Voor wol-liefde is in Noorwegen alles aanwezig: schapen, spinnerijen én breiers

In wolwinkel Fru Kvist in Oslo kunnen ze het beamen: breien is populair in Noorwegen. De twee winkeliers, Lotte Holmboe en Agathe Fossum, zijn gehuld in meerdere lagen zelfgebreide truien en sjaaltjes. „Mensen komen samen in cafés of organiseren breiavondjes”, zegt Fossum. „Bioscopen bieden films aan met licht aan voor breiers. Er zijn studenten-breiverenigingen. Het is iets heel sociaals.”

Volgens een peiling van het Noorse onderzoeksbureau SIFO breide in 2016 43 procent van de vrouwen en 4 procent van de mannen. De winkel in Oslo is er dan ook een van vele. En er is geen bol polyester te vinden. Echte wol is populairder, en wol van Noorse origine de laatste tijd in het bijzonder, zeggen de twee. „Synthetische stoffen houden je niet warm in dit klimaat”, zegt Holmboe. Fossum ritst haar pastelroze trui open en wijst naar de fuschia variant eronder. „Deze hierboven is niet van Noorse wol, maar deze eronder wel. Dat houdt je lekker warm.”

Lang niet alles waar een Noorse vlag op staat komt ook uit Noorwegen. Het garenmerk Viking Yarn bijvoorbeeld is Chinees. Ook Noorse kledingmerken zijn niet altijd meer made in Norway. Afgelopen jaren kwam een tegenbeweging op: volgens betrokkenen groeit de vraag naar Noorse wol de laatste jaren flink. Breien was al populair in Noorwegen, maar sinds corona nog meer. Kleine ondernemers zijn begonnen met spinnerijen of het fabriceren van eigen wollen producten. „Maak Noorse wol great again”, schreef een commentator van de krant Stavanger Aftenblad. In Noorwegen zijn alle ingrediënten daarvoor aanwezig, inclusief een bruisende doe-het-zelfcultuur en een flinke dosis vaderlandsliefde.

Foto Paul S. Amundsen

De spinnerij spint door

Voordat Noorwegen vanaf de jaren zestig rijk werd van de olie leefden boeren van veeteelt, met name van schapen. Daardoor vormde breien een belangrijke vorm van inkomen op de boerderij. Breiwerken werden verkocht aan een distributiecentrum, Husfliden, en werden internationaal verscheept.

Toen een van de oudste wolfabrieken in Noorwegen, wolfabriek Hillesvåg, in 1898 in de Fjorden nabij Bergen werd opgericht, was die alleen nog via het fjord te bereiken. Het witte houten gebouw kijkt uit over het water, de ramen zijn beslagen: stoom van het verven van wolgaren. Wolproducten vormden destijds de belangrijkste exportartikelen van Noorwegen.

Inmiddels ligt de fabriek in een inham verstopt onder een snelweg. De lokale textielindustrie in Europa liep in de jaren tachtig ten einde, door globalisering. Noorse kriebelwol moest concurreren met zachte merinowol uit Australië en Nieuw-Zeeland, goedkoop gemaakt in lagelonenlanden.

Toch werken de machines van de wolfabriek tot op vandaag: de fabriek is inmiddels de derde grootste in Noorwegen. Het land heeft nog steeds een vrijwel complete wolproductielijn: van schapenteelt, keuringcentra en spinnerijen tot een reeks Noorse kleding- en garenmerken. De huidige eigenaren van Hillesvåg, de broers Arild and Øyvind Myhr, hebben er vertrouwen in dat zij het bedrijf ook weer aan hun kinderen door kunnen geven. Deels is het voortbestaan van Hillesvåg te danken aan de bunad, traditionele lokale kledij die van lokale wol moet zijn gemaakt. Zo’n 70 procent van de vrouwen en 20 procent van de Noorse mannen hebben bunad-kledingstukken, om op speciale gelegenheden te dragen, volgens het Noorse volksdrachtinstituut.

Arild Myhr, mede-eigenaar van wolfabriek Hillesvåg.

