N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
In beeld Voormalig asieladvocaat Mona van den Berg portretteerde voor haar fotoboek Ongedocumenteerd. En op leeftijd. ouderen die na vaak decennia in Nederland te verblijven nog steeds illegaal zijn. „Hij zei tegen mij: Mona, ik wil niet eenzaam en zonder papieren sterven.”
Toen Mike Issak naar Nederland kwam, was het leven best eenvoudig. Hij had weliswaar geen verblijfspapieren, maar hij kon als begin-dertiger werken als hij de naam van een vriend gebruikte bij het uitzendbureau, en woonruimte vinden was toen makkelijk. Het was beter dan in Ghana.
Maar nu is hij 66 en ziek. Twaalf jaar geleden werd hij aan een tumor in zijn hoofd geopereerd, twee jaar geleden opnieuw. Hij kan niet naar Ghana omdat de medicijnen die hij nodig heeft voor zijn hart daar niet te krijgen zijn, of veel te duur zijn.
Issak is een van de 23 mensen die fotograaf Mona van den Berg portretteerde voor haar fotoboek Ongedocumenteerd. En op leeftijd. Als voormalig asieladvocaat is Van den Berg bijzonder geïnteresseerd in mensen die leven aan de rand van de samenleving. We zien ze, zonder opsmuk, in hun eigen, vaak sobere omgeving. Een leven zonder verblijfsvergunning is zwaar, maar voor jonge, gezonde mensen vaak wel te doen. Als ze ouder worden, wordt het overleven pas écht lastig, zag Van den Berg.
Ze fotografeerde de ouderen veelal in opvanghuizen, want het straatleven is voor ouderen niet vol te houden. Hoeveel ‘illegalen’ in Nederland wonen is onbekend – ze zijn immers niet geregistreerd. Maar het is een fikse groep, volgens schattingen tussen de 23.000 en 58.000 mensen. De groep ouderen onder hen groeit, zegt Van den Berg.
Ruth Jacob (70) uit Pakistan Foto Mona van den Berg
Foto van Ruth voor haar vlucht naar Nederland Foto Mona van den Berg
Ruth Jacob (70) vluchtte 25 jaar geleden vanuit Pakistan naar Nederland waar ze twintig jaar in de verpleging had gewerkt. Ze assisteerde er onder meer bij bevallingen. Bij een van de laatste bevallingen die ze begeleidde werd de baby dood geboren, waarna Jacob door de familie werd aangeklaagd voor moord. In Nederland werd haar verzoek om asiel afgewezen, maar het is niet veilig om terug te gaan naar Pakistan, zegt ze. Ze is bang dat ze meteen wordt opgepakt. Ze kampt met hartkwalen, diabetes en depressie.
Foma (76) uit Azerbeidzjan en Rita (66) uit Armenië zijn een stel en twintig jaar in Nederland. Als ze ieder terug zouden gaan naar het land van herkomst, zoals de IND wil, moeten ze gescheiden leven. Ze kunnen niet samen naar Azerbeidzjan of Armenië, die met elkaar in conflict zijn, omdat dat niet veilig is, stellen ze. „We willen samen zijn”, zegt Rita.
Torio Simon (56) uit Algerije fotografeerde Van den Berg in de Pauluskerk in Rotterdam waar hij een kamertje had. Hij heeft epilepsie. Van den Berg: „Hij zei tegen mij: Mona, ik wil niet eenzaam en zonder papieren sterven.” Simon overleed vorige maand aan een hartstilstand.
Mona van den Berg: Ongedocumenteerd en op leeftijd. Uitgeverij Jurgen Maas, 144 blz. € 25
Torio Simon (56) uit AlgerijeFoto Mona van den Berg
Foma (76) uit Azerbeidzjan en Rita (66) uit ArmeniëFoto Mona van den Berg
Michael Kap (Ali Edalat Nia) (55) uit Iran Foto Mona van den Berg
Isouf Amadou (53) uit NigerFoto Mona van den Berg
Anyadike Isdore Ndudi (53) uit Nigeria Foto Mona van den Berg
Op 13 januari brak er een grote ijsschots (A84) af van de George VI ijsplaat, die aan de zijkant ligt van het schiereiland dat richting het noorden naar het puntje van Zuid-Amerika reikt. De onderzoekers van de Falkor, die toevallig in de buurt waren voor ander onderzoek, volgden hun nieuwsgierigheid. Op 25 januari bereikten ze de plek waar kort daarvoor nog een honderdvijftig meter dik pak ijs had gelegen.
