Dit dagboek is van Ash, zo begint het verhaal. Ash vertelt dat er veel is veranderd sinds de laatste keer dat ze in haar dagboek schreef. Ze heeft een nieuwe naam: eentje die meer bij haar past.
Zo laat de Amerikaanse stripmaker Jen Wang, auteur van de prachtige young adult graphic novel De Prins en de naaister uit 2021, in eerste instantie meer onbesproken in Ash’s Cabin. Niet omdat het niet wezenlijk zou zijn, maar omdat ze in het verhaal nergens veel nadruk op legt. De oorspronkelijke naam van Ash, als die valt, wordt eenvoudig voorzien van een zwart balkje.
Ash is een rustig type, weliswaar met bevlogen puberale trekjes als het gaat om het klimaat bijvoorbeeld, maar haar stem klinkt bedaard. Haar oogopslag is zacht en onderzoekend. Ze is een binnenvetter die zich meer op haar gemak voelt bij haar hond Chase dan tussen haar apathische leeftijdsgenoten, die met andere zaken bezig zijn. In haar dagboek trekt Ash niet van leer, toch ziet de lezer dat ze moeite heeft met de wereld om haar heen.
Wang maakt af en toe sprongetjes terug in de tijd en laat dan zien hoe Ash opgroeide. Haar fijnste herinneringen zijn aan de vakanties in de bossen van Noord-Californië, met haar opa die haar veel leerde over de natuur. Ash zegt ergens terloops dat alleen opa haar begreep: „Hij was zoals ik, hij wist hoe het was om alleen te zijn.”
Opa had ergens een afgelegen boshut, waarin hij zich terugtrok als het hem te veel werd. Waar die hut was, heeft niemand ooit geweten. Met een berusting die bijzonder is voor een vijftienjarige, schrijft Ash: „Ik zie er niets in om hier te blijven, tussen al deze mensen met hun lege levens. Ik trek me liever terug uit deze maatschappij. Als ik de boshut van opa vindt, dan blijf ik daar. Voor altijd.” Ze is op zoek naar de ultieme vrijheid.
Voor haar paginaopmaak kiest Wang ook voor vrijheid. Het zijn losse waterverfillustraties zonder kaders, tekstblokken die vrij staan en tekstballonnen die zijn uitgespaard in de achtergrondkleur. Er zijn lijstjes, overzichten en notities, die het geheel iets authentieks geven. Het lijkt soms op een gids. De meer dan 300 pagina’s lezen vlot, alles is goed gedoseerd en Wang koos voor veel licht en lucht. Ze neemt de lezer mee in de voorbereidingen van de expeditie, de zoektocht en (het is geen geheim) de vondst van de hut.
Ash’s Cabin van Jen Wang.
Kampeerder
Net op het moment dat de lezer begint te denken dat het verhaal ons niet verder brengt dan natuurobservaties en de dagelijkse gang van Ash, kiest Wang voor een andere benadering: Ash ontmoet een kampeerder met wie ze kan praten. Zo ontwikkelt zich een coming of age-vertelling, waarin identiteit, vastberadenheid en het zoeken van een plek in de wereld – even letterlijk als figuurlijk – naar voren komt. Later kantelt het verhaalidee nog eens, wat weer meer gelaagdheid toevoegt. Het is fascinerend te zien hoe Wang in alle rust en bijna in fluisterstand de lezer betovert.
Toen De prins en de naaister verscheen, waren de reacties unaniem lovend. Het verhaal, een sprookje met een queer twist, maakte van Wang meteen een grote naam in de young adult strip. Ook in dat boek pakte Wang de lezer in met een fantastisch en lang nagloeiend sluitstuk. Ash’s Cabin, dat hopelijk snel in het Nederlands verschijnt, is geen sprookje, maar heeft genoeg overeenkomsten: Ash heeft net als de prins heel gewone wensen. Ze wil een fijn leven, waarin ze kan zijn wie ze is. Ze neemt een dapper besluit en bereidt dat grondig voor, de lezer voelt absoluut met Ash mee. Het is een gevoelslaag die Wang zo vederlicht brengt dat het lijkt alsof het eigenlijk over onszelf gaat. En dat resoneert nog heel lang na. Ronduit grandioos.
