N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Interview
De perfecte onvolmaaktheid van Ligeti Schizofrenie ligt op de loer voor wie zich waagt aan het Vioolconcert van Joods-Hongaarse componist Ligeti, zegt violist Isabelle Faust. In Amsterdam speelt ze dit uitputtende meesterwerk vol paradoxen.
Sommige mensen groeien op in een wereld, geregeerd door de chaos. Dat geldt voor bijvoorbeeld de Joods-Hongaarse componist György Ligeti (1923-2006). Geboren in een na de Eerste Wereldoorlog versplinterde Balkan was hij – met zijn moeder – de enige Holocaust-overlevende van zijn familie. Daarna probeerde de communistische dictatuur hem er elf jaar lang van te weerhouden zijn eigen muzikale stem te vinden, voordat hij na de Hongaarse Opstand in 1956 naar het Westen vluchtte.
„Geen man die terugschrok voor een paradox”, zegt de Duitse violist Isabelle Faust (51). Het is voor achten in de ochtend in de Luzerner hotellobby. Ligeti’s Vioolconcert (1993) van de avond ervoor zindert nog na in haar lichaam, glimlacht Faust. Met het Franse orkest Les Siècles reist ze ermee door Europa langs veertien steden – zaterdag is dat Amsterdam.
Ligeti’s Vioolconcert is in meerdere opzichten een paradoxaal stuk, legt ze uit. Ligeti streefde naar onvolmaaktheid en vraagt de musici die tot in de perfectie uit te voeren: hij schiep een georganiseerde chaos. Niets wordt aan het toeval overgelaten.
„Het is verraderlijk, technisch maar vooral psychologisch. Het openingsdeel is een molto perpetuo, eindeloos dezelfde snelle beweging langs de afgrond van het onmogelijke. Het is een dans tussen de strijdige grootheden kracht en precisie; in mijn hoofd moet ik telkens springen van de ene voet op de andere. Nergens mag ik focus verliezen. De accenten staan op onverwachte plekken. Dus een gevoel van schizofrenie ligt op de loer.”
De opening doet denken aan een scheppingsverhaal: klanken zoeken een weg om muziek te worden. „Je zwerft in de mist”, beschrijft Faust, „en plotseling breekt er een zonnestraal doorheen. Daarna begint het tweede deel met een prachtig verstild koraal. Het intermezzo daarna bestaat voor mijn gevoel uit golven die elkaar opvolgen, zoals de branding. Ze komen van achter uit het orkest en overspoelen de viool bij tijd en wijle. Het slotdeel verenigt min of meer alle beelden uit eerdere delen. Uiteindelijk begin ik aan de cadens, een waanzinnige solorit waarin de viool niet lijkt te kunnen stoppen – tot hij een moment vertraagt en het orkest kans ziet er een einde aan te maken. Een magistraal vioolconcert, dat je tot het uiterste drijft.”
Volmaaktheid
Ligeti wilde met zijn Vioolconcert vraagtekens zetten bij het menselijke streven naar volmaaktheid. Die zoektocht leidt mens – en kunstenaar – in zijn ogen naar een valkuil. De klassieke muziek koestert een tweeslachtige verhouding met perfectionisme. Er worden bijna theologische debatten gevoerd over het hoe, wat en waarom van meesterwerken die te oud zijn om door microfoons in hun oorspronkelijke vorm te zijn vastgelegd. En dan stelt de opnametechniek van tegenwoordig de musici in staat om stukken eindeloos te polijsten.
„Volmaaktheid is een onbereikbaar punt in de verte. Maar niemand wil een valse noot horen, dus het is een weg die je als musicus moet gaan”, verzucht Faust. „Laten we het erop houden dat technische perfectie een noodzakelijk fundament vormt voor muzikale uitdrukkingskracht. Hoe definieert iemand volmaakt? Voor mij is dat een vertolking die samenvalt met het muzikale klankbeeld dat ik in mijn hoofd hoor. Een kunstenaar moet in het reine komen met de gewaarwording dat perfectie een horizon is die altijd voor je uit blijft schuiven. Musiceren is een reis, geen bestemming.”
En dat vindt Faust ook het fascinerende aan Ligeti’s Vioolconcert, maar evengoed aan andere vioolconcerten. „Ik kan er eindeloos in blijven dwalen en ontdekken. Er zijn geen eenduidige antwoorden, alleen nieuwe fascinerende vragen. Ik speel al decennia Beethovens Vioolconcert, maar het biedt me elke keer nieuwe inzichten en ervaringen. Wanneer je uitgekeken raakt op een stuk dan kan dat twee dingen betekenen: je begrijpt het niet of het is misschien niet zo interessant als het leek.”
Duivelse hoogten
In Luzern laat Faust aan het slot van Ligeti in haar cadens het gezang van een vogel weerklinken. Het doet in de verte denken aan het hoge gekwinkeleer op haar recente album met vioolconcerten van de Italiaan Pietro Locatelli (1695-1764). „Het is een grote stap in de tijd van Locatelli naar Ligeti”, zegt Faust, „maar het is waar dat beiden uitvinders waren, in die zin dat ze ieder op hun manier nieuwe dimensies aan het vioolspel toevoegden. Over Locatelli schreef een tijdgenoot dat hij zo hoog – bijna tegen zijn gezicht aan – speelde dat een van zijn lange en graatmagere vingers klem kwam te zitten in een nauwe opening van de brug waarover de snaren lopen. Hij moet in die hoogten gelukkig zijn geweest. Meer dan elders.”
Locatelli staat vooral bekend als een „duivelse violist” en componist van de twaalf virtuoze en vernieuwende concerten uit zijn L’arte del violino. „En die stukken waren nog moeilijker dan de partituren nu doen vermoeden, want veel technische hoogstandjes vertrouwde Locatelli niet aan papier toe, uit angst dat zijn concurrenten het zouden jatten.”
Maar het was niet die acrobatiek waar Faust voor viel. „Dat is een eenzijdig beeld”, zegt ze. „Met dirigent Giovanni Antonini ontdekte ik behalve al die verbijsterende hoogten veel emotionele diepte bij Locatelli. Tussen beide polen vonden we een grote verscheidenheid van kleuren en stemmingen. De barokcomponisten waren mensenkenners, in de zin dat ze wisten hoe ze via muziek ons gevoel konden bespelen. Vaak krijg ik de indruk dat Locatelli’s instrumentale stukken zijn geschreven op woorden die hij later uitwiste. Het concerto grosso Il Pianto d’Arianna is daar een mooi voorbeeld van.”
Faust doet altijd grondig onderzoek naar de bronnen van de muziek op haar lessenaar. „Kennis is mijn startpunt. Pas in dat spoor volgt de verbeelding. Ik moet eerst weten welke weg te bewandelen, en hoe het muzikale landschap er uitziet. Zodra die kaders helder zijn, kan mijn fantasie inkleuren. Ik ben niet iemand die vanuit een wolk van inspiratie afdaalt in de hoop op een goede landing. Ik wil vaste grond onder mijn voeten voelen. Een meesterwerk is een schatkist: het zou dom zijn niet eerst tot op de bodem uit te zoeken wat daar inzit.”