dat, zeggen ze. Bij sportfederaties en olympische comités zijn mannen in de meerderheid. Zij bepalen de regels en netwerken met elkaar. Als vrouwelijke coach moet je leren je deel op te eisen. Sommigen noemen de opleiding „therapeutisch”.
Zo werd Suvi Mikkonen (35) zich bewust van haar vooroordelen over vrouwen. „Van jongs af aan wordt ons geleerd dat vrouwen emotioneler en zwakker zijn dan mannen, dat ze geen geboren leiders zijn”, zegt ze. „Maar tijdens die week in Engeland ontmoette ik krachtige vrouwen met dezelfde vooroordelen. Waarom dénken we zo, vroegen we aan elkaar. Waarom zijn er zo weinig vrouwelijke rolmodellen?”
Je uitspreken als vrouw, zonder arrogant of drammerig over te komen in een door mannen gedomineerde omgeving; dat heeft Lea Schairer (35) geleerd tijdens de opleiding. „Maar ook keuzes maken”, zegt ze. „Ik heb geleerd waar ik goed en minder goed in ben. Mijn sterke kwaliteiten probeer ik te verbeteren, de dingen waar ik minder goed in ben delegeer ik.”
Marwa Amri (35) zette vorig jaar een punt achter haar worstelcarrière. Als coach vond ze het moeilijk de baas te spelen over vrouwen met wie ze eerder in een team zat, of zelfs bevriend was. Sommige worstelaars zijn uitgesproken persoonlijkheden, zegt Amri, terwijl zij van nature verlegen is. „Door de openhartige gesprekken met mijn mentor kreeg ik zelfvertrouwen.”
Vrouwelijke worstelaars uit Arabische landen hebben het moeilijk, zegt Amri. Toen ze olympisch brons veroverde, was heel Tunesië trots, maar ze heeft ook vaak te horen gekregen dat worstelen geen sport voor vrouwen is. Met die culturele context heeft zij als coach ook te maken. „Ik zeg tegen de meiden dat er twee soorten mensen zijn: degenen die je tegenwerken en degenen die je een zetje geven. Die eerste groep moeten ze negeren.”
Van de WISH-deelnemers die ik sprak, is Tine Deckers (45) de meest nuchtere. Coaches uit landen waar vrouwen en sport geen natuurlijke combinatie vormen, zegt ze, hebben het pas echt moeilijk. Zíj vindt haar weg wel. En het zal nog heel lang duren voordat de percentages mannelijke en vrouwelijke coaches elkaar naderen. „Het is een cultuurverandering. Zoiets kost veel tijd.”
Het IOC financiert ook een kleiner project: dat van de Deense oud-atleet Martin Johansen. Hij koppelt ervaren en onervaren coaches uit Noord-Europa aan elkaar en ontvangt daarvoor 10.000 euro in vier jaar tijd. CoachEquity is een druppel op de gloeiende plaat, erkent Johansen, die een fulltime baan heeft als verkoper. „Het wachten is op een politiek invloedrijke organisatie die vecht voor de rechten van vrouwelijke coaches.”
Helemaal aan het einde van ons gesprek vertelt Mohammed Sami, een van de meest geroemde schilders van het moment, dat hij nog steeds teruggaat. Naar het vluchtelingenkamp, in Norrköping, Zweden, waar hij in 2007 belandde nadat hij op 23-jarige leeftijd uit Irak was gevlucht. Hij gaat elke maand weer. „Het kamp is de enige plek waar ik gelukkig was”, zeg hij. „Het was daar alsof ik als volwassene opnieuw werd geboren: de last van het verleden was weg, ik was vrij van mijn identiteit, vrij van angst. Ik kon ’s ochtends koffie drinken zonder bang te zijn bedreigd te worden. In bed liggen en zo opgewonden zijn over het leven dat je niet kunt slapen. Tegelijk besef je pas hoe bijzonder zo’n situatie is als die voorbij is. En dat je die nooit kunt terughalen.”