Meer strips
Mondriaan. Een betere wereld
Stijlvolle biografie over de laatste elf jaar van het leven van Mondriaan (1872-1944). De Graaf zet de kunstenaar neer als een levenslustige man die begaan is met de politieke situatie in de wereld. Op de vlucht voor het oorlogsgeweld werkt hij onverdroten verder aan harmonieuze kunst die een tegenwicht moet bieden.
Een oceaan vol liefde
Tekstloze, heel charmante strip over een koddig Bretons vissertje dat per ongeluk met zijn boot op sleeptouw wordt genomen door een gigantische zeestomer. Zijn vrouw gaat naar hem op zoek en reist de hele wereld over. Knap “verteld” door uitvergroting, subtiele nuances en vooral door sprekende karakterkoppen.
Monk!
Nog maar weer een muzikantenbiografie, een stripgenre dat het helaas niet per se van hoogtepunten moet hebben. Gelukkig is Monk! Van Daoudi anders ingestoken: geen wikiverstripping maar een verhaal met muzikale en sociale omtrek, waarin de lezer veel over het gevoel van jazz leert. Belangrijker nog: de zwart-wit tekeningen met een enkele steunkleur swingen fantastisch.
Schermerlampen, tapijtjes, de bandleden zitten op stoelen en spelen loungy muziek. De twee zangeressen hebben een knus zitje en een dienblad vol gekke instrumenten: een speelgoedtrompetje, kazoo’s, castagnetten. Die laatste worden kort ingezet bij ‘Real Teeth Are Out’, een liedje over een nieuw kunstgebit: „I didn’t shout hip hip hooray/ When the dentist chipped my teeth away”.
Op het huiselijk ingerichte podium van de Amstelveense popzaal P60 repeteert Gruppo Sportivo deze woensdagmiddag voor een nieuwe tournee. Ook komt er een nieuw mini-album uit: Back to Nature Volume II. Volgend jaar bestaat de Nederlandse popgroep een halve eeuw, voorman Hans Vandenburg hoopt dan zijn tachtigste verjaardag te vieren. In de rechterhoek van het podium, ingebouwd door toetsinstrumenten, staat een opvallende verschijning: de 13-jarige Len de Quant. De toetsenist met de lange, golvende haren en de probeersnor is meer dan zestig jaar jonger dan de zanger naast hem.
Dit wordt Lens eerste echte tournee. Len: „Dus dat is spannend. Maar vorig jaar was het spannender, want toen moest ik midden in de tour invallen.” Zangeres Lies Schilp vertelt dat ze zich aanvankelijk wel eens zorgen maakte over Len: „Moest hij op vrijdag na een lange schooldag naar Den Haag om te repeteren. Om negen uur ’s avonds zag hij bleek van vermoeidheid. Toen ik daar bezorgd naar vroeg, zei hij: ‘Maar Lies, je begrijpt het niet. Dit is mijn droom die uitkomt.’”
De Brabantse vmbo-scholier had een dramatische start bij Gruppo Sportivo. Hij ging vanaf zijn zesde al mee op tournee met zijn vader Toon de Quant, die geluidstechnicus is bij de groep. Die voedt de jongen alleen op en had niet altijd oppas. Zangeres Lies Schilp laat in de kleedkamer een filmpje zien van de jonge Len: een mollig jongetje met een bril die achter de toenmalige toetsenist Peter Calicher zit en diens partijen meespeelt. Len: „Ik nam altijd een klein keyboardje mee, dan kreeg ik af en toe vijf minuten les van Peter. Hier in deze kleedkamer gaf hij mijn eerste les.”
Toen mentor Peter Calicher, een van de grondleggers van de groep, kanker kreeg, wilde hij toch graag de tournee uitspelen. Maar hij werd steeds zieker, en tijdens een optreden in Middelburg bleef hij na de pauze in de kleedkamer achter. In zijn plaats ging de toen twaalfjarige Len het podium op om het concert af te maken. Calicher overleed vorig jaar april op 74-jarige leeftijd.