Met een robotonderzeeër, de SuBastian, zochten ze acht dagen lang de ongerepte zeebodem af naar bijzonderheden.
Op jonge leeftijd verhuisde Xiaoxiao Xu (40) binnen China naar een andere stad met een nieuw dialect. Zeven jaar later reisde ze haar moeder achterna naar Nederland, waar ze weer een nieuwe taal moest leren. Xu worstelde er lange tijd mee hoe ze zichzelf moest uiten maar vond een manier in de fotografie. In 2009 studeerde ze af aan de Fotoacademie in Amsterdam, sindsdien werkt ze aan eigen projecten.
Door de verhuizing in China had Xu zich geïsoleerd gevoeld en een toevlucht gezocht in de wereld van Japanse manga. Toen ze in Nederland in 2022 voor de eerste keer een cosplay-conventie bezocht, zag ze, naast figuren uit bijvoorbeeld Star Wars en Breaking Bad, personages uit Japanse anime en manga. „Ik had gelijk een band met de bezoekers. Ik voelde me als een kind in een snoepwinkel”, vertelt ze. Voor haar nieuwe fotoboek This looks better irl: Exploring cosplay cons bezocht Xu in tweeënhalf jaar tijd meer dan dertig cosplay-bijeenkomsten in Nederland, België, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Ze werd er betoverd, zoals ze het zelf formuleert, door het gemeenschapsgevoel en de creatieve aandacht voor kleding, make-up en accessoires waarmee personages uit films, strips en games tot in detail worden uitgebeeld.
Op sociale media delen cosplayers geregeld het maakproces van hun outfit, waar ze soms maandenlang aan werken. Xu besloot naast eigen foto’s ook hun Instagram-screenshots in haar boek op te nemen.
Online laten deze cosplayers niet alleen hun creaties zien, maar ook hun onzekerheden en kwetsbaarheden, zegt ze. In het voorwoord schrijft ze: „Een groot deel van de cosplaygemeenschap is neurodivergent. […] Op sociale media delen ze hun gevoelens.” Zo vertelt een cosplayer op Instagram dat de therapie voor een angststoornis haar zwaar valt. Een ander geeft aan liever niet spontaan aangesproken te willen worden op een conventie, omdat dat te veel onverwachte prikkels geeft.
Xu: „Ik denk dat veel mensen moeite hebben om hun gevoel te uiten in taal. Met mijn fotoserie wil ik de eigenheid van cosplayers laten zien. Vaak worden ze weggezet als kinderlijk. Ze omarmen juist de vrijheid om zichzelf te zijn.”
Niet voor iedereen is cosplay overigens een toevluchtsoord, zegt ze. „Een groot deel vindt het gewoon leuk om te knutselen en creatief bezig te zijn. Om iets moois aan te trekken en naar een conventie te gaan.”
Vroeger was Willy Kling (73) timmerman en trainde hij de plaatselijke voetbaljeugd. Nu is hij met pensioen en traint hij waterslagers. Dat is een kanarieras dat speciaal voor de zang wordt gefokt, waar dan weer wedstrijden voor worden georganiseerd. Vanzelf gaat dat zingen niet: alleen de mannetjes doen het, en ook die brengen hun krachtige, gevarieerde, als klokkend en borrelend water klinkende lied alleen na een zorgvuldig uitgedacht trainingsregime.
Er is een jaarlijkse cyclus, die rond deze tijd van het jaar begint. De zang van de waterslager is deels erfelijk bepaald, dus de in het Gelderse Wijchen wonende Willy Kling en zijn vrouw (die „voor 200 procent” achter zijn hobby staat) koppelen een melodieus mannetje aan een vrouwtje, een ‘pop’, en dan hopen ze „dat daar weer toppers uitkomen”. Als ze vijf dagen oud zijn krijgen de jonge vogeltjes een voetring met daarop het kweeknummer dat Kling van de bond toebedeeld kreeg en een uniek nummer per dier.
