Jasper Cillessen (33) doorbrak het stilzwijgen. Nadat de doelman van NEC weken achtereen een radiostilte had ingelast, stond hij zondag na PSV-NEC (3-0) weer de media te woorden. Al legde de doelman drie weken voor het begin van het WK ieder een woordje op een goudschaaltje. „We krijgen eerst met NEC nog Cambuur en RKC en het WK is nog ver weg”, zei Cillessen. „Tot die tijd zal ik moeten presteren bij NEC en moet ik fit blijven. Meer kan ik niet doen.”
Dat het WK voor hem nog niet speelt, is moeilijk te geloven uit de mond van een doelman die zichzelf als de nummer één van het Nederlands elftal ziet. Zelfs een terugkeer vanuit Valencia naar Nijmegen paste bij zijn doel om op het WK te spelen. Een onverwachte transfer. NEC had met Mattijs Branderhorst een talentvolle doelman onder contract waarin vertrouwen was. Bovendien was het de vraag hoe fit Cillessen nog was.
Cillessen had niet direct aan een overstap van Valencia CF naar NEC Nijmegen gedacht. Het was miljardair Marcel Boekhoorn – fan en sponsor van de club – die naar Spanje vloog om Cillessen in een gesprek te overtuigen. Dat lukte. Cillessen werd zo na Edgar Barreto en Lasse Schöne de derde topper die in de herfst van zijn loopbaan terugkeerde naar NEC. Cillessen had zaterdag nog wel met enige weemoed op de tv naar Valencia-Barcelona (0-1) gekeken. „Ik keek met een dubbel gevoel, want ik heb bij beide gespeeld. Ik hoopte op een gelijkspel.”
Zijn terugkeer naar de club waar hij op zijn elfde in de jeugdopleiding begon, paste ook bij ‘de familieman’ Cillessen. Het is een publiek geheim dat de doelman vrijwel overal waar hij kwam gevolgd werd door zijn vader, zijn moeder en zijn voormalige partner, van wie hij in 2019 scheidde. Nog nooit had Cillessen zich zo eenzaam gevoeld als in het voorjaar van 2020 toen hij samen met 47 miljoen Spanjaarden maandenlang in een totale lockdown zat. Opeens was het leven in Valencia niet meer zo romantisch.
Eerste keus
Cillessen keerde met een goed gevoel terug naar Nijmegen. Het was een voordeel dat hij aan zijn geboortestad noch aan de club hoefde te wennen. Bij NEC was Cillessen met zijn nieuwe rugnummer 22 direct onomstreden. Die status heeft hij als doelman bij FC Barcelona en Valencia CF nooit gehad. In zes jaar tijd kwam Cillessen in Spanje tot slechts 89 optredens. Cillessen wilde niet alleen als clubkeeper weer eerste keus worden, maar wilde zijn plaats in Oranje ook terug.
Cillessen zei in Voetbal International dat hem door bondscoach Louis van Gaal en keeperstrainer Frans Hoek is verzekerd dat een overgang naar NEC niet nadelig hoefde te zijn voor zijn plek bij het Nederlands elftal. Cillessen: ‘Ze zeiden: „Als je presteert en je niveau haalt, is het voor ons geen probleem waar je speelt”. Al moest Cillessen van Van Gaal bij NEC wel „leveren”.
En dat deed de doelman de voorbije maanden. Ook uit bij PSV verrichtte hij goede reddingen, maar maakte het verschil voor NEC niet. In elf wedstrijden kreeg Cillessen veertien doelpunten tegen. Inclusief de goals van de PSV’ers Anwar El Ghazi, Luuk de Jong en Noni Madueka op zondagmiddag.
Cillessen is op zoek naar eerherstel bij Oranje, waarvoor hij in 2013 debuteerde. Op zoek naar de status die hij bij het WK van 2014 onder Van Gaal in Brazilië had. Hoewel de bondscoach nooit een onvoorwaardelijk vertrouwen in de doelman had, kreeg Cillesen destijds de voorkeur boven Michel Vorm, Kenneth Vermeer, Tim Krul en Jeroen Zoet. Al werd Cillessen in de kwartfinale voor de strafschoppenreeks tegen Costa Rica gewisseld voor Krul. In de halve finale tegen Argentinië bleef Cillessen na de verlenging wel staan, maar wist hij geen penalty te stoppen. De strijd om de derde plaats tegen Brazilië was zijn laatste wedstrijd op een eindtoernooi.