Die dubbelheid keert op veel manieren terug, zowel in het gesprek met Sami in zijn tentoonstelling in KM21 in Den Haag, als in zijn werk. Sami geldt sinds enkele jaren als een van de grootste ‘geheimtips’ in de kunstwereld: een virtuoze schilder, die op een subtiele, gelaagde manier werk maakt over onderwerpen als afkomst en vooral herinnering. Zijn schilderijen tonen meestal verstilde situaties zonder mensen: een huis in het bos, een stapel matrassen, een kaal interieur. Daarbij raken ze vaak aan de perfecte paradox: vaak zijn ze groot, krachtig en dwingend, maar gaan ze over onderwerpen als de onbetrouwbaarheid van de menselijke perceptie en het geheugen. Alsof Sami, net als bij de herinnering aan het kamp, voortdurend iets wil vastpakken wat door zijn vingers blijft glippen.
Neem het topstuk van de KM21-expositie: een monumentaal, zes meter lang doek dat Fire Exit (2024) heet. Aanvankelijk denk je te kijken naar een romantische avondlucht – helblauwe achtergrond, donkere, bijna zwarte wolken – maar al snel groeit je ergernis over de reflectie van de tl-balken die de illusie in het doek doorbreken. Je kijkt beter, en beseft dan dat die tl-balken zijn geschilderd – en dat ze, op bijna breugeliaanse wijze, richting een klein, felgroen vlakje wijzen: de geschilderde reflectie van een ‘nooduitgang’-bordje. Dan heeft Sami waar hij je hebben wil: er is ergernis over de matige grap, verwondering over zijn virtuoze techniek, en vooral: twijfel. Waar kijk ik eigenlijk naar? Waar is de dreiging? En: waar sta ik zelf in de wereld van dit schilderij?
En dan echoot Fire Exit ook nog eens perfect in een vroeger Sami-doek, One Thousand and One Nights (2022): een schijnbaar romantisch schilderij van een avondlucht, alleen bestaat hier het ‘vuurwerk’ aan de hemel vermoedelijk uit vallende bommen. Zekerheid krijg je niet: Sami’s schilderijen zijn als stapelingen van verleidelijke hints die je zelf bij elkaar moet brengen.
Mohammed Sami, Beautiful Exile, 2018.Mohammed Sami, Letters to my Mother, 2023.
Foto Hadrien de Croy, Foto Marcus Leith
Tegelijk heeft dat streven naar ongrijpbaarheid bij Sami geleid tot nogal wat weerbarstigheid tegenover de hedendaagse westerse wereld – die vaak weinig van ongrijpbaarheid moet hebben. Sami slaat de meeste uitnodigingen voor exposities af (waarover later meer), zijn Instagram-pagina (waarop hij zelf niemand volgt) gebruikt hij vooral om af te geven op de kunstwereld en sinds enkele jaren gaat hij niet meer op de foto en geeft hij zo goed als geen interviews meer. De reden: na een aantal slechte ervaringen (onder andere met enkele grote Engelse kranten) heeft hij het gevoel dat er in de westerse media niet echt plek is voor zijn verhaal. „Toen ik in Irak onder de Ba’ath-partij leefde, wist ik dat het nieuws het regime diende en dus eenzijdig was. In het Westen denken journalisten dat ze vrij zijn, maar onbewust passen ze zich aan veel subtielere manipulatie aan: marktbelangen, vooroordelen, clickbait. Dus als ze horen dat ik Mohammed heet, uit Irak kom en mijn land ben ontvlucht, zijn ze bijna alleen maar geïnteresseerd in de sensationele kant van het verhaal: Saddam, macht, trauma, de VS. Terwijl: ik wil best praten over mijn verleden, maar dan wel als kunstenaar. Ik weiger gereduceerd te worden tot een eendimensionaal personage, tot een enkelvoudig verhaal. Mijn schilderijen gaan juist over het verzet tegen dit soort stereotypen, dus als de media dat niet willen horen, waarom zou ik dan met ze praten?”
U praat niet alleen zelden met de media, u bent ook opvallend terughoudend met het tentoonstellen van uw werk.