Zittend spelen
Voor de bandleden is het tijdens de repetitie even wennen dat ze voor het eerst op het podium zitten, in plaats van staan. Vooral de zangeressen Lies Schilp en Inge Bonthond worstelen met hun zitje. Bonthond moet bij het openingsnummer ‘James’ Last Car’ iets kort maar krachtigs op de bongo’s doen maar ze krijgt de vereiste takketakketakke niet goed uit haar vingers, vooral niet omdat ze ook nog een kazoo in haar mond heeft en voorovergebogen over haar stoel in de microfoon probeert te zingen. Later, tijdens het concert, laat ze het bongo-riedeltje over aan monitorman Wouter.
Gruppo Sportivo tijdens het optreden in P60 in Amstelveen. Foto Diane Kuiken
Len staat stoïcijns tussen zijn pakweg driehonderd toetsen en voorziet de nummers trefzeker van klankkleur. Van de arbeidsinspectie mag hij drie keer per week spelen en niet op zondag, want de volgende ochtend moet hij vroeg in de klas zitten. Zijn huiswerk doet hij tussendoor op school. School vindt hij best leuk: „Bij ons kun je aan auto’s en elektronica sleutelen, of een muurtje metselen.” Zijn vrienden vinden het gaaf dat hij in een band zit. „Maar ze zijn ook jaloers omdat ik wel eens eerder vrij krijg op vrijdag omdat ik moet optreden.”
Ja, hij past perfect in de groep, vinden de andere leden. Drummer Max Mollinger: „Soms praten we over iets wat hij niet wil horen, seks ofzo, dan loopt hij even naar buiten: Dit is voor de achttienplussers, zegt hij dan.”
Lens supertrotse vader deelt tijdens de repetitie wraps uit aan de groep. Hij vertelt dat hij een grote kist wil bouwen waar alle instrumenten van zijn zoon in passen. De Quant was ongeveer van Lens leeftijd toen hij Gruppo voor het eerst zag, in de gymzaal van zijn middelbare school. „Mijn school wilde de zoon van Mies Bouwman boeken, die had toen een hit met ‘Even aan mijn moeder vragen’. Maar ik heb toen een handtekeningenactie op het schoolplein gehouden, dat ze Gruppo moesten uitnodigen.”
Glorietijd
Dat was in de glorietijd van de groep, eind jaren zeventig, toen ze door Europa toerden op de vleugels van het succes van de eerste twee albums, 10 Mistakes en Back to 78. De musici kwamen uit de art rock, maar toen de new wave opkwam, grepen ze terug op aanstekelijke beatmuziek uit de jaren zestig. De groep sprong eruit door de aanstekelijke drive en de humoristische teksten waarin ze de muziekindustrie en zichzelf op de hak namen. Zanger en gitarist Vandenburg speelde met verve een sukkelige anti-rockster die geen meisjes kon krijgen: „Dat stoere rockwereldje trok ons helemaal niet. Ik werd uitgelachen met mijn kale hoofd en mijn bril. Nu zie je overal kale hoofden met een bril.”
Het imago van de humoristische popband kan ook kwaad doen, zo heeft Vandenburg ervaren: „Je wordt toch minder serieus genomen.” En nu we elkaar toch spreken, wil hij ook meteen het misverstand wegnemen dat de band bezig is met een comeback: „We zijn nooit uit elkaar geweest, we nemen alleen soms een paar jaar pauze om andere dingen te doen.”
Dit is geen comeback. We zijn nooit uit elkaar geweest
Vrijdag was het eerste concert van de tour. Het publiek is niet jong, al hebben sommige vaders hun dochters meegenomen – of hun nieuwe vriendin, dat is niet altijd duidelijk. Hans Vandenburg maakt vanaf het podium wat grappen over de gevorderde leeftijd van de toeschouwers en de band: „We zijn oud, hè? Maar dat zou je niet zeggen!” Wanneer hij de nieuwe merchandise aanprijst, zegt hij: „Ik zie wat mannen die wel een petje kunnen gebruiken.” De zelfspot is er ook nog: „Dit is onze nieuwe single – hij is al geflopt dus we kunnen hem rustig spelen.”
