Zou het? Zou Trajal Harrell (51) werkelijk over een paar jaar zijn lier aan de wilgen hangen? Hij zou er wel wat mee opgeven. In de laatste pakweg vijftien jaar vergaarde hij wereldwijde erkenning als spraakmakende, grensverleggende choreograaf. Hij kreeg uitgebreide mogelijkheden om te experimenteren tijdens residenties bij belangrijke podia en ontving uitnodigingen van toonaangevende festivals.
Harrell, telg uit een welgestelde zwarte familie uit Georgia, blijkt echter prettig onaangedaan door alle bewondering. In diverse interviews hintte hij te verlangen naar een ‘tweede akte’ van zijn carrière, te starten met een opleiding disability studies. Het theater is met andere woorden niet het hoogste doel voor hem.
Het is typerend voor de man die niet aarzelde om in de danswereld hier en daar wat heilige huisjes te verbouwen, met de onbevangen blik van een late starter als zijn geheime wapen.
Harrell ontdekte de dans als zijn thuis pas tijdens zijn opleiding American Studies aan de prestigieuze Yale University. Na zijn afstuderen in 1990 deed hij in New York een breed scala aan ervaringen op bij diverse docenten en gezelschappen. Tot zijn teleurstelling zag hij dat de ooit zo opwindende dansscene van New York was ingedommeld. De balletwereld deed wat die altijd deed, de moderne dans eveneens en ook de revolutionaire pioniers uit de jaren zestig draaiden in cirkeltjes rond – áls ze nog actief waren.
Jaren van opwinding
De ideeën van de postmodernistische choreografen in New York, legendarisch geworden door hun experimenten in de Judson Church, hadden wel hun sporen achtergelaten in Harrells bewustzijn. Maar in de jaren negentig, zo ontdekte hij, waren opwinding, vernieuwing en realness vooral te vinden in de vogueing balls van Harlem, de exuberante uitlaatklep van een jonge zwarte lhbtiq+-community en queer Latino’s. Hoewel deze stroming ontstond in dezelfde periode als de postmoderne dans, drong zij nooit door tot de canon. Maar waarom eigenlijk niet? En wat zou er gebeurd zijn als dat wél was gebeurd?
Die vraag mondde uit in Harrells doorbraakchoreografie Paris is Burning at The Judson Church (2009), die hij in de daaropvolgende jaren herzag en recyclede in de maten S, M, XL. En in Made-to-Measure, waarmee hij ook een link naar de mode legde – zijn shows zijn vaak grote verkleedpartijen.
De ontmoeting van dansvormen vormt de kern van Harrells oeuvre: de catwalkstijl – hoog op de tenen – en de extraverte vogue van de balls smelten samen met het minimalistische karakter van de postmoderne dans.
Sindsdien stapelt hij met zulke ontmoetingen laag op laag op laag, met een uitgesproken belangstelling voor de dans- en bewegingsstijlen van gemarginaliseerde groepen. De hoochie-coochiedanseressen bijvoorbeeld, die op de Amerikaanse kermissen van weleer pikante dansen uitvoerden. Als kunstvorm werd de hoochie-coochie nooit erkend, maar in Hoochie-Koochie en Caen Amour oppert Harrell de mogelijkheid dat er wel degelijk creatieve intenties waren. Caen Amour was dan weer een cross-over tussen de Japanse butoh (met name de theorieën van de radicale, niet onomstreden grondlegger Tatsumi Hijikata) hoochie-coochie en de vroege moderne dans van Loïe Fuller, die kostuums van meters en meters textiel manipuleerde in het destijds nieuwe elektrische, gekleurde licht. Ook ontdekte hij dat het klassieke Griekse theater waarschijnlijk veel meer choreografische elementen had dan wordt verondersteld.
Onderbuik van de danshistorie
Harrell bekijkt al die periodes en historische stijlen met academische distantie. Hij is niet geïnteresseerd in een reconstructie, maar in de functie, betekenis en onderliggende structuren van dansvormen uit ‘de onderbuik van de danshistorie’. Hij onderzoekt nieuwe toepassingen ervan in hedendaags theater. In het drieluik Porca Miseria, een eerbetoon aan drie bitches (eretitel voor sterke vrouwen in ballroom- en voguekringen), was naast de gebruikelijke dosis catwalk struts bijvoorbeeld een soort rouwritueel annex Japanse theeceremonie te zien in de uiterst trage stijl van de butoh.
Betekenis en intentie zijn vaak niet met het blote oog te ontwaren, want hoewel Harrell de (Europese) conceptuele dans van de jaren negentig met recht nogal bewegingsarm vond, heeft ook zíjn werk conceptuele trekken. Daardoor is zijn maatschappelijk engagement niet zo direct en eenduidig als dat van collega’s die voorstellingen maken over thema’s rond ras en klasse, gender en emancipatie, inclusiviteit en discriminatie, hoge en lage kunst enzovoort.
Harrells ‘intersectionele, transculturele activisme’ schuwt pamflettisme en heeft daardoor iets goedmoedigs. Bovendien is er plaats voor humor en zelfrelativering. The Romeo, zijn meest recente voorstelling die nu op het Holland Festival is te zien, is een droom over een ideale wereld met plaats voor alle kleuren, genders en generaties.
Zo schuift, herschikt en combineert hij elementen uit de danshistorie en verweeft die met performance, mode en beeldende kunst – regelmatig is zijn werk vertoond in galeries en musea, waaronder het Museum of Modern Art in New York. Met als bodem een soundtrack waarin je altijd wel zijn liefde voor de uitbundige balls terughoort, en waarop het plezierig meeveren is.
The Romeo van Trajal Harrell/Schauspielhaus Zürich Dance Ensemble. Holland Festival, ITA Amsterdam, 25 en 27/6. www.ita.nl