Het Nederlands elftal ontbrak op het EK van 2016 en het WK van 2018, en Cillessen liep het uitgestelde EK in 2021 mis door een positieve corona-test. Althans, die greep de toenmalige bondscoach Frank de Boer aan om hem niet te selecteren. Cillessen bleef met een zuur gevoel achter.
Ruimte voor speculatie
De teruggekeerde Van Gaal begon in september 2021 met Justin Bijlow, maar de doelman van Feyenoord viel na zes interlands weg met een blessure. Daarna kreeg Van Gaals ‘ontdekking’ Mark Flekken de voorkeur, maar die wist niet te overtuigen. Zo kwam Van Gaal weer bij Cillessen uit. Wederom niet onvoorwaardelijk, want bij de laatste interlands kreeg Ajacied Remko Pasveer de kans. Daarmee gaf Van Gaal – al dan niet bewust – ruimte voor speculatie.
Cillessen wilde niets van een keepersstrijd weten. „Ik ben de enige die nog toernooiervaring heeft, die neem ik mee”, zei hij tegen de NOS. Die opmerking viel niet bij iedereen goed. Oud-international Rafael van der Vaart haalde begin oktober in Studio Voetbal naar hem uit. „Ik heb hem een paar keer bij Oranje meegemaakt. Als ik eerlijk ben is hij gewoon een beetje een naar mannetje”, zei Van der Vaart. „Zo’n interview doet hij heel slim, maar ik vind het heel oncollegiaal.”
Verschillende andere media hielden Cillessen eveneens als ‘mens’ tegen het licht. En niet altijd even positief. Zo werd er door oud-internationals als Wesley Sneijder en Andy van der Meijde gelachen om de entourage die Cillessen bij Oranje altijd met zich meenam. De doelman hield zich weken achtereen stil. Nu wil hij weer spreken. Maar liever met handen en voeten dan met woorden. Was hij dan niet gekrenkt? „Ach”, verzuchtte Cillessen, „ik moet mijn eigen ding doen en met anderen hou ik me niet bezig.”
Van 21 tot en met 26 februari 1896, zes dagen lang, hield het Groninger Museum van Oudheden één van de grootste Van Gogh-tentoonstellingen ooit. In een bovenzaal van het toen net geopende museum kon je 102 schilderijen, één lithografie en 25 tekeningen zien van de in die tijd nog vrij onbekende Van Gogh. Ze hingen kris kras boven, onder en naast elkaar, de meeste waren niet ingelijst, titels zoals wij die kennen hadden ze nog niet. Voor een portret dat Henri de Toulouse-Lautrec in 1887 van Van Gogh had gemaakt, lag een krans: Vincent van Gogh (1853-1890) was nog maar zes jaar eerder overleden.
Hoe Van Gogh naar Groningen kwam heet de tentoonstelling die dit weekend opent in het Groninger Museum (een ander museum in een ander gebouw). Het antwoord op die vraag kostte zeven jaar onderzoek in diverse archieven, briefwisselingen en fotocollecties, maar luidt uiteindelijk simpelweg: zes studenten vonden dat hun stad niet alleen met oudheden, maar ook met hedendaagse kunst kennis moest maken. Zij zorgden dat Van Gogh ‘naar Groningen kwam’.
„Kennis van beeldende kunst was destijds in Groningen nog maar schraal te verkrijgen”, constateerde één van hen, de later beroemde historicus Johan Huizinga. Willem Leuring, indertijd student geneeskunde, verstuurde de brief met het verzoek om schilderijen te mogen tentoonstellen. „Alles wat Vincent maakte [is] prachtig, prachtig”, schreef hij aan Johanna van Gogh-Bonger in Bussum. Als weduwe van Vincents broer Theo beheerde zij Van Goghs nalatenschap, honderden schilderijen lagen opgeslagen in haar huis.
