Voor Lisette Lewin leek het genre van de reisreportage te zijn uitgevonden

Op 12 oktober 1903 schreef Anton Tsjechov aan zijn vrouw Olga Knipper over zijn toneelstuk De kersentuin: „Hoera, paardje. Mijn en jouw lijdensweg is ten einde. Het stuk is klaar, eindelijk klaar.” Negen maanden later stierf hij, 44 jaar oud.

Tsjechov was de grote held van journaliste en schrijfster Lisette Lewin, die dinsdag op 85-jarige leeftijd overleed. Zo reisde ze in zijn voetsporen naar Jalta om te zien waar hij het gelukkigst was geweest. Het leverde een van haar beste boeken op, waarin voor Tsjechov slechts een bijrol was weggelegd: Van Gorkistraat naar Beer-Sheva. Op reis in Rusland en Israël (1985), dat ging over de lotgevallen van Russische Joden die vanuit de Sovjet-Unie naar Israël emigreerden. In 2005 kreeg Tsjechov een eigen hoofdstuk in haar Schommelingen van het hart, een bundel reisreportages over haar favoriete schrijvers, waartoe onder meer Marcel Proust, Thomas Mann, Aleksandr Poesjkin en Émile Zola behoorden.

Geassimileerd Joods gezin

Het genre van de reisreportage leek voor haar te zijn uitgevonden. Het liefst zwierf ze in haar eentje door de straten van Odessa, Zürich, Parijs, Jeruzalem, New York of Istanbul om erover te schrijven.

Lisette Lewin werd in 1939 in Den Haag geboren in een geassimileerd Joods gezin. Tijdens de oorlog zat ze ondergedoken. Haar moeder werd door de nazi’s vergast, haar vader, een zakenman die na 1933 uit Duitsland naar Nederland was gevlucht, hertrouwde na 1945 met een niet-Joodse vrouw.

Lewin studeerde aanvankelijk Frans, maar stapte over naar Slavische talen. Nadat ze voor het eerste tentamen was gezakt, ging ze de journalistiek in. Ze publiceerde onder meer in de Volkskrant, NRC Handelsblad en Vrij Nederland.

Na de publicatie van haar eerste boek, Het clandestiene boek 1940-1945 (1983), waagde ze zich aan de literatuur. In 1989 leidde dat tot haar autobiografische debuutroman Voor bijna alles bang geweest. Hoofdpersoon is het Joodse meisje Emma Morgenblatt, dat in bijna alles op de schrijfster lijkt.

Vooroorlogse Palestinapioniers

In 1992 verscheen haar tweede roman, Een hart van prikkeldraad, die over een ‘moffenhoertje’ ging. Later volgden nog de verhalenbundel Verliezers op zee (1999) en de novelle Een doek over de spiegel (2007).

Ondanks haar twee oorlogsromans speelde Lewins Joodse achtergrond lange tijd geen rol van betekenis in haar leven. Door de oorlog was die eerder een last geworden. Ook ergerde ze zich aan de stereotyperingen die na 1945 nog altijd over Joden bestonden. Dat veranderde toen ze door haar uitgever werd gevraagd naar Israël te gaan om er een boek te schrijven over de vooroorlogse Palestinapioniers. Het leverde in 1996 Vorig jaar in Jeruzalem op, dat behalve een boeiend reisverslag ook een onverwachte zoektocht is naar haar eigen Joodse identiteit.

Hoewel Lewin kritisch was over de manier waarop Israël de Palestijnen behandelde, ergerde ze zich mateloos aan het hardnekkige antisemitisme dat ze soms in de Nederlandse media tegenkwam. In een NRC-interview in 1999 zei ze over de manier waarop Nederlander tegen Joden aankeken: „Er mogen hier maar twee soorten Joden bestaan. Je hebt het wrak, dat vertelt over de ellende die de oorlog over hem heeft afgeroepen. En er is de Jood die de Palestijnen bombardeert. Iets anders bestaat er niet voor de gemiddelde Nederlander. Ik weiger me onder te laten brengen bij een van die categorieën.” Die uitspraak is nog altijd actueel.

Met haar dood en haar boeken is ook voor Lisette Lewin het stuk eindelijk klaar. Tsjechov kan trots op haar zijn.