Rechts op het podium gooit Len er wat 1970s-rockposes tegenaan. Hij staat voorovergebogen over de toetsen, zijn gezicht verborgen in een gordijn van lang haar. Of hij buigt zijn bovenlichaam ver naar achter, met zijn gezicht naar de sterren. Bij een stukje op zijn Fender Rhodes-piano gooit hij er een citaat van de Doors tussen. Als Vandenburg lang bezig is met het omdoen van zijn mondharmonica, zet Len ter opvulling een lullig pauzemuziekje in.
De eerste helft van het concert speelt de band ingetogen arrangementen. Na de pauze gaan de musici staan en komt er wat meer snelheid in. Het geluidsvolume blijft tinnitus-vriendelijk. Nu komen ook de hits voorbij: ‘Beep Beep Love’, ‘Disco Really Made It’, ‘Hey Girl’. En in de toegift de publiekslieveling: ‘Tokyo’. Het nieuwe programma bestaat ongeveer voor de helft uit liedjes van eind jaren zeventig. Drie liedjes zijn nieuw, de rest komt uit de decennia ertussen.
Oud of nieuw – het eeuwige dilemma van rockveteranen. De artiesten willen nieuw materiaal spelen maar de fans willen de oude hits horen. Vandenburg: „Bij ons willen sommigen, zoals Lies en ik, het liefst nieuwe muziek spelen, maar bijvoorbeeld Max en Peter, toen die er nog was, vinden dat we sowieso ook de hits moeten doen. We houden het fris door er nieuwe versies van te maken. En een paar oude liedjes te doen die we nooit eerder gespeeld hebben. Zoals ‘Real Teeth Are Out’ – een favoriet van Len.”
En gaat de 13-jarige toetsenist voor muzikale vernieuwing zorgen? „Dacht het niet”, zeg Len. „Mijn favoriete bands zijn The Beatles, de Doors en Gruppo Sportivo.”
Gruppo Sportivo is op tournee t/m 19 oktober. Facebook: GruppoSportivoOfficial.
Er is een tong, er zijn stembanden en ook naar de hersenen vloeit nog bloed. Maar de woorden van de hoogbejaarde Japanse oorlogsveteraan Hajime Kondo breken, verrafelen en bestaan soms alleen maar uit wat stamelende geluiden. Kondo is te zien in Meiro Koizumi’s magistrale videoprojectie The Angels of Testimony, die op meerdere schermen wordt afgespeeld in een verduisterde ruimte in De Pont Museum. De videoprojectie is een ouder werk (2019) van de Japanse kunstenaar. Maar wát een werk.
Koizumi (1979) is geen onbekende. Hij zat in 2005 en 2006 op de Rijksakademie, kreeg solo’s bij galerie Annet Gelink in Amsterdam en ook De Hallen in Haarlem besteedde in 2016 uitgebreid aandacht aan hem. Koizumi’s werk is opgenomen in tal van Nederlandse musea maar ook in belangrijke instituten als het MoMA in New York en Tate Modern in Londen. Zelf noemt Koizumi zichzelf ondanks dat succes nog steeds „verlegen”, maar die verlegenheid heeft hij – zo blijkt op de pas geopende solotentoonstelling in De Pont – duidelijk van zich afgeworpen.
Een eerste illustratie daarvan vormen de meer dan manshoge sculpturen aan het begin van het overzicht. Ze heten Altars, zijn gemaakt in 2024 en 2025 en laten menselijke lichamen zien die zijn vastgekit aan motorblokken en stukken meubilair. Gezichten ontbreken, bewegingen zijn verstard en in plaats van vier ledematen bezitten deze hybride wezens er soms wel acht. Koizumi’s altaarstukken hangen als geslachte dieren aan kabels aan het plafond of liggen verkrampt op de vloer. Ze zien er angstaanjagend uit, dystopisch, en ook deerniswekkend.