In november, als ze een klein half jaar oud zijn, begint de zangles. In de volière laten de mannetjes zich dan al horen, maar nu gaan Kling en zijn vrouw ze ‘opkooien’, zoals dat heet: vier boven elkaar, elk in een eigen kooitje. Waterslagers beginnen te zingen als het licht wordt, dus hij zet ze in een volledig verduisterde ruimte waar hij met een lamp meerdere keren per dag een zonsopkomst veinst. En dan luisteren. Twaalf verschillende geluiden (‘toeren’) onderscheiden de experts: de klokkende, bollende en rollende waterslag moeten ze in het repertoire hebben, net als bijvoorbeeld het knorren, woeten, bellen en tjokken. Belangrijk is dat de onderste van de vier een brutaal knaapje is, niet bang het voortouw te nemen: waterslagers beginnen doorgaans te zingen zodra ze onder hen een soortgenoot horen.
Kling zit erbij en noteert. „Het mooiste”, zegt hij, „is als ze alle vier hetzelfde lied inzetten, dat het een zuiver in het gehoor liggend geheel is. Als er een met de knor begint en een ander met de klok, dan klinkt het niet.”
Hoe krijg je dat voor elkaar? Lachend: „Ja, dat is het uitzoeken van de liefhebber.” Het samenstellen van goed op elkaar ingespeelde kanarieteams helpt natuurlijk. En voedsel is belangrijk. Kling experimenteert met soorten voer, weegt het op de gram nauwkeurig. Anijszaad, bijvoorbeeld, is wat nootachtig, dat is heel goed voor de keeltjes. „Maar welk voer precies, en in welke hoeveelheden: dat is geheim. Daar ben ik járen mee bezig geweest.” Wat ook helpt is een strak ritme: niet de ene dag voeren om vijf uur en de volgende pas om zes uur. „Een mens moet regelmaat hebben, maar een vogel ook.”
Zo werkt hij toe naar de wedstrijden. Het Nederlands kampioenschap was de afgelopen jaren in Urk. Kling neemt altijd een wedstrijdselectie van 24 waterslagers mee; zes teams van vier, in houten koffers. De bedoeling is dat je ze daar aflevert, je mag er niet bij zijn als de keurmeesters naar het gezang van de deelnemende vogels luisteren en scores toekennen. Wel geeft Kling zijn eigen voer mee, en zelfs zijn eigen water. „Dat is gewoon kraanwater, maar wel van hier. In Wijchen is het water anders dan in Katwijk of Urk. Elke plaats heeft z’n eigen hardheid.” De kleinste verandering van spijs, zo gelooft hij, zou de zang van z’n vogels kunnen aantasten. Zo werd hij al meerdere keren Nederlands kampioen – en zelfs een keer wereldkampioen.
Foto’s Eveline van Elk
Op het laatste NK, afgelopen januari, heeft hij „wel goed gedraaid, laat ik het zo zeggen”. Er zijn meerdere categorieën: een voor het kwartet vogels boven elkaar, een voor duo’s, een voor enkelingen. Hij kwam thuis met respectievelijk de tweede, derde en tweede plaats. Tevreden? „Jah, ik ben ergens wel blij, maar toch, toch.” Bij meerdere andere zangwedstrijden ging hij dit jaar naar huis met de prijs voor ‘meesterzanger’: die is voor de vogel die van alle 250 tot 300 die meededen het mooist zong. Van prijzengeld is overigens geen sprake; Kling en andere deelnemers doen het voor de eer.
Foto Eveline van Elk
De vogels gaan na de wedstrijd weer naar de volière; sowieso zitten ze nooit langer dan twee, drie dagen achtereen in het kleinere kooitje, zegt hij. Na zo’n cyclus gaan ze naar een opkoper, die ze naar onder meer het Midden-Oosten en Vietnam vervoert. „Schijnbaar willen die mensen daar ze in huis hebben.”
Er zijn steeds minder mensen die dit doen, zangkanaries kweken en leren zingen. Met duizenden waren ze in de jaren vijftig, nu is Willy Kling een van de weinigen die er nog elke dag mee bezig is.
Ja, elke dag, benadrukt hij, maar niet de héle dag. „Je kunt wel eindeloos bij die kooien gaan liggen hangen, maar dat vinden die vogels ook niet leuk.”