Foto’s Paul S. Amundsen

De Hillesvågfabriek wedde ook gewoonweg op het juiste paard, zegt Arild Myhr. Terwijl in de jaren tachtig Noorse wolgarens steeds meer concurrentie kregen, besloot Hillesvag juist om „terug naar [hun] wortels te gaan” en uitsluitend met Noorse wol te werken. Dat groeide uit tot een gewild luxeproduct.

Schrijver en wolenthousiast Tone Skårdal Tobiasson liep vroeger breiend naar school. „Tot in de jaren negentig kregen Noorse kinderen breiles, daarom weten zoveel Noren hoe het moet. Toen ik naar school ging waren dat wel alleen de meisjes, jongens leerden houtbewerking.”

Tobiasson schreef voor modebladen voordat ze zich specifiek ging focussen op Noorse wol en hoe die industrie weer tot leven kon komen. Inmiddels doet ze al een aantal jaar onderzoek naar de verschillende schakels in de keten van de wolindustrie. De aanhoudende populariteit van de handgemaakte Noorse trui laat ze zien aan de hand van een bezoek aan het Noorse Volksmuseum in Oslo.

In de vitrines staan oude en nieuwe patronenboeken uitgestald, samen met bekende Noorse truien met gedetailleerde motieven. Een daarvan is de ‘mariustrui’: een blauwe trui met een wit patroon van ruiten en stippen aan de bovenkant en rode afwerking aan de boord en randen. Unn Søiland Dale, een van de „moeders” van de Noorse trui, werd in 1953 internationaal bekend toen oorlogsheld, alpinist en idool Marius Eriksen haar ontwerp droeg in een Noorse ‘ski-komedie’. De mariustrui is nu niet alleen een museumstuk, het merk van Dale bestaat nog steeds.

In het museum hangen ook truien en vesten met patronen van lokale regio’s, maar anders dan de bunad dankt de ‘Noorse trui’ zijn reputatie in Noorwegen niet zozeer aan specifieke patroontjes of kleuren, vertelt Tobiasson, maar vooral aan zijn lokale maak. Het design kan net zo goed Deens of Zweeds zijn.

De trui is door de jaren heen gaan staan voor spaarzaamheid, vindingrijkheid en de Noorse identiteit, aldus Tobiasson. Het Noorse team van het wereldkampioenschap skiën van 2025 in Trondheim droeg lokaal gemaakte truien, waarvan de breipatronen gratis werden verspreid. Afgelopen winter poseerden parlementsleden bij de bekendmaking van de nationale begroting op de officiële foto in (veelal zelfgemaakte) truien. De boodschap: zet je schrap, we zullen zuinig aan moeten doen.

Terje Simmenes aan het werk bij de spinmachine, die stamt ui 1963.

Foto’s Paul S. Amundsen

Mini-spinnerijen

Noorwegen heeft niet alleen veel breiers en wolspinnerijen, schapen zijn er ook genoeg in Noorwegen. Met meer dan 880.000 schapen in 2024 is het dier de talrijkste Noorse veesoort. Toch is de vraag naar wol voor garen inmiddels groter dan het aanbod.

Tobiasson rijdt naar een oude boerderij bovenop een heuvel vlak buiten Oslo. Haar collega onderzoekerIngun Grimstad Klepp, helpt daar de eigenaresse van de schapenboerderij, een vriendin. Samen met Klepp heeft Tobiasson jarenlang onderzoek gedaan naar de schapenteelt, de wolmarkt en de geschiedenis van breien in Noorwegen. Bovenaan de heuvel komt Klepp met de eigenaar van de boerderij de auto begroeten, laarzen stampend door de modder van de smeltsneeuw.

Ze zijn net klaar met schapenpoep scheppen. „Ik werd licht in m’n hoofd door de geur, dus tijd voor pauze” zegt Klepp in een erwtengroene wollen trui. Ze veegt haar handen af. „Het is zwaar werk.” Het gezelschap neemt plaats op de witte veranda, waar over elke stoel een dikke schapenvacht ligt en zelfgemaakt brood, ingemaakte paddenstoelen en cake op tafel komen.