„Het gaat me eigenlijk altijd om de context, de omgeving waarin ik terechtkom. Zoals ik mijn persoonlijke verhaal alleen wil vertellen in verband met mijn werk, laat ik mijn schilderijen alleen zien op plekken waar hun gelaagdheid, hun complexiteit, kan bloeien. De geschiedenis en de achtergrond van een museum zijn voor mij belangrijk en daarom heb ik ook ‘ja’ gezegd tegen het Kunstmuseum, hier in Den Haag. Ik voel veel verwantschap met de Barbizon-schilders uit de vroege negentiende eeuw in de collectie. Zij behoorden tot de eersten die de grote groepsportretten en geïdealiseerde naakten uit die tijd verwierpen en landschappen gingen schilderen – ze waren niet geïnteresseerd in verslaggeving, in het ‘echte leven’, maar in de indirecte indruk, de atmosfeer. Dat geldt ook voor schilders van de Haagse School: zij behoorden tot de eerste kunstenaars die afstand namen van de strikte representatie, reden voor veel van hun tijdgenoten om hun werk ‘onaf’ te noemen.”
Is dat de reden dat er op uw schilderijen ook nooit mensen voorkomen?
„Net als de schilders van de Haagse School wil ik de achtergrond naar de voorgrond brengen. Dus geen menselijke figuren, niet het leven dat zich toch al voortdurend opdringt, maar het landschap, het licht, de schaduw, beelden uit het geheugen. Ik ben in Irak geboren, ik heb bijna alle oorlogen daar meegemaakt, maar in mijn schilderijen wil ik vooral alledaagse details laten zien die wel op conflicten en geweld zouden kunnen wijzen, maar die niet meteen tonen. Zo hoop ik de kijker uit te nodigen om langzaam en zonder de druk van bekende verhalen in mijn werk te duiken. Ik wil de dialoog met de tijd aangaan, en tijdloos zijn.”
In Ierland en Londen vonden mijn docenten het steevast een groot probleem dat mijn techniek te goed was
Heeft dat verlangen tot ongrijpbaarheid met uw verleden te maken? Ik heb begrepen dat u in Irak als een soort wonderkind werd beschouwd.
„Of ze me echt als een wonderkind beschouwden weet ik niet, in mijn schoolrapporten werd ik wel een kind ‘met uitzonderlijke schildervaardigheden’ genoemd.” Hij grijnst. „Ik heb zelfs nog een opname van een interview met mij op de Iraakse televisie toen ik vier jaar oud was. Op school had ik moeite met vakken als wiskunde en Engels en om me te helpen slagen, lieten mijn leraren me patriottische muurschilderingen maken op de muren van de school – wat ik trouwens volkomen vrijwillig deed, zonder dwang, anders dan in veel stukken wordt beweerd. Later heb ik aan het Instituut voor Schone Kunsten in Bagdad nog vijf jaar lang een heel intensieve kunstopleiding gevolgd, met de nadruk op klassieke technieken. Al deze ervaringen hebben me mede tot de kunstenaar gevormd die ik nu ben – maar toen ik naar het Westen kwam en eerst in Ierland ging studeren en daarna in Londen, vonden de docenten het steevast een groot probleem dat mijn techniek te goed was. Het heeft me jaren gekost daarmee om te leren gaan.”
Mohammed Sami, untitled, 2020.Foto Robert Glowacki
Als u technisch zo goed bent, en tegelijk de spanning tussen geheugen en waarheid belangrijk voor u is, hoe begint u dan aan een schilderij?
„Een schilderij begint altijd in mijn hoofd. Eerst is er een idee, een onderwerp, maar dan weet ik nog niet hoe ik het moet maken. De meeste schilderijen hebben jaren nodig om te groeien: zoals ik nu tegenover jou zit, heb ik er zeker tien in mijn hoofd. Vaak komt dan eerst het formaat erbij en vervolgens verschijnen er steeds meer ‘acteurs’ op het toneel, elementen die ik bij elkaar probeer te brengen – kleur, delen van de compositie, licht, later de titel. Omdat ik geen schetsen of voortekeningen maak, staat er tijdens het schilderen zelf veel op het spel: elk schilderij, ook als het meters lang is, kan tijdens het maken elk moment de vernieling in gaan. En dus moet ik me bij elke genomen beslissing afvragen of ik daarna verder kan, maar ik mag ook niet bang worden – fouten zijn belangrijk, want die leiden tot nieuwe inzichten. Soms gaat dat mis: voor ik hier naartoe kwam, heb ik nog een schilderij van zes meter lang in de vuilnisbak gegooid. Had ik twee maanden aan gewerkt.”
