N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Armoede In totaal leeft nu een vijfde van de wereldbevolking van minder dan 3,25 euro per dag. Tot aan de coronacrisis daalden de armoedecijfers geleidelijk, maar sindsdien nemen ze toe.
De toename in armoede komt onder andere door de coronapandemie en de toegenomen kosten voor levensonderhoud. Foto Luis Robayo/AFP
In drie jaar tijd zijn 165 miljoen mensen extra in armoede beland, schat het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (VN) vrijdag. Het gaat om mensen die van minder dan 3,65 dollar (3,25 euro) per dag leven en in lage-en middeninkomenslanden wonen. In totaal leeft nu meer dan 20 procent van de wereldbevolking onder die armoedegrens — zo’n 1,65 miljard mensen. Tot aan 2020 daalden de armoedecijfers geleidelijk, maar sindsdien nemen ze toe. Volgens de organisatie komt dat voor een groot deel door de coronacrisis, verergerd door andere ontwikkelingen zoals de oorlog in Oekraïne, de verhoogde kosten voor levensonderhoud en de hogere rente over leningen.
De VN dringt erop aan bij ministers van Financiën wereldwijd om de schuldaflossingen van arme landen te pauzeren, zodat die meer geld kunnen uitgeven aan sociale voorzieningen, gezondheidsvoorzieningen en onderwijs. Volgens de organisatie zijn in de afgelopen tien jaar schuldaflossingen een steeds groter deel uit gaan maken van de uitgaven van opkomende economieën. „Landen die de afgelopen drie jaar in vangnetten investeerden, konden voorkomen dat een aanzienlijk aantal mensen in armoede terechtkwam”, zegt een hoge functionaris van de VN. Volgens hem bestaat er een verband tussen hoge schulden, onvoldoende sociale uitgaven en een „alarmerende stijging” van de armoedecijfers.
In het rapport berekent de VN ook wat ervoor nodig zou zijn om de huidige piek in armoede af te zwakken. Met een investering van iets meer dan 14 miljard dollar (bijna 12,5 miljard euro) — 0,009 procent van het wereldwijde BBP — kunnen de armoedecijfers volgens de organisatie worden teruggedrongen naar het niveau van voor de pandemie. Dat bedrag is minder dan 4 procent van alle schuldaflossingen die lage- en middeninkomenslanden in 2022 deden.
De Tweede Kamer stemt vandaag en donderdag over de asielwetten, de nalatenschap van oud-minister Marjolein Faber. Politiek verslaggever Liam van de Ven zag een gek debat met partijen in campagnestand, terwijl asielredacteur Andreas Kouwenhoven weet wat de impact van de wetten kan zijn.
Heb je vragen, suggesties of ideeën over onze journalistiek? Mail dan naar onze redactie via [email protected].
Suriname heeft als eerste land in het Amazonegebied de ziekte malaria uit weten te roeien en heeft daarvoor het certificaat ‘malariavrij’ gekregen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO).
„Deze historische mijlpaal volgt op bijna zeventig jaar toewijding van de Surinaamse regering en bevolking om de ziekte uit te bannen”, schrijft de WHO in een persbericht. „De vastberadenheid van Suriname om zich in te zetten voor gelijkheid op gezondheidsgebied is een bron van inspiratie voor alle landen die streven naar een toekomst zonder malaria”.
Malaria is een infectieziekte die vooral wordt overgedragen door muggen en tot koorts, spierpijn en hoofdpijn kan leiden of zelfs de dood. Suriname heeft aangetoond dat er sinds september 2021 geen malariagevallen op Surinaams grondgebied meer zijn ontstaan en voldoet aan de voorwaarden om „redelijkerwijs te voorkomen” dat de ziekte opnieuw oprukt.
Zeventig jaar malariabestrijding
De inspanningen van Suriname om malaria uit te roeien begonnen al in de jaren ’50 van de vorige eeuw. Destijds werd er vooral binnenshuis gesproeid met pesticiden. Toen de dichtbevolkte kustgebieden grotendeels malariavrij waren, verschoof de aandacht naar de inheemse gemeenschappen in de regenwouden in het binnenland.
De laatste bron van ziektegevallen waren afgelegen mijngebieden waar veel arbeidsmigranten uit andere landen in de regio werken, waar malaria nog endemisch is.