Noorse wolproductie kan duurzame oplossingen bieden, zeggen de onderzoekers en de boerin. Kleinschalig geproduceerde, hoogwaardige, duurzame kleding waar consumenten zuinig op zijn – het tegenovergestelde van fast fashion.

Aan het begin van de wolketen ligt een obstakel, zegt Klepp. Voor boeren zoals haar vriendin, die Noorse wilde schapen houdt, een oud ras, levert wol zo weinig op dat het economisch ongunstig is om het naar een keuringscentrum te brengen. Wol wordt daardoor alsnog vaak weggegooid, net als in de rest van Europa waar die centra veelal ontbreken. Schapen worden vooral voor het vlees gehouden. De wol daarvan is beter te verkopen voor goedkope Britse vloerbedekking dan voor kleding.

De opkomst van „mini-spinnerijen” is afgelopen decennium een hoopvolle ontwikkeling voor Noren die met Noorse wol willen werken. Kleinere schapenboeren leveren daar hun wol in en verkopen het garen dan onder eigen merk of verwerken ze op hun boerderij tot kleding of andere producten. Dat passeert het obstakel bij de verkoop van ruwe wol. Maar of dat winstgevend genoeg is om op lange termijn vol te houden, valt volgens Tobiasson nog te bezien.

Truien en andere wolproducten in de winkel bij de fabriek.

Foto Paul S. Amundsen

Temu-truitjes

Hoewel Noren volgens een consumentenonderzoek uit 2023 liever kleding van echte wol dragen dan synthetische stoffen, kopen ze vaker kleren van dat laatste. Noren kopen ook meer kleding online dan Amerikanen of andere Scandinaviërs, schreef de Noorse krant Nationen begin dit jaar : jaarlijks wordt voor meer dan 500 miljoen kronen (42 miljoen euro) aan truien uit China geïmporteerd via internetwinkels als Temu.

Een „zorgelijke” ontwikkeling, vond de Noorse minister Kjersti Toppe . Ze moedigt Noren aan vooral „kwalitatief goede” kleding uit eigen land te kopen. Maatregelen om dat te stimuleren, zoals het belasten van de spotgoedkope pakketjes van Chinese webwinkels, zijn niet aangekondigd; de EU denkt daar wel over na.

„Na al ons werk voert de overheid nog geen beleid op feiten en onderzoek”, verzucht Klepp. Haar onderzoek laat zien dat een kleinschalige, lokale wolindustrie een duurzame manier van kleding produceren kan zijn, als daar de nadruk op komt. Vanuit milieuperspectief moet de kledingindustrie juist krimpen, volgens de twee.

Door te breien werd ik me meer bewust van wat kleding maken kost

Agathe Fossum
winkelier

Ze geloven dan ook niet dat Noorse wol alleen de problemen in de kledingindustrie zal oplossen. Daar is ook maatschappelijke verandering en overheidsingrijpen voor nodig. „Ik heb mijn best gedaan”, Klepp lacht en schudt haar hoofd. „Ik help nu vooral op de boerderij om mijn frustratie erover kwijt te kunnen.”

In wolwinkel Fru Kvist klinkt een ouderwets belletje. Er komen woltoeristen binnen, een Duits stel met de vraag of ze hier ook wol hebben van de Osloose Microspinnerij. „Een zelfgebreide trui voelt persoonlijk. Industriële productie past daar niet zo bij”, verklaart winkelier Holmboe de voorkeur voor lokale en natuurlijke garens. „Bovendien, als je ergens tijd en moeite in hebt geïnvesteerd, ben je ook bereid om meer te betalen voor het materiaal.”

Ze denken niet dat dit de overconsumptie oplost, maar wel dat het je blik op kleding kan veranderen. Fossum: „Ik begon met breien omdat ik iets voor vrienden wilde maken. Maar door te breien werd ik me wel meer bewust van wat kleding maken kost.”