Hoe schilder je herinneringen?
„Herinneringen zijn, of je nu wilt of niet, altijd gekoppeld aan emoties, je kunt ze intellectueel nooit helemaal sturen. Tegelijk vormen ze een essentieel, onvervreemdbaar onderdeel van je persoonlijkheid. Juist door die ongrijpbaarheid zijn ze voor mij een heel belangrijke creatieve kracht, waarmee ik verleden en heden met elkaar kan verbinden – en als ‘subjectieve waarheid’ spreken ze hopelijk een breder publiek aan. Als je naar een specifieke waarheid zoekt, heb je aan internet genoeg. Schilderkunst is kwetsbaarder: een goed schilderij is een geconstrueerd beeld, dat weliswaar mede door de realiteit is gevormd, maar niet noodzakelijkerwijs de ‘objectieve’ werkelijkheid weerspiegelt. Daarom is schilderkunst een boeiend medium om de waarheid te verkennen: schilderen legt de kunstenaar allerlei beperkingen op, het verhindert je het verleden objectief vast te leggen. Maar daardoor worden de schilder en de toeschouwer wél uitgedaagd de werkelijkheid te interpreteren en te transformeren.”
Kunt u dubbelzinnigheid beheersen? Met andere woorden, is het mogelijk om welbewust werk te creëren dat verder gaat dan uw eigen waarheid?
„Daarvoor moet je vooral goed weten wat je met die dubbelzinnigheid wilt. Ik vind het een lastige term, omdat die in de westerse kunst nogal is uitgewoond door kunstenaars die zelf niet lijken te weten waar hun werk over gaat – en dus zeggen ze maar dat het dubbelzinnig is, of ambigue, of ongrijpbaar. Ondertussen zijn hun schilderijen vaak niet meer dan saaie puzzels, verwerpelijk in hun vaagheid. Dubbelzinnigheid wordt voor mij pas intelligent als je als kunstenaar heel zorgvuldig balanceert tussen wat je verborgen houdt en wat je laat zien. Hiervoor moet je goed beseffen wat de kerngedachte van een schilderij is, en, nog belangrijker: je moet je techniek en je materialen durven aanpassen aan de boodschap die je wilt overbrengen. Dat roept voor mij een cruciale vraag op: ben je als kunstenaar bereid zo ver te gaan, dat je per schilderij je stijl verandert – en dus eigenlijk: je ego opzij zet – ten dienste van je onderwerp? Want dat is een van de grote problemen van de westerse kunst: iedereen wil hier zo graag gezien en gehoord worden, dat er nog maar heel weinig ruimte is voor intelligente dubbelzinnigheid. Schilderijen zijn vaak als fastfood: gemaakt om direct verteerbaar te zijn, de bedoelingen van de kunstenaar moeten binnen enkele seconden begrepen kunnen worden. Maar daardoor wordt het proces van het maken van schilderijen die echt tot nadenken stemmen, al afgebroken voordat het is begonnen.”
Als u naar een brede stijl streeft, kijkt u dan veel naar andere schilders?
„Nee, niet echt. Ik ga eerlijk gezegd zelden naar tentoonstellingen van hedendaagse kunst – ik voel me er vaak nogal onthecht. De vrijheid die ik zoek vind ik meer in Arabische literatuur. Die is heel gelaagd, de taal zit vol met metonymie en woordspelingen, waardoor zulke teksten dichter bij mijn bedoelingen komen dan de meeste schilderkunst. Juist door die figuurlijke taal maakt Arabische literatuur zich los van de werkelijkheid en roept ze beelden op uit het geheugen. Dat zoek ik ook: ik wil schilderijen maken die gaan over de daad van het herinneren. Je zou kunnen zeggen dat de metaforen met mij mee zijn geïmmigreerd, ondanks de vervuiling van de Theems.”
