Waarom de Amerikaanse kiezer immuun lijkt voor Joe Bidens sterke economie

Het gaat uitstekend met de Amerikaanse economie, maar president Biden profiteert daar in zijn verkiezingsstrijd met Donald Trump vrijwel niet van. Heeft de Amerikaanse kiezer wat anders aan het hoofd? Of vermoedt hij dat de groei grotendeels kunstmatig is? Door


Animatie Anne van Wieren

Wháát?? Vanaf onze kant van de Atlantische Oceaan wordt met een mengsel van verwondering en lichte afgunst gekeken hoe de Amerikaanse economie de wetten van de zwaartekracht lijkt te tarten. Europa lijdt zichtbaar onder het effect van de door zijn centrale bank opgeschroefde rente, van 0 naar 4,5 procent in de afgelopen twee jaar. Een recessie wordt misschien nipt voorkomen, maar de hogere leenkosten doen ontegenzeggelijk pijn. Nee, dan de VS. Daar zijn de renteverhogingen nog ietsje sterker geweest, van 0,25 procent naar 5,5 procent. Maar de economie koelt er helemaal niet af.

Die verwondering en lichte afgunst over de Amerikaanse economie moeten zich óók meester maken van de verkiezingsstrategen in het kamp van de Democratische president Joe Biden. De werkloosheid is gedaald tot het paradijselijke dieptepunt van de Summer of Love van 1969. De beurskoersen breken record na record, met de techbedrijven als aanjagers van het feest. Maar Biden krijgt daar de credits niet voor. Zijn tegenstrever Trump en hij staan zo’n beetje gelijk in de meeste polls.

Maar goed, laten we eerst naar de cijfers over de economie kijken:

Niet slecht, hè? Maar het lijkt de kiezer dus allemaal weinig uit te maken. Dat is opmerkelijk, want Amerikanen vinden de economie wel degelijk belangrijk. In een grootscheeps onderzoek van Pew Research werd hun dit jaar gevraagd wat de topprioriteit van de regering zou moeten zijn. Bovenaan de lijst: versterking van de economie, aangewezen door 70 procent van de respondenten. Al zijn er meer Republikeinen vóór (84 procent) dan Democraten (63 procent): in beide groepen is een ruime meerderheid die zich kennelijk zorgen maakt over de stand van de economie.

Die zorgen zijn terug te vinden in het consumentenvertrouwen, zoals de Amerikaanse Conference Board dat meet, een soort nationale Kamer van Koophandel. Dat vertrouwen is op het eerste gezicht positief, maar consumenten blijken uiterst behoedzaam voor de toekomst. Uit meer van dit soort onderzoek komt een diagnose die wel vaker uit bevolkingsonderzoek blijkt: met mij gaat het goed, maar met ons gaat het slecht.

De Amerikaanse econoom Paul Krugman wees daar onlangs ook op. Maar In de VS komt er een variant bij: het gaat nu dan wel goed, maar straks gaat het slecht. Van het spreekwoordelijke Amerikaanse optimisme lijkt op dit moment weinig sprake. En dat heeft misschien wel veel te maken met de financiële toestand waarin de Amerikaanse consument zich bevindt:

De Amerikaanse website Vox legde onlangs in een analyse een verhelderend verband tussen de goede economie en het groeiende wantrouwen. Die discrepantie is terug te voeren op een van de grote verschillen tussen de VS en Europa van de afgelopen jaren: de aanpak van de coronacrisis. Europeanen hielpen de economie door bedrijven te steunen, en zo de werkgelegenheid op peil te houden. Relatief weinig werknemers in de EU verloren hun baan.

Amerikanen deden dat anders: zij steunden inkomens. De burger kreeg al snel een maandelijkse cheque (zij het dat toenmalig president Trump verzending vertraagde tot hij zeker wist dat zijn handtekening erop stond). Bedrijven vielen vaker om, banen gingen verloren, de werkloosheid piekte even, maar iedereen behield zijn koopkracht. Dat is terug te zien in een enorme stijging van de hoeveelheid spaargeld van Amerikaanse huishoudens. Toen de crisis voorbij was en de steun wegviel, teerden Amerikanen weer in op dat spaargeld en hielden zo hun consumptie overeind. Maar eens is dat overtollige spaargeld uitgegeven, en dat moment zal ergens vorig jaar zijn geweest.

In plaats daarvan zie je nu in de VS de creditcardschulden flink oplopen – óók een manier om je consumptie op peil te houden, maar niet oneindig houdbaar. De ongerustheid daarover in Amerikaanse huishoudens zou wel eens een factor kunnen zijn bij het beoordelen van de economie – en dan vooral de toekomst daarvan. Nu lukt het nog wel, maar kan ik het straks allemaal ook blijven betalen?

Dat laatste geldt ook in het groot. Trump in zijn laatste jaar en daarna Biden hebben enorme bedragen uitgegeven aan lastenverlichting en steun tijdens en na de coronacrisis. Dat komt samen neer op tegen de 4.000 miljard dollar – een vijfde van het Amerikaanse bbp in die jaren. Dat heeft niet alleen de inflatie in de VS een extra zet omhoog gegeven, maar ook de overheidsfinanciën fors uitgehold. Dat past in een trend waarin de VS na de kredietcrisis van 2009 al veel scheutiger waren met overheidsgeld dan de Europeanen. Het gevolg zie je hier:

Vergeleken met de eurozone staan de Amerikaanse overheidsfinanciën er inmiddels vrij beroerd voor. Het Internationaal Monetair Fonds houdt er rekening mee dat de huidige begrotingstekorten van 7 procent nog jarenlang aanhouden. De Amerikaanse staatsschuld is inmiddels van bijna Italiaanse proporties.

Economische groei op overheidskrediet dus. Misschien dat Amerikaanse kiezers dat aanvoelen. Want 54 procent van hen vindt terugdringen van het begrotingstekort óók een van de topprioriteiten voor dit jaar.

Voor Biden valt te hopen dat hun optimisme in de loop naar de verkiezingen toch nog, tegen de klippen op, de overhand krijgt. Want pronken met de economie lijkt nu te veel op de blits maken in een geleende Ferrari.