Lees ook
Oorlog vanuit het standpunt van soldaten en nabestaanden
Dat beroep op deernis is een belangrijke constante in het werk van de Japanner. Al Koizumi’s videowerk is doordesemd van empathie. In zijn werk lijd je mee met getraumatiseerde Japanse soldaten die oorlogsmisdaden pleegden tijdens de Tweede Chinees-Japanse Oorlog. Die oorlog duurde van 1937 tot 1945 en kostte aan 15 miljoen Chinezen het leven. Je lijdt mee met de Japanse piloten (en hun ouders) die met een kamikaze-opdracht („Offer jezelf op om iedereen te redden”) op de vijand werden afgestuurd. En je leeft mee met een vader die als kind meemaakte hoe Amerikaanse bommenwerpers Hiroshima en Nagasaki verwoestten. Koizumi’s meest indrukwekkende werk gaat daarover: over historische trauma’s die rondgisten in een land dat officieel geen trauma, geen schuldgevoel kent, alleen maar slachtofferschap.
Hoe maak je zichtbaar wat in het dagelijks leven onzichtbaar moet zijn? Hoe praat je met grootouders van wie de lichamen vol littekens zitten, maar die niet kunnen of durven te praten over wat ze hebben meegemaakt? Hoe wek je herinneringen die verstopt liggen onder dikke moltondekens tot leven zonder schade te doen?
Meiro Koizumi: A Sleeping Boy, 2015. Foto Antoine van Kaam
Dat doe je niet door rechttoe-rechtaan om een verhaal te vragen. Koizumi is de specialist van de omtrekkende beweging. Hij zoekt een weg naar herinneringen, die alleen nog maar met de taal van het lichaam kunnen worden uitgedrukt. Een ontroerend voorbeeld daarvan in De Pont is Mnemonic (FATHER) uit 2010-2011.
Koizumi’s vader tekende voor de kleine Koizumi vaak de Amerikaanse bommenwerpers – toonbeelden van technologisch vernuft en dodelijke kracht. Nu zijn vader op leeftijd is, vraagt de kunstenaar opnieuw aan zijn vader om uit zijn hoofd een bommenwerper te tekenen, maar dan niet op papier maar op een korrelig gestuct plafond. Het via een microfoontje versterkte geluid van het potlood, wild krassend tegen het plafond, suggereert het geluid van een echte bommenwerper. Het doet dat bijna dreigender dan een echte bommenwerper. Maar bovenal: het benadrukt de machteloosheid van de ver boven zijn macht tekenende vader.
De laatste jaren is Koizumi een andere richting ingeslagen. De Altars aan het begin van de tentoonstelling laten een glimp daarvan zien als verbeelding van een door techniek gedomineerde samenleving. Ook heeft Koizumi zijn belangstelling verlegd naar nieuwe technieken, zoals het AI-programma Luma Dream Machine of VR, waarmee hij andere onderwerpen benadert. Het is begrijpelijk, want je wilt als kunstenaar niet alleen maar met trauma worden vereenzelvigd. Maar het is niet Koizumi’s beste werk in De Pont.
Meiro Koizumi: The Angels of Testimony, 2019.
Foto Antoine van Kaam, Beeld Collection De Pont Museum, Tilburg
Het met veel precisie gepresenteerde VR-werk Prometheus the Fire-Bringer (2023) is een 25 minuten lange, wat weeïge vertolking van een uiteindelijk idyllisch schitterende boswereld, waar je door Koizumi’s eigen zoon naartoe wordt gelokt, en waar je zogenaamd herboren uit tevoorschijn komt. Prometheus the Fire-Bringer opent geen vergezichten, het biedt geen nieuwe inzichten en empathie is ingeruild voor sublieme schitteringen.
Nee, dan Hajime Kondo uit The Angels of Testimony (2019). De nu 99-jarige man schreef als een van de weinigen in Japan een boek over zijn ervaringen in de Chinees-Japanse oorlog. Zijn leven lang bleven de nachtmerries hem plagen, bleef het schuldgevoel kwellen. Nu heeft hij een spraakstoornis en laat zijn geheugen hem in de steek.
Op de voorgrond van de video-installatie is Kondo te zien. Hij wordt ondervraagd door een interviewer die buiten beeld blijft. Op de achtergrond spreken jonge performers de teksten uit Kondo’s boek uit. Afschuwelijke wreedheden trekken voorbij – openbare verkrachtingen, de half mislukte demonstratie door een officier van een onthoofding, lachende Japanse soldaten. De performers fluisteren, sissen, tasten.