Mohammed Sami, Your Place Waiting You, 2021.Foto Robert Glowacki
Een land zet kernwapens in om mee te dreigen – en daarmee tegenstanders af te houden van een aanval. Zo wordt de gevreesde inzet van het zwaarste wapentuig vermeden, maar wel als optie aangehouden, en escaleren conflicten niet tot ontwrichtend geweld. Dat is de theorie van nucleaire afschrikking, die voor veel strategen sinds de Koude Oorlog standhoudt.
De Amerikaanse hoogleraar internationale betrekkingen Matthew Fuhrmann (Texas A&M University), die zich bezighoudt met ‘nucleaire politiek’, wilde weten of de nucleaire afschrikkingsstrategie ook toegankelijk is voor landen die geen eigen kernwapen in huis hebben, maar wel beschikken over vergevorderde kerntechnologie. Het vermogen van een staat om in de nabije toekomst kernwapens te bouwen, kan het inderdaad eigen gedrag en dat van rivalen beïnvloeden, concludeert hij in zijn boekInfluence Without Arms dat eind vorig jaar verscheen. NRC sprak hem nu op het Europese continent nucleaire zekerheden op losse schroeven lijken te staan.
Matthew Fuhrmann, hoogleraar internationale betrekkingen Texas A&M University
Sinds de atoombom meer dan 75 jaar geleden werd uitgevonden zijn twee bommen daadwerkelijk gebruikt. Juist nucleaire afschrikking heeft daarna voorkomen dat conflicten opnieuw zo ver escaleerden, luidt de dominante theorie. Er zijn negen landen met kernwapens in de wereld. Doen andere landen er wel toe?
„Er zijn veel landen die niet als kernmachten worden beschouwd omdat ze geen kernwapens hebben, maar wel de technologische capaciteit daarvoor hebben. Die landen worden over het hoofd gezien. Ik stel in mijn boek dat landen die dit soort technologische capaciteiten hebben op veiligheidsterrein enkele voordelen krijgen die de echte kernwapenstaten ook hebben. Ze kunnen invloed uitoefenen.”
Volgens Fuhrmann zijn 33 landen in de wereld in staat om met hun eigen verrijkings- of herverwerkingsfaciliteiten – de technologie die splijtstof produceert, het belangrijkste bestanddeel van een atoombom – een kernwapen te ontwikkelen. In deze staten wordt de kerntechnologie niet militair, maar civiel toegepast, voor kernenergie. Dergelijke nucleaire technologie is dual-use; een aanpassing kan leiden tot een atoombomprogramma. Tot dat moment bestempelt Fuhrmann staten met deze capaciteit tot ‘latente’ kernwapenstaten, die dus ook „een vorm van latente afschrikking kunnen toepassen”.
Van zo’n kernprogramma zonder wapen kan volgens hem op drie manieren een afschrikwekkend effect uitgaan: het vooruitzicht dat het betreffende land wél een atoombom zou ontwikkelen (afschrikking door proliferatie); de dreiging met een uitgestelde aanval (die net als traditionele afschrikking een nucleaire vergeldingsaanval in het verschiet stelt, maar dan met enige vertraging omdat de bom nog gebouwd moet worden); en de dreiging die uitgaat van de twijfel over hoe dicht het betreffende nationale programma tegen bewapening zit.
Nederland staat ook in die lijst van landen die mogelijk latente afschrikking kunnen inzetten. Hoe ziet u dat?
„Aan het Nederlandse kernprogramma lagen voornamelijk economische overwegingen en de nationale energieveiligheid ten grondslag. Ik heb geen enkel bewijs gevonden dat de ontwikkeling van deze technologie, vanaf de jaren tachtig, deel uitmaakte van een expliciete latente afschrikkingsstrategie.”
„Maar verrassend genoeg vond ik een rapport uit de jaren vijftig waarin de Amerikaanse CIA opmerkte dat het denkbaar was dat Nederland kernwapens zou bouwen. Er zou sprake zijn van een soort militaire nieuwsgierigheid, al ging het nooit over een Nederlands programma voor het ontwikkelen van een atoombom. Maar men was zich bewust van de dual-use-mogelijkheden van deze technologie. We spreken over een specifieke context, de CIA-analisten onderzochten het scenario waarin Frankrijk of West-Duitsland atoomwapens zou ontwikkelen. En in dat geval, stelde de CIA, zouden er wel degelijk zorgen zijn over Nederlandse stappen richting een atoombom.”