Al met al kwamen er dankzij de zes studenten in twee jaar tijd acht tentoonstellingen, waaronder nóg een Van Gogh-tentoonstelling, nu met tekeningen en aquarellen. Daarna viel het vriendengroepje uit elkaar, de meesten waren tegen die tijd afgestudeerd. Dankzij hen was er tussen 1895 en 1897 in het Groninger Museum van Oudheden behalve voor Van Gogh, ook aandacht voor de modern-zwierige dierenprenten van lithograaf Theo van Hoytema, voor ‘hedendaagsche Fransche prentkunst’, voor de art-nouveaukunst van Johan Thorn Prikker en voor het symbolisme van Jan Toorop.
Entrée f 0,25
En alles deden de zes studenten zelf. Christiaan van Valkenburg, hij studeerde voor psychiater, noteerde dat ze de muren bespanden „met een gepast lijkend kleedsel, [we] hingen de schilderijen op en maakten de omgeving zoals [wij] vonden dat het hoorde”. Ze adverteerden in de Nieuwe Groninger Courant: ‘duur der expositie 6 dagen, entrée f 0,25’. En ze hadden succes. „Er komen sedert Zondag meer dan drie honderd menschen daags”, schreef Willem Leuring op 25 februari enthousiast aan Johanna Van Gogh-Bonger.
Maar zo eenvoudig als het klinkt – zes studenten organiseren acht tentoonstellingen – is het antwoord op de vraag ‘hoe Van Gogh naar Groningen kwam’ nou ook weer niet. Dat maak je op uit de gelijknamige catalogus, eigenlijk meer een spannend boek: het leest als een ontdekkingsreis. Conservator Mariëtta Jansen is de belangrijkste auteur van Hoe Van Gogh naar Groningen kwam, in 2017 kreeg ze voor haar onderzoek een Conservatoren Stipendium van het Cultuurfonds.
Aan het einde van de 19de eeuw, kom je te weten, kwam ‘de moderne tijd’ naar Groningen. Letterlijk, met een stadspark (Noorderplantsoen), villabuurten (Ubbo Emmiussingel), een nieuw treinstation (1896), een modern ziekenhuis (1903) en nieuwbouw voor het museum. In 1894 opende het Groninger Museum van Oudheden aan de Praediniussingel, met grote ramen in het dak zodat er veel licht zou vallen in de zalen op de eerste verdieping.
Ook kwam er in 1876, met mogelijk nog grotere gevolgen voor de stad, een ‘Wet op het Hoger Onderwijs’. Dankzij die wet was de universiteit niet meer gebonden aan een vastgesteld aantal hoogleraren – en groeide ze uitbundig. Waren er in 1870 nog 146 studenten ingeschreven in Groningen, in 1890 waren het er al 465.
Met een foto van zo’n student – als blow up te zien op de tentoonstelling – begint het boek. Het is Johan Huizinga, hij zit in zijn studentenkamer. Op het behang boven zijn bureau heeft hij een litho geplakt van Theo van Hoytema, Pauw. De kleurige Pauw (1895) maakt nu deel uit van de collectie van het Amsterdamse Rijksmuseum, op de tentoonstelling hangt het origineel naast de foto.
Op een andere uitvergrote foto, afkomstig uit het archief van studentenvereniging Vindicat atque Polit, zie je een dinerend gezelschap hoogleraren met in hun midden Jan Toorop. De in die tijd al gevierde kunstenaar logeerde ter gelegenheid van de aan hem gewijde tentoonstelling „een week of langer” (Huizinga) bij geneeskundestudent Willem Leuring aan de Herestraat. In een hoek van de foto staan een paar studenten, misschien zijn ze van het vriendengroepje. De foto is in 1896 gemaakt ‘door een onbekende fotograaf’, waarschijnlijk Leuring.
‘Doodelijk blauw’
Er was kortom in de stad een atmosfeer ontstaan waarin wetenschap en kunst floreerden – en elkaar wederzijds beïnvloedden. Johan Huizinga bijvoorbeeld, volgde op zaterdagmiddag tekenlessen bij Academie Minerva. En hij niet alleen: veel notabelen betaalden contributie om de kunstopleiding te ondersteunen, in ruil daarvoor kregen hun kinderen teken- en schilderlessen.