Van Kondo zelf is soms een woord verstaanbaar, soms slaakt hij alleen maar onverstaanbare kreten uit. Ook zijn er tranen. De oude man schokt, huilt. Maar dan zijn daar twee handen die zich naar de oude handen uitstrekken en deze troostend omklemmen. Het is gezegd. Het is gezien. Het is gevoeld. Ook door een nieuwe generatie.
Meiro Koizumi: Theater of Life, 2023. Beeld Courtesy of the artist, MUJIN-TO Production and Annet Gelink Gallery
Acteurs Joost Bolt en Sophie van Winden repeteren een seksscène. Hij zweeft boven haar en maakt stootbewegingen met zijn heupen. „Mechanisch moet het zijn”, geeft regisseur Liliane Brakema ter aanwijzing. Dan vraagt ze aan Bolt of hij er „het geluid van een piepende stoel” bij kan maken. Bolt piept erop los. Aan dat geluid moet-ie nog werken, stelt hij na afloop vast.
Het is een scène tegen het einde van Dadaland, de nieuwe sciencefictionvoorstelling van Brakema. Bolt en Van Winden spelen een jong stel dat hun huurhuis wil kopen als de huurbaas stopt met verhuren. Rijk zijn ze niet en voor de belofte van een hypotheek zijn ze bereid toe te staan dat digitale apparatuur hun doen en laten nauwlettend observeert. Die controle wordt zo strikt, dat ze na hun autonomie ook hun menselijkheid verliezen.
Centraal in het digitale toezicht staat een Smart Bed, Barri. Barri meet eerst alleen hun gezondheid, van bloedsomloop tot transpiratie. Maar eenmaal in dienst van de hypotheekverstrekker, die wil weten of de twee het geld waard zijn, is hij een machtige derde in de kamer. Hij bromt goedkeurend als de twee iets verstandigs zeggen en afkeurend als hij gedrag veroordeelt.
Het gezelschap &Brakema Producties is een van de vele nieuwelingen met een vierjarige subsidie van het Fonds Podiumkunsten vanaf dit jaar. Die promotie verdiende de 37-jarige regisseur met onder meer een fabuleuze uitvoering van Oom Wanja, als gastregisseur bij NITE in 2020 (toen nog Het Noord Nederlands Toneel) en met Isotopia, met Dadaland vergelijkbare, verontrustende en dystopische sciencefiction. Brakema maakt voorstellingen die je lang bijblijven dankzij hun visuele flair en het dansante spel van de acteurs.
Ik vind het freaky dat je via je menstruatie-app met Google deelt wanneer je ongesteld bent. En dus wanneer je de reclames voor chocolade moet krijgen.
In het kantoortje van de studio in Amsterdam-Oost waar wordt gerepeteerd, legt Brakema uit wat ze met Dadaland voor ogen heeft: een eerste stap in een reis van vier jaar. Ze spreidt haar armen in een verwelkomend gebaar: „Je bent theatermaker, dus je zendt ideeën en beelden de wereld in. Maar ik vind het belangrijk ook te luisteren. Waar zijn mensen bang voor, waar dromen ze van?”
Bij het maken van Dadaland werd dat voornemen concreet. „We spraken met mensen in hun slaapkamer op het moment dat ze naar bed gingen. Dat is een plek waar je dicht bij jezelf bent. Zo konden we openhartig gesprekken voeren.”
Brakema vroeg hun wat ze nodig hadden in het leven. „Een dak boven het hoofd, zei iedereen. De personages in Dadaland dreigen dit te verliezen. Dat brengt existentiële angsten en primitieve gevoelens met zich mee.”
Veel mensen vragen zich af hoe je een thuis vindt in een wereld die snel verandert, zegt ze. „Thuis ben je veilig en beschermd. Thuis is waar je met je lijf en met aandacht bent, zoals op de slaapkamer. Je telefoon is niet je thuis. Op mijn telefoon kan ik ontsnappen aan alles, maar alleen met mijn hoofd. De onderliggende vraag van de voorstelling is: ‘Hoe word je bewoner en niet een slaaf van de digitale wereld’.”
Waarom sla je op dit onderwerp aan?