Tot een eenduidige conclusie over de effectiviteit en stabiliteit van deze vorm van afschrikking is Fuhrmann niet gekomen. Uitgestelde vergelding, bijvoorbeeld, zou alleen maar indruk maken op de tegenstander als de potentiële bom binnen afzienbare tijd af zou kunnen zijn. De latente afschrikking gebaseerd op twijfel over het bezit van een kernwapen, toont de verwevenheid met de klassieke afschrikking.
‘Alleen omdat iets onrealistisch lijkt, betekent dat nog niet dat het altijd onrealistisch zal zijn’
Net als traditionele afschrikking hangt de effectiviteit samen met de geloofwaardigheid van de dreiging. Een ‘echt’ kernwapenland stelt de inzet van atoomwapens in het verschiet, als een tegenstrever een conflict laat escaleren. In het geval van latente afschrikking ligt dat volgens Fuhrmann anders: „Andere landen moeten weten dat je een bom kunt bouwen als je dat wilt, dat je bereid bent om dat te doen als anderen je nationale veiligheidsbelangen bedreigen, maar dat je dat anders niet van plan bent. Want als andere landen denken dat je sowieso als een dolle een sprint inzet richting de atoombom, valt de latentie weg. Dan is de strategie ook niet meer effectief.”
Nederland wordt nu toch juist gezien als een land met alleen maar vreedzame intenties?
„Absoluut. Maar aangezien nu zoveel dingen verschuiven, zou Nederland ervoor kunnen kiezen latente afschrikking te omarmen als strategie. Door te beginnen met laten zien dat het wel degelijk bereid zou zijn het eigen kernprogramma in te zetten voor de ontwikkeling van een kernwapen, als het land zich bedreigd genoeg voelt en de veiligheidscontext verslechtert. Dus niet zeggen, ‘We gaan het morgen doen’, die retoriek luistert heel nauw.”
Er zijn meer technisch geavanceerde Europese landen die als NAVO-lidstaten onder de Amerikaanse afschrikkings-paraplu vallen. Is latente afschrikking een oplossing nu er een nucleair dreigend Rusland is en dat bondgenootschap lijkt te wankelen?
„Het is begrijpelijk dat NAVO-bondgenoten nerveus zijn. Ze beginnen zich af te vragen of ze op de Verenigde Staten kunnen vertrouwen. Dit zorgt ervoor dat sommigen opperen om hun nucleaire beleid te heroverwegen. Zoals de Poolse premier Tusk (die begin maart stelde op zoek te zijn naar „toegang tot kernwapens”, red.). Ik interpreteer zijn opmerkingen als een signaal aan de VS, niet zozeer als een bekentenis over een geheim Pools kernwapenprogramma. Tusk laat merken: ‘Als we het gevoel hebben dat we jullie niet kunnen vertrouwen, moeten we misschien onze eigen kernwapens bouwen’. En de impliciete dreiging is: ‘doe meer om ons te helpen, zodat we dat niet doen’.”
Pardon. Dan pas je latente afschrikking toe op een bondgenoot? Helpt het om die te bedreigen?
„Dit is afschrikking of beïnvloeding door proliferatie: de dreiging met eigen kernwapenbezit. Dat werkt alleen als het doelwit van die strategie niet wil dat de latente macht kernwapens krijgt. Dat is een standpunt van zowel bondgenoten als vijanden. De VS handelen van oudsher uit het streven naar non-proliferatie – het is niet de bedoeling dat er meer kernwapenlanden bij komen in de wereld, zelfs niet bondgenoten. Voor zover ik kan nagaan is dat nog steeds het Amerikaanse beleid, hoewel president Trump zich schijnbaar minder zorgen maakt over proliferatie van kernwapens onder bondgenoten dan veel van zijn voorgangers.
