Vroegere Dexys Midnight Runners moet het toch hebben van oude sound uit de begindagen

Recensie

Alle artistieke ambitie van Kevin Rowland en zijn band Dexys (voorheen Dexys Midnight Runners) ten spijt, de onaantastbare popklassiekers (‘Come On Eileen’, ‘Geno’) van toen leveren betere muziek op.

Zanger Kevin Rowland van Dexys, vorige maand in Londen.
Zanger Kevin Rowland van Dexys, vorige maand in Londen. Foto Lorne Thomson/Redferns

Het ontbreekt zanger Kevin Rowland niet aan artistieke ambitie. Zijn band Dexys (voorheen Dexys Midnight Runners) heeft hij in het 45-jarig bestaan al ettelijk malen opnieuw uitgevonden, telkens ging dat gepaard met drastische stijl- en bezettingswijzigingen. Op 70-jarige leeftijd is hij als enig oorspronkelijk bandlid over gebleven. Met de nieuwste incarnatie van Dexys maakte hij The Feminine Divine, een hoogdravend conceptalbum over de rol van vrouwen in Rowlands veelbewogen leven. De verhaallijn komt hierop neer: vroeger behandelde hij ze als voetvegen; nu zijn het godinnen.

Gedurfd is het zeker, om de optredens van het vernieuwde Dexys te beginnen met de integrale uitvoering van dat bij het grootste deel van het publiek nog onbekende album. Nog gedurfder was het om nummers als ‘The One That Loves You’ en ‘Goddess Rules’ uit te voeren als kleine toneelstukjes, waarin Rowland eerst met een bandlid vocht om de aandacht van een vrouw en haar daarna omstandig heilig verklaarde. Als enige vrouw in het gezelschap was violiste Claudia Chopek het lijdend voorwerp van dat potsierlijke gesteggel. Alle goede bedoelingen ten spijt werd ze als de gedroomde dominatrix in ‘My Submission’ en danspartner in ‘Dance With Me’ toch weer afgeschilderd als een willoos seksobject.

Ondanks de aardige muziek met elementen van de oude Dexys-sound is The Feminine Divine gedoemd om snel vergeten te worden, zoals het praktisch alle albums verging sinds de vroege carrièrepieken Searching For The Young Soul Rebels (1980) en Too-Rye-Ay (’82). Na de pauze kwam het meeste materiaal van die onaantastbare popklassiekers. Dat leverde veel betere muziek op, al was het alleen maar omdat saxofonist Sean Read en trombonist Alistair White samen de blazerssectie vormden die songs als ‘Plan B’ en ‘Geno’ tot stuwende witte soul maakten.

Onder zijn matrozenmuts was Kevin Rowland goed bij stem en zong hij in ‘Until I Believe In My Soul’ ouderwets de sterren van de hemel. In ‘Free’ vroeg hij zich af hij wie er voor hem gaat zorgen als hij ouder wordt.

Nadat de zaal bij ‘Come On Eileen’ en ‘Jackie Wilson Said’ was geëxplodeerd van enthousiasme nam Rowland gas terug in de folktraditional ‘Carrickfergus’. Het bracht zijn Ierse roots naar de oppervlakte. In ‘Tell Me When My Light Turns Green’ vlamde hij weer volop; een getergde ziel die nog altijd op zoek is naar zijn innerlijke jonge soulrebel.