Waarom de bestaanszekerheid verbetert maar dat niet zo voelt

De bevriezing van de sociale huren waar Geert Wilders zo trots op was, blijkt een steeds kariger cadeau. Een mooi verpakte dooie mus.

Voor een half miljoen sociale huurders gaan de huren namelijk bij nader inzien wél omhoog. Zij wonen in een huis van een particuliere verhuurder. En volgens het kabinet is de beloofde bevriezing voor deze groep onuitvoerbaar. Dat hadden de nachtelijke onderhandelaars van de coalitie bij de Voorjaarsnota even niet goed doordacht. Maar ook voor de pakweg 2 miljoen sociale huurders in een huis van een corporatie is het onzeker of de huren per 1 juli worden bevroren. Er is veel kritiek in de Tweede Kamer.

En dan was er deze week ook nog verrassend commentaar uit onverwachte hoek: volgens het Nibud, het budgetinstituut dat de inkomens van minima altijd scherp in de gaten houdt, is een huurbevriezing niet echt nodig. Ondanks de historisch hoge huurstijging van vorig jaar zijn de woonlasten van veel sociale huurders relatief laag op dit moment. Waarom? De inkomens stegen meer. Bijvoorbeeld omdat de lonen, de bijstandsuitkering en de huurtoeslag stegen.

De bevriezing levert bovendien minder op dan je zou denken. Veel voorkomende voorbeeldgezinnen waarmee het Nibud rekent, houden er 10 tot 12 euro meer per maand aan over, berekende het voor Het Financieele Dagblad. De huurtoeslag zou de huurstijging deels hebben opgevangen.

Woningzoekenden betalen de prijs

Nou kan je denken: voor mensen die het niet breed hebben is ook 10 euro mooi meegenomen. Het leven wordt immers op alle fronten duurder.

Maar als bestaanszekerheid je aan het hart gaat, zegt Nibud-directeur Arjan Vliegenthart, zit het probleem niet bij sociale huurders. „Ik maak me minder zorgen over mensen in sociale huurwoningen dan over mensen die een huurwoning zoeken. Die komen vaak in dure woningen terecht en zijn financieel kwetsbaarder.”

En precies die woningzoekenden lijken de prijs te gaan betalen van de huurbevriezing. Corporaties, geeft BBB-woonminister Mona Keijzer toe, kunnen door de bevriezing minder woningen bouwen. Ze hebben immers minder inkomsten, kunnen daardoor minder lenen en dus ook minder bouwen. Vandaar de brede kritiek in de Tweede Kamer: zonder adequate compensatie voor corporaties neemt de woningnood toe.

De bevriezing was dus een karig kado op kosten van corporaties dat de woningnood verergert. Hulp die niet helpt.

Je zou deze huurbevriezing exemplarisch kunnen noemen voor het beleid van deze coalitie en het kabinet-Schoof. PVV, VVD, NSC en BBB besteden veel aandacht aan het repareren van de koopkracht, maar investeren te weinig in de grote problemen van Nederland, analyseerde een delegatie van het IMF deze week. In het oplossen van het stikstofprobleem of het volle stroomnet, en: de woningnood. Korte termijn boven lange termijn.

Zo’n analyse kan je ook maken van het armoedebeleid: pleisters, geen robuuste verbetering van de bestaanszekerheid.

Op het eerste oog gaat het goed. De armoede is de laatste zeven jaar gedaald. Ondanks de hoge inflatie is ook aan de onderkant de koopkracht voor veel huishoudens verbeterd.

Sinds 2017 geven huishoudens minder uit aan vaste lasten

De bestaanszekerheid is toegenomen, concludeerde ABN AMRO deze week na een representatief onderzoek onder 340.000 rekeninghouders. Sinds 2017 geven huishoudens een kleiner deel van hun netto-inkomen uit aan vaste lasten. Denk aan woonkosten, zorgverzekering en niet direct opzegbare abonnementen.

De grootste verbetering was te zien bij mensen met een uitkering. Dat is vooral te danken aan het kabinet-Rutte IV. Die verhoogde het minimumloon, de uitkeringen en de toeslagen en dempte de energiekosten met tijdelijke hulp. Let wel: voor mensen met een uitkering zijn de vaste lasten nog steeds relatief hoog. Bij eenvierde van hen zelfs te hoog, ziet ABN AMRO: meer dan 60 procent van het netto-inkomen.

Armoede die overblijft

Er zijn minder arme huishoudens, maar de armoede die overblijft, is dieper, constateert het Centraal Planbureau. Het gaat om mensen in de bijstand met hoge zorgkosten of woonlasten, bijvoorbeeld omdat ze ziek zijn, geen sociale huurwoning kunnen krijgen of in een tochtig huis met hoge energiekosten wonen, zegt Vliegenthart.

En om werkende mensen die weinig uren draaien en geen gebruik maken van toeslagen. „Omdat ze niet willen of niet kunnen.” Banggemaakt door de toeslagenaffaire en de dreiging van terugvorderingen. Of omdat ze de juiste potjes niet weten te vinden. „Mensen moeten soms wel vijftien regelingen aanvragen bij de rijksoverheid en de gemeente. Gezinnen in de bijstand zijn al gauw voor de helft van hun inkomen afhankelijk van dat soort toeslagen.”

Als je die allemaal wel weet te vinden, heb je genoeg inkomen om financieel gezien bestaanszeker te zijn, maar ben je dat dan ook echt? Volgens Vliegenthart is een gebrek aan grip op het leven, meer dan gebrek aan geld, de hoofdoorzaak van bestaansonzekerheid.

Financieel gezien is de bestaanszekerheid verbeterd, maar het voelt niet zo omdat mensen geen huis kunnen vinden, of omdat ze afhankelijk zijn van een keur aan onzekere overheidspotjes of flexwerk. Ruim een miljoen huishoudens zit net boven de armoedegrens en kunnen er weer onder zakken als het economisch slechter gaat.

Snoei in die complexe inkomenshulp en verhoog minimumloon en bijstand, adviseerde in 2023 de Commissie sociaal minimum, die werd ingesteld op verzoek van NSC-oprichter Pieter Omtzigt. Maar „dit kabinet kiest voor pleisters zoals een hogere huurtoeslag en specifieke regelingen zoals een ov-pas,” zegt Vliegenthart.

Nou maken alle kabinetten graag goede sier met koopkrachthulp die vaak minder voorstelt dan de politieke pr suggereert. Maar juist Omtzigt had daar scherpe kritiek op. Regeringen pasten te vaak trucjes toe, constateerde hij, om de koopkracht te verbeteren van de standaardhuishoudens in de modellen zonder dat brede groepen erop vooruit gingen – want dat is duur.

Deel geen pleisters uit, maar maak het echt beter. Ook nu Omtzigts partij meeregeert, gebeurt het niet.