„Het is dus een drukmiddel voor Europese bondgenoten, zeker de landen die zouden kúnnen bewapenen, om de VS bij de les te houden. Ik denk dat we bondgenoten in Europa en elders zullen zien verwijzen naar hun nucleaire opties. Het kunnen vage verwijzingen zijn doo regeringsleiders, bijvoorbeeld dat ze kijken naar het vergroten van hun dual-use-opties of hun nucleaire beleid herzien.
„Tegelijkertijd kan retoriek over het nastreven van kernwapens een latent afschrikwekkend effect hebben op Rusland. Ik twijfel er niet aan dat Rusland fel gekant zou zijn tegen een NAVO-frontliniestaat in Europa met eigen kernwapens. Zelfs als afschrikking door proliferatie gericht op de VS faalt, zou het nog steeds effectief kunnen zijn tegen Rusland.”
Gaan meer Europese landen dreigen?
„Ik denk dat landen wellicht zullen proberen hun dual-use nucleaire capaciteit op te bouwen (zoals meer splijtstof verrijken, red.) zodat ze in theorie kunnen vertrouwen op één of alle drie de vormen van latente afschrikking. Als mijn theorie klopt, is een land als Polen op dit moment technisch gezien te ver verwijderd van een bom om nog te proberen een latente afschrikkingsstrategie toe te passen.
„Maar die beslissing – een kernprogramma wel of niet over laten gaan in een kernwapenprogramma – zal voor elk land anders zijn. Denk aan een land als Nederland of andere landen die op dit moment worden bedreigd door Rusland, maar niet in de frontlinie staan. Dit zijn de staten waarvoor latente afschrikking het aantrekkelijkst zal zijn. Voor Estland of Polen is de dynamiek denk ik heel anders.”
Frankrijk zegt nu te onderzoeken of het zelf een nucleaire paraplu kan vormen als de VS die niet meer willen verzorgen. Kan latente afschrikking daar nog aan bijdragen?
„Nee, dat lijkt me heel moeilijk. Extended deterrence, de paraplu, bieden, is al heel lastig: je moet vriend en vijand ervan overtuigen dat je voor een ánder zou vechten. Je kunt je voorstellen dat het zonder echte wapens heel moeilijk is dat hoog te houden.”
Strategen vinden het moeilijk om afstand te doen van traditionele nucleaire afschrikking, die volgens hen zorgt voor stabiliteit in de wereld. De ontmanteling van kernwapenarsenalen zou leiden tot meer onveiligheid. Maakt uw theorie over latente afschrikking een andere inschatting?
„Kunnen landen elkaar nog afschrikken als volledige nucleaire ontwapening heeft plaatsgevonden? Het idee dat complete ontwapening zou plaatsvinden heeft in de afgelopen decennia afgedaan – onder meer omdat het als instabiel werd gezien. Op dit moment zijn de omstandigheden in de wereld er ook niet naar.
„Maar: alleen omdat iets onrealistisch lijkt – misschien zelfs mijn hele leven lang – betekent dat nog niet dat het altijd onrealistisch zal zijn. Het is goed om alvast manieren te zoeken om dat scenario uit te denken. Ik ontdekte dat staten ‘nucleaire invloed’ kunnen uitoefenen zonder geassembleerde wapens, in een wereld waarin kernwapens bestaan. Dat inzicht zou ons wat optimistischer kunnen stemmen over de vraag of afschrikking zou kunnen werken in een volledig ontwapende wereld – waarin ontwapende landen die invloed halen uit hun nucleaire capaciteit. Dat zou de zaak voor uiteindelijke nucleaire ontwapening kunnen versterken.”
Elk land dat nu afschrikking heeft door kernwapens, heeft een fase van latentie doorgemaakt, zegt Fuhrmann. Elk land dat kernwapens ontmantelt, heeft wéér latentie:
„Ik denk dat het academici en beleidmakers kan helpen als we breder nadenken over nucleaire afschrikking en non-proliferatie: niet in zwart-wit-termen, wel of geen kernbom, maar in plaats daarvan op een schaal.”
