„De kunstenaar en de curatoren van het Israëlische paviljoen openen de tentoonstelling zodra er een wapenstilstand is, en overeenstemming is bereikt over het vrijlaten van de gijzelaars.” Op een wit vel papier stonden de woorden er luid en duidelijk: het Israëlische paviljoen – een van de 88 landenpaviljoens die op het tweejaarlijkse prestigieuze kunstevenement in Venetië te zien is – blijft dicht. Het zou dus zomaar kunnen dat het paviljoen de hele Biënnale, die tot eind november duurt, gesloten blijft.
Het is een dappere keuze van Ruth Patir, de Israëlische kunstenaar, die internationaal nog niet enorm bekend is en de mogelijkheid had haar werk internationaal te tonen. „Ik ben tegen een culturele boycot, maar ik heb er moeite mee om een project te presenteren dat over kwetsbaarheid van levens gaat in een tijd van ongekend gebrek aan respect ervoor”, duidde ze in de statement. Wat de kunstenaar en de curatoren betreft, kan kunst wachten, maar mensen die in een hel leven kunnen niet afwachten.
Zoals het een internationaal kunstevenement betaamt, gaan er altijd politieke discussies aan vooraf, of het nu het Songfestival of een Biënnale is. Ruim 19.000 mensen uit de kunstwereld hadden al een open brief ondertekend om de Biënnale-organisatie te vragen Israël dit jaar niet toe te laten. Ruslands paviljoen bleef twee jaar geleden ook gesloten toen dat land Oekraïne was binnengevallen. Zuid-Afrika was door het Apartheidsregime tussen 1968 en 1993 niet welkom. De organisatie weigerde Israël uit te sluiten, en beargumenteerde dat Rusland bij de vorige editie zich zelf had teruggetrokken.
Lees ook
Rusland leent paviljoen Biënnale Venetië uit aan Bolivia, in de hoop toegang te krijgen tot Boliviaans lithium
Geen cocon
Ook dit jaar is Rusland afwezig: ze hebben hun paviljoen uitgeleend aan Bolivia. Dat Rusland dat doet is eveneens politiek: het land heeft haar oog laten vallen op de grondstof lithium in Bolivia. De hogere kunst van het communiceren heet dat.
Kan het dan nooit zonder gedoe – kunst staat toch op zichzelf? Het antwoord daarop is: nee. De nieuwe kunst in Venetië biedt geen cocon die zich aan de realiteit kan onttrekken. Bovendien: je onttrekken aan de werkelijkheid is ook politiek, en een keuze uit ongehoorde luxe die voor velen niet is weggelegd.
De Biënnale was al vanaf de vierde editie in 1907 politiek: landen toonden er kunstenaars die een nationalistische ideaal weergaven, de Italiaanse futuristen strooiden er in 1909 hun folders rond met ideeën Italië te hervormen, Hitler bouwde het Duitse paviljoen in 1938, Israël kreeg meteen een eigen landenpaviljoen in 1948, de studentenrevolte in 1968 sloeg over naar de Biënnale, in 1973 verklaarde de Biënnale zich solidair met Chili, uit vrees voor de dictatuur die op handen was. Twee jaar geleden stond de Biënnale achter Oekraïne en was er kunst die de oorlog verbeeldde in enkele monumentale beelden.
Ook dit jaar blijft de solidariteit niet uit. Niet alleen zijn er protesten en liggen de paadjes tussen de paviljoens bezaaid met folders met daarop ‘No Death in Venice. No to the Genocide Pavillion’, maar zijn er ook werken die oproepen tot solidariteit met Palestina of de stichting van de staat Palestina. De video van Bouchra Khalili is daarbij een indrukwekkende: zij vroeg migranten hun vlucht op een landkaart uit te tekenen. Eentje van hen is een Palestijn die van Ramallah naar Jeruzalem probeerde te komen voordat de oorlog uitbrak. Een simpel gegeven, maar uiterst effectief. Net als het ‘nieuwe kunstwerk’ van Ruth Patir eigenlijk.