„Ik ben zelf ook aan het zoeken, omdat ik twee kleine kinderen heb, en de verantwoordelijkheid voel een thuis voor hen te maken. Ik ben ook bang dat het niet lukt. Voordat zij waren geboren, woonde ik waar ik ging regisseren, van Groningen tot Gent, Freiburg en Bochum. Thuis was waar mijn laptop lag.”
Deze personages, Alize en Martin, slapen op een gegeven moment niet meer van de stress, omdat het Smart Bed alles ziet, hoort en doorgeeft.
„Mensen kiezen voordelen en gemak boven bescherming. Ze zeggen: ‘Ik heb toch niks te verbergen?’ Ik ook. Als mijn vriend verkouden is, snurkt hij. Dus nu, bijna première, slaap ik in de woonkamer op een matrasje. Als jij nu een Smart Bed voor me hebt dat het snurken verhelpt, en het enige wat ik hoef te doen, is me te laten meten, dan zeg ik: ‘Kom maar op’.
„De ANWB doet het al. Je kunt een kastje in je auto laten zetten dat meet hoe hard je optrekt en remt. Bij minder extreem rijgedrag betaal je minder verzekeringspremie. Dat is het principe: laat je volgen voor een voordeeltje.
„Onze telefoons kunnen alles horen. Ze weten: ze heeft het vaak over een Smart Bed, zullen we haar daarvan een advertentie sturen?”
Je telefoon is nu toch niet aan het luisteren?
„Denk jij van niet? In haar studie The Age of Surveillance Capitalism vertelt Harvard-professor Shoshana Zuboff dat als je in de VS een Samsung-tv koopt, je bij de algemene voorwaarden toestemming geeft om wat je zegt en hoe je het zegt op te slaan en te delen met derden. Als mijn buren de eierwekker aanzetten, zeggen ze: ‘Anastasia, drie minuten alsjeblieft.’ Apparaten luisteren en slaan op. De surveillance is er al.
„Veel vrouwen hebben een menstruatie-app. Ik vind het freaky dat je met Google deelt wanneer je ongesteld bent. En dus wanneer je de reclames voor chocolade moet krijgen.
„Mijn buurman bevindt zich tussen twee banen en ChatGPT helpt hem vacatures te beoordelen en sollicitatiebrieven te schrijven. Over een maand gaat hij weer aan het werk. Hij is fantastisch geholpen. Ik zei tegen hem: ‘Maar jij gebruikt AI bewust. Je denkt nog zelf na.’ Hij antwoordde: ‘Nog wel’.”
Ben je pessimistisch over de weerbaarheid van de mens?
„De mens is feilbaar. De verleiding van die apparaten is als verboden liefde. Je weet dat je niet met een getrouwde man naar bed moet gaan, maar tegen beter weten in geef je je eraan over. Ik doe ook rare dingen. Ik wil een thuis maken voor mijn kinderen, maar mama moet werken, daar gaat mama, mama heeft première.”
Sophie van Winden en Joost Bolt bij de repetitie van ‘Dadaland’.
Foto Natasa Cvjetkovic
Waarom zijn we in dat streven naar geluk bereid steeds een stapje extra te doen?
„Als ik dat zou weten! Het is menselijk. En mooi, want als we stoppen met streven heb je niks, toch?
„Waar het de personages in Dadaland aan ontbreekt, is de rust om te blijven nadenken. Dit leidt tot verkeerde keuzes. Dat doen we nu ook met zijn allen. We gunnen onszelf de tijd niet om te reflecteren.”
Hoe kwam je op het idee van een Smart Bed?
„Het leek me mooi als Alize en Martin technologie in huis zouden halen op een plek waar je dat niet verwacht: de slaapkamer. Zo’n Smart Bed bleek al te bestaan. Het kostte acht keer ons decorbudget van 1.500 euro. Maar we hoeven geen echt bed.”
Het lijfelijk lijden wordt hoorbaar als de personages steeds vaker woorden verhaspelen. ‘Citraat’ in plaats van citaat. ‘Chagelijnig’.
„Die uitval van de spraakfunctie is een theatrale vorm voor een burn-out. Door te weinig slaap, te veel moeten presteren, verliezen ze de tijd om zich op te laden. En daardoor het contact met elkaar en met zichzelf. En dan ook hun kennis van woorden.