Lees ook
Voor het eerst wordt een malariavaccin beschikbaar in Mali, mede dankzij eigen onderzoekers
Dat de situatie nu onder controle is komt volgens de WHO vooral door de jarenlange inspanningen om die afgelegen gebieden te bereiken. „Het betekent dat toekomstige generaties kunnen opgroeien zonder deze potentieel dodelijke ziekte”, zegt directeur Jarbas Barbosa van het regionale WHO-kantoor voor de Amerika’s.
In totaal hebben nu 46 landen wereldwijd het certificaat ‘malariavrij’. In Suriname waren er de afgelopen jaren alleen nog importgevallen van goudzoekers en vakantiegangers uit buurlanden en van reizigers uit Afrika en Azië. Het land zegt daar alert op te blijven.
Op dinsdag 1 juli treedt de spreidingswet officieel in werking: asielzoekers moeten vanaf nu eerlijker over Nederland worden verdeeld. Althans, op papier. Want hoewel de wet al sinds februari 2023 van kracht is, voldoet op de dag van invoering slechts een derde van de gemeenten aan hun taak. De centrale ambitie – structurele, eerlijke verdeling van asielopvang – blijft daarmee ver buiten bereik.
Dat is een pijnlijke constatering. De opvangcrisis is geen verrassing, maar een vertraagde ramp die al jaren zichtbaar op Nederland afkomt. Ondanks de relatief stabiele asielinstroom sinds 2022 is slechte opvang staand beleid geworden. Niet vanwege overmacht, maar door landelijke politieke keuzes.
Asielopvang is een zelfgecreëerd probleem. De spreidingswet kan daar een oplossing voor zijn: geen eindeloze smeekbedes van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) aan gemeenten, maar een wettelijke basis voor eerlijke verdeling. Daarmee kunnen de lasten én de weerstand worden gespreid. En kan Nederland eindelijk afrekenen met het structurele tekort aan opvangcapaciteit en de jaarlijkse cyclus van crisis, noodopvang en politieke paniek.
Want zo wordt het probleem nu aangepakt: telkens ad hoc opschalen en weer afbouwen. Terwijl instabiele opvang, volgens het COA zelf, „de moeder van alle knelpunten” is. Uit de jaarlijkse Stand van de uitvoering blijkt bovendien dat structurele financiering de kosten juist flink zou verlagen. Nu is de opvang onnodig duur, kwetsbaar en inefficiënt.
Maar zelfs bij zo’n zwaar instrument als wetgeving, nog ingevoerd onder Rutte IV, ontbreekt bestuurlijke daadkracht. De cijfers zijn veelzeggend: van de beoogde dertigduizend extra opvangplekken zijn er op 1 juli slechts tienduizend gerealiseerd, analyseerde NRC. De helft daarvan betreft noodopvang – duurder én instabieler dan reguliere opvang.
Het is de tragiek van een wet die nooit politiek werd gedragen. Vanaf het begin hing het zwaard van Damocles erboven: voormalig PVV-minister Faber werkte al aan afschaffing, en ook nu werkt het ministerie van verantwoordelijk demissionair minister Mona Keijzer (BBB) aan een voorstel om de wet in te trekken. Zo ondermijnt Den Haag de enige serieuze poging tot structurele opvang én de inzet van gemeenten die wel willen.
Dat heeft niet alleen gevolgen voor asielzoekers, die door de vaak tijdelijke aard van de opvang geregeld – en vaak halsoverkop – moeten verhuizen. Kinderen moeten van school wisselen, opgebouwde sociale contacten vallen weg, en medische zorg moet telkens opnieuw worden aangevraagd. Ook het draagvlak voor opvang in Nederland lijdt eronder: het aanhoudende beeld van een permanente crisis ondermijnt het vertrouwen in goed beleid.
Iedereen erkent dat het ingewikkeld is. Maar ingewikkeld is niet hetzelfde als onoplosbaar. De opvangcrisis is geen natuurverschijnsel, maar een bestuurlijk probleem – en dus bestuurlijk oplosbaar. De wet ligt er. Gemeenten tonen inzet. Het COA is actief. Wat rest, is politieke wil.
De spreidingswet is de beste oplossing tot nu toe. Maar dan moeten bestuurders haar wél uitvoeren.