Vijf korte verhalen voor de Kerst

Bibi Dumon Tak: Rimpeling

Ze stond bovenaan de trap, reikte naar de langpootmug die ze daar weg wilde helpen, maar maakte een misstap, viel en stierf. Zo begint Rimpeling van Bibi Dumon Tak over de oude en eenzame Marthe, van wie dan alleen een stilvallend huis resteert – haar huisraad vertoont nog de enige overgebleven sporen van haar bestaan. De verteller in Dumon Taks verhaal koestert dat, zoals Marthe bij leven voor zieke of gewonde duiven zorgde, ‘omdat ze vond dat ieder individu de waarde moest krijgen die het zichzelf toekende, en niet – zoals het meestal ging – de waarde die door anderen werd vastgesteld’.

De verteller in deze novelle huldigt die gedachte, door te tonen dat Marthes kleine leven de moeite van het herinneren waard is, want ook kleine rimpelingen kunnen grote betekenis hebben. Dus kent deze vertelling een bijna magische zintuiglijkheid toe aan de dingen (‘Het huis huilde’) en klinkt er geregeld een gedragen voiceover met een schier alwetende wijsheid (‘omdat angst iedere vorm van welzijn in de weg zit’). Het is alsof het verhaal zélf nauwelijks kan verkroppen dat zachte krachten zo vaak genadeloos overstemd worden. Maar: in Rimpeling is alles even níet vreselijk vergeefs.


Tom Hofland: Mos

Nergens met je fikken aankomen! Niet aan dingen in het oude huis waar je ex nog woont. Niet aan de ex zelf. En ook niet aan het eczeem dat sinds kort jeukt en brandt op je gezicht. Je psycholoog vraagt of het eczeem erfelijk is: ‘Atopisch?’ ‘Daar is het te atypisch voor,’ luidt het antwoord. Zo’n terloops klankgrapje kenmerkt de speelse, verfrissende schrijfstijl van Tom Hofland (1990).

In Mos, het derde kleine verhaal in de ‘kleurenreeks’ van uitgeverij Oevers, pakt hij groots uit. Van dialogen tot beschrijvingen: het is puntgaaf geformuleerd, snedig en origineel. De inhoud van de novelle is compact, helder en raadselachtig rijk tegelijk. Niet te geloven eigenlijk. En toch is dat precies wat Hofland glansrijk voor elkaar krijgt: hoe bizar zijn verzinsel ook is, met een baby die op buitengewone (en erg smerige) wijze aan de aarde ontspruit, je gaat erin mee. Zelfs al kijk je heus meermalen bevreemd op. Mos is een spookverhaal, een mysterie, een ode aan de natuur en een grondig psychologisch portret over vervreemding en veranderlijkheid in de mens ineen.


Sander Kollaard: Bona Fide

Sander Kollaard – oud-Librisprijswinnaar met Uit het leven van een hond – heeft iets met kerstverhalen: hij schreef er al eens eentje voor NRC, ook nog eentje voor Trouw en nu is er het stemmig geïllustreerde en beeldig in boekvorm uitgegeven kerstverhaal Bona Fide.

Over Leo, die in één klap zijn baan, gezondheid en vrouw (‘gebrek aan passie’) verliest. Tijdens een doelloze zwerftocht door de stad ontmoet hij een engel die Arie heet, ‘ome Arie’, ooit horecaman, maar ‘sinds mijn overlijden ben ik een engel in de rang van bona fide. Bona fide is Latijn en betekent in goed vertrouwen. Ik heb dus geen diploma of certificaat.’ Hm, Leo is sceptisch: ‘Hij legde een hand op zijn borst, op zoek naar geloof, maar vond twijfel.’ Maar om opnieuw geluk te bereiken is geloof de eerste stap – en daar gaat het om in dit opmonterende verhaal met een, geloof het of niet, zoet ontwapenende moraal.


Anjet Daanje: De Mei-jaren

Dat Anjet Daanje heel goede heel dikke boeken kan schrijven, is inmiddels bekend. Maar de heruitgave van de twintig jaar oude novelle De Mei-jaren toont dat ze op de korte baan ook iets verbluffends kan neerzetten. Het vertelt het verhaal van kunstenaarsechtpaar Sibren en Dop, hij maakt zich zorgen over haar: ze vergeet dingen, ‘ze kleedt zich alsof ze plotseling een andere vrouw is geworden met een andere baan’ – en tja, als iemand in je omgeving dement wordt, moet je soms even meebewegen, je niet verzetten.

Maar er blijkt meer aan de hand in De Mei-jaren, dat algauw zo desoriënterend wordt (denk aan de film The Father) dat meebewegen ook de beste leesstrategie is. Daanje bouwde haar novelle op als een wiskundesom waarin alle elementen meetellen en waar ze uiteindelijk een ingenieuze oplossing voor presenteert – en zo ook nog weet te ontroeren. Zelden maak je in zo weinig pagina’s zoveel mee.


Sholeh Rezazadeh: De wind vindt altijd zijn weg. 

‘Ik strijk met mijn hand over het lichaam van de kat die op een blauw kussen zit’, begint het ‘treinverhaal’ De wind vindt altijd de weg – en met dat dier wordt het land Iran op de landkaart bedoeld: Iran heeft, met enige goede wil, de vorm van een kat. In de serie ‘Spoorslag’ schreven al zeven schrijvers over een treinreis, meestal een essay. Sholeh Rezazadeh, die in haar drie eerdere boeken al een volstrekt eigenzinnige koers volgde, zet in haar bijdrage haar literaire verbeelding aan het werk.

Een geneeskundestudent, die ook schrijfster is, treint twee dagen door haar land, op weg naar een prijsuitreiking, en wordt vergezeld van haar ‘innerlijke kind’, dat onzichtbaar is voor andere passagiers, maar telkens speelsheid in de wereld blijft zien – meer dan waartoe de volwassen schrijfster nog geneigd is. Rezazadehs reis voert langs gesprekken over eenzaamheid en hoe je behoudt wat wezenlijk is.


Lees ook

Wat waren de beste boeken van 2024? Veertig tips van de boekenredactie

Dit zijn de veertig beste boeken van 2024