Zachtjesaan lijkt op tv het oorlogsseizoen begonnen: de stortvloed van programma’s over de Tweede Wereldoorlog die voorafgaat aan de herdenking op 4 en 5 mei. In de tweede reeks van Oorlog is erfelijk (zondag, NPO 2) praat Natascha van Weezel met mensen die zich trachten te verhouden tot een oorlogstrauma dat ze van hun ouders hebben meegekregen. Dat hoeft niet per se de Tweede Wereldoorlog te zijn. Onder de gasten zit één Shoah-overlevende en één zoon van een KNIL-militair die in een Jappenkamp zat. De anderen slepen andere oorlogen achter zich aan. Ze zijn vluchtelingen, of kinderen van vluchtelingen, uit Srebrenica, Sierra Leone, Turkije, Palestina.
De jeugd van schrijver Adriaan van Dis werd bepaald door een gewelddadige vader die in een kamp in Indonesië had gezeten. Dat hij een gebroken man was kon die vader niet verkroppen, en hij reageerde zich af op zijn gezin. Hoewel het leven van de schrijver getekend is door het gedrag van zijn vader, spreekt hij nu steeds milder over hem.
Zangeres Meral Polat is geboren in Amsterdam maar sinds haar vaders overlijden is zij zich steeds meer gaan verdiepen in de cultuur waaruit zij stamt. Alewitische Koerden in Turkije hebben een lange geschiedenis van onderdrukking en genocide. Polat zingt erover in het Koerdisch, haar vaders taal die lang verboden was.
Mooie gesprekken die laten zien hoe lang en diep oorlogen doorwerken in families. En hoe verschillende oorlogen dezelfde wonden slaan. Wederom ergerlijk is dat er tussendoor steeds reclameborden van War Child verschijnen, en dat de geïnterviewden iets aardigs over de sponsor moeten zeggen. Waarom kan de publieke omroep zo’n programma niet zelf betalen? Twee mensen aan een tafel – kan niet erg duur zijn.
Overlevingskunst
Als we in Nederland nog bezig zijn met de naweeën van een oorlog van tachtig jaar geleden, dan kun je wel nagaan hoelang de oorlog in Oekraïne zal doordreunen. In 82 Dagen in de hel (maandag, NPO 2) vertellen regisseur Jasper Christiaens en oorlogsjournalist Joanie de Rijke het verhaal van de drieduizend mensen die tijdens het beleg van Marioepol in de schuilkelders van staalfabriek Azovstal woonden. Wekenlang in vochtige catacomben, zonder daglicht, elektriciteit of contact met de buitenwereld, terwijl boven hun hoofden de bommen dreunden.
Veel van de beelden in deze Vlaams-Nederlandse driedelige docuserie zijn geschoten door de bewoners zelf. Onder de grond ontstond een wonderlijke samenleving met mensen uit alle lagen van de bevolking, van wie sommigen hun honden en katten hadden meegenomen. Onderlinge spanningen, angst en honger gaan gepaard met staaltjes van moed, menselijkheid en overlevingskunst.
De Italiaanse documentaire Kunst versus oorlog (Close Up, NPO 2) zoekt schoonheid tussen het oorlogspuin. Los van elkaar gingen straatkunstenaars Banksy en C215 naar Oekraïne om hun geëngageerde graffiti op kapotgeschoten gebouwen te plaatsen. Banksy liet in de verwoeste stad Borodjanka de gracieuze Turnster op een muur achter. En David en Goliath: een jonge judoka die een volwassen man vloert. De Franse kunstenaar C215 maakte op de muren portretten van bewoners en van nationale helden. De kunstwerken groeiden uit tot symbolen van Oekraïense veerkracht en verzet.
Italiaanse conservatoren zijn nu bezig om de muurschilderingen te conserveren en in een museum te krijgen. Wanneer je ze bezig ziet met hun voorzichtige kwastjes op de ruwe betonbrokken, voel je dat er iets niet klopt. Dit is straatkunst – bedoeld om op te gaan in het straatbeeld. Niet bedoeld om geïsoleerd in een keurig museum te hangen. Maar ja, zeggen de Italianen, anders verdwijnt deze kunst als de slopers komen. Ze beloven dat ze de brandsporen en de kogels laten zitten.