Voor nabestaanden van Duitse bezetter of collaborateurs zullen openbare dossiers impact hebben

Tachtig jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog wordt het kinderen van NSB’ers of ouders die anderszins hebben geheuld met de Duitsers, aangerekend dat hun ouders indertijd ‘fout’ waren. Eén op de vijf Nederlanders ziet die kinderen-van „liever niet” in publieke functies als de politiek, journalistiek of het onderwijs.

Dat blijkt uit het vrijdag gepubliceerd onderzoek Geluiden uit de Stilte van ARQ Nationaal Psychotrauma Centrum in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS).

Het onderzoek brengt in kaart wat de impact op de eerste en latere generaties van die ‘foute Nederlanders’ is. Per begin volgend jaar worden al die strafdossiers (digitaal) openbaar gemaakt. Een deel van de in het ARQ-onderzoek ondervraagde nabestaanden ziet daarin een middel om taboes en zwijgen te doorbreken. Maar een ander deel voelt angst en zal vaak ook geen hulp zoeken. Ze vrezen (opnieuw) sociale uitsluiting.

Kinderen bleven achter

Na de bevrijding van Nederland werden zo’n 150.000 Nederlanders opgepakt op verdenking van collaboratie met de Duitse bezetter of NSB-lidmaatschap en vervolgens gedetineerd in strafkampen en kazernes. In het totaal werden van zo’n 425.000 Nederlanders strafdossiers opgemaakt.

50.000 kinderen kwamen in de problemen na arrestatie van hun ouders. 25.000 van hen kwamen terecht in kindertehuizen, 8.000 kinderen konden geplaatst worden in pleeggezinnen. Kinderen die achterbleven bij hun moeder, kregen vaak te maken met sociaal isolement en armoede omdat bezittingen of het stemrecht ontnomen waren.

De meeste deelnemers aan het onderzoek waren bekend met het collaboratieverleden van hun ouder(s), maar hebben er decennialang vooral over gezwegen.

Ook die muur van zwijgzaamheid zorgde ervoor dat er nauwelijks om hulp gevraagd werd, terwijl steun in het gezin ontbrak. Ouders zelf waren vaak nauwelijks aanspreekbaar, terwijl broers of zussen zo verschillend over het oorlogsverleden van hun ouders oordeelden, dat normale gesprekken vaak niet mogelijk waren. Voor kinderen van ouders die gedetineerd zijn geweest, speelde nog mee dat er vaak verhuisd moest worden. Ook familie stond er vaak niet om te springen om ze op te vangen.

Het verleden opgerakeld

Met het openbaar worden van die strafdossiers, verwacht de helft van de ondervraagden dat ze opnieuw met de nek worden aangekeken. Leeftijd maakt daarbij niet uit, de angst dat ze bijvoorbeeld thuis worden opgezocht en belaagd, speelt bij alle leeftijdscategorieën van de naoorlogse generaties kinderen van ‘foute ouders’. Voor de helft van de ondervraagde kinderen en driekwart van de kleinkinderen was het bestaan van die oorlogsarchieven (CABR) bij het Nationaal Archief in Den Haag en de mogelijkheid om daar inzage in te vragen, onbekend.

Uit het onderzoek, gebaseerd op een representatief panel van 5991 ondervraagden, blijkt dat er nog zo’n 650.000 directe familieleden zijn die weten van collaboratie in hun familiegeschiedenis. Het werkelijke aantal ligt waarschijnlijk hoger, omdat zeker de jongere generaties daar niets van weten. Er is in veel gevallen over gezwegen.

Een derde van de ondervraagden wist van het oorlogsverleden van familieleden. Maar er werd niet over gepraat. Buiten de deur, met collega’s of werkgever, was dat nog moeilijker, 50 procent, respectievelijk 57,7 procent, gaf aan dat niet te kunnen. Ook bij deze vraag maakte leeftijd geen verschil, de percentages van kinderen en kleinkinderen in de beantwoording verschilde niet.

Wel en niet fout

Uit een vragenlijst in het ARQ-onderzoek (1.224 deelnemers) voor ondervraagden met ouders die níet gecollaboreerd hebben, zegt 6 tot 9 procent zich er in persoonlijke contacten niet prettig bij te voelen als blijkt dat een vriend of collega ouders met een ‘fout oorlogsverleden’ heeft. Bijna een vijfde van de ondervraagden (18 tot 19 procent) heeft liever niet dat kinderen of kleinkinderen van ‘foute ouders’ een baan krijgt in publieke functies als politici, burgemeesters of in de journalistiek.

Een op de vijf ondervraagden weet van het bestaan van die oorlogsarchieven, maar heeft daar nooit in gezocht. 45 procent wil dat na openbaarmaking van die archieven , volgend jaar januari, wel gaan doen.