„Ik heb geen burn-out gehad, maar dat soort uitval van de spraakfunctie kreeg ik vorig jaar zelf bij de subsidieaanvraag voor het Fonds Podiumkunsten. Zat ik ’s nachts nog te typen terwijl ik ook een voorstelling moest regisseren. Kon ik niet meer op de correcte naam van mijn eigen voorstelling komen. Zei ik Green Hour, terwijl die Blue Hour heette. Wist ik namen van technici niet meer.”
Sophie van Winden en Joost Bolt bij de repetitie van ‘Dadaland’.
Foto Natasa Cvjetkovic
Je ontwikkelt altijd bijzondere bewegingen, choreografieën, voor de personages in je stukken. Daaraan is nu te zien hoe slecht het met ze gaat.
„Het lijf vertelt je hoe het met je gaat. Deze personages negeren wat hun lijf zegt. Hun verval kun je niet alleen in taal overbrengen.
„Doordeweeks kan ik thuis koffie maken en ondertussen snel opruimen en schoonmaken. Bijna op de tel. Maar op zondag zet ik anders koffie. Dan snuif ik de geur op en kijk ik ondertussen uit het raam. Die choreografie van Alize en Martin komt vanuit eenzelfde gevoel van opgejaagd worden.
„In het begin van het stuk zit een liefdes-choreografie. Dat is een poging zo veel mogelijk leven in de tijd te stoppen. Later gaat het over zo veel mogelijk tijd in het leven stoppen. Dat is een heel andere beweging.”
De seksscènes worden expliciet uitgespeeld. Waarom?
„In het begin om hun verbondenheid en intimiteit te tonen. Seks definieert ook de slaapkamer. In de scène bij de repetitie vanmiddag zag je dat ze dit liefdevolle zijn kwijtgeraakt.”
Is expliciet seks tonen ook tegen het publiek zeggen: dit is intimiteit. Dit hoort bij het leven?
„Ik voel me wel verantwoordelijk om ook de vrouwelijke kant van seks te laten zien. Op het toneel zie ik vaak seks waarin de man zijn kunstje doet en de vrouw onderop ligt. Daarom koos ik in de liefdesscène voor orale seks bij haar. En dat mag dan wel even duren. Later draait dat weer om.
„Ik heb vroeger zelf gespeeld. In de soap Onderweg naar Morgen werd ik een keer door een man op een bed gesmeten, gingen de kleren uit, en dan ging hij bovenop. Paar keer stoten, klaar. De regisseur was een man, die alleen maar zei: ‘Meer geluid alsjeblieft.’ Niet eens welk geluid. Vandaar dat ik Joost vroeg het geluid van een piepende stoel te maken. Joost en Sophie spelen met kleren aan overigens.”
Dit is je derde sciencefictionvoorstelling, na ‘Isotopia’ en ‘Blue Hour’. Wat maakt het genre aantrekkelijk?
„Mijn werk gaat over de ongemakken die onder de oppervlakte spelen. Ongemakken die we accepteren. We nemen er niet de tijd voor, ook al voelen we dat het niet goed zit. Sciencefiction is een manier om naar die ongemakken te kijken, door te laten zien wat er gebeurt als ze ons leven overnemen.”
Het einde is niet zonder hoop. Maar de waarschuwing is niet te missen. Moeten we de technologie in bedwang houden?
„Ik zou zeggen: we moeten de technologie de goede kant op sturen. Als wij onze toekomst niet vormgeven, wordt die voor ons vormgegeven. Ik wil niet voorbijgaan aan hoe technologie ons kan helpen. Maar het is wat Zuboff stelt: ‘Gaan wij voor de technologie werken of werkt de technologie voor ons?’ Daarom maak ik theater. Om het over ons lijf te hebben, onze menselijkheid, over dat wat ons onderscheidt van technologie.”
Dadaland door &Brakema Producties. Tekst: Jibbe Willems en Liliane Brakema. Première 12 april, Theater Bellevue, Amsterdam. Tournee t/m 8 juni. Info: brakemaproducties.nl