En dan waren er nog de lessen ‘practische aesthetica’ van H.P. Bremmer, later een belangrijk adviseur van Hélène Kröller-Müller bij het samenstellen van haar collectie. Zijn lessen werden gevolgd door hoogleraren en hun vrouwen – vaak werden ze gehouden bij één van hen thuis – van wie er veel vervolgens ook kunstwerken aanschaften. Hoogleraar plantkunde Moll kocht een aantal Van Goghs, waaronder voor duizend gulden Tuin te Arles uit 1888 (tegenwoordig in bezit van het Haagse Kunstmuseum). Je ziet een stukje van het schilderij op een foto van de woonkamer van de familie, Jan Willem Moll en zijn gezin woonden aan de Nieuwe Kijk in ’t Jatstraat.
Maar met foto’s alléén maak je geen tentoonstelling over schilderkunst. Waar nog bij komt dat er in de archieven weliswaar veel materiaal is opgedoken, maar geen foto’s van de acht tentoonstellingen. Dus hoe doe je het dan wel?
Dat is gebeurd met bruiklenen uit dertig musea en een stuk of tien particuliere collecties. Werken van Toorop, Thorn Prikker, Van Hoytema (en vele anderen) hangen in verschillende, aan hun stijl gewijde zalen: symbolisme, decoratieve kunst, art nouveau. In vitrines zie je tegelijk waar de wetenschap mee bezig was, krullerige, bijna kunstige boomstronken uit de colleges plantkunde, een projector toont glasdia’s van de colleges esthetica. Je kijkt je ogen uit, de kunstwerken zijn prachtig en het mooie van deze opzet is: de context dringt zich niet op, maar spreekt door de extra lagen van foto’s en voorwerpen bijna vanzelf.
En Van Gogh?
Indertijd waren schilderijen te zien die later beroemd zouden worden: zonnebloemen, sterrennachten, de bekende slaapkamer. Omdat ze geen titels hadden, werden ze in de catalogus aangeduid als ‘tuin’, ‘landschap’, ‘wanhoop’ of ‘arbeider’. Van de 102 werken uit 1896 zijn zo’n 60 geïdentificeerd, soms ook doordat kranten erover berichtten. Zo werd een schilderij op de tentoonstelling omschreven als „zeer hard geel, bijna schreeuwend geel; daarboven een hemel van een pijnlijk doodelijk blauw, en uit den storm van het koren vliegen eenige zwarte raven omhoog”. Dat was ongetwijfeld Korenveld met kraaien (1890).
Lees ook
Het vergeten Drenthe van Vincent van Gogh
Maar niet alleen zijn al die werken stuk voor stuk wereldberoemd geworden, ook verlaten ze zelden of nooit als bruikleen het museum dat ze bezit: te duur, te kwetsbaar.
Toch ziet de Van Goghzaal in het Groninger Museum er anno 2024 een beetje uit zoals in 1896. Op vier muren zijn kris kras, boven, onder en naast elkaar donkere vierkanten geschilderd: zo hingen ze ongeveer. In het midden van de zaal staan in houten bakken reproducties van de werken die er toen zeker hebben gehangen. Ze zijn niet ingelijst, je kunt ze gewoon aanraken – net als in de tijd dat één van de studenten aan Johanna van Gogh-Bonger schreef: „Men haalde elkaar naar plaatsen, van waaruit het schilderij het beste te zien was. Men gesticuleerde. ’t Was grappig. Natuurlijk ook lachers – maar ook dat viel mee. […] Ik ken Groningen en zijn bewoners.”
Echte Van Goghs zijn er ook: de 25 tekeningen uit 1896 (een bruikleen van Museum Kröller-Müller) en tien schilderijen. Daaronder Papaverveld, Portret van Etienne-Lucien Martin en, het posterbeeld, Zelfportret (1887). En, als je in de Van Goghzaal staat en door een opening in één van de muren een blik werpt in de volgende, laatste zaal: heel veel zonnebloemen.
Kunstkring De Ploeg
Want dat is het laatste verhaal van deze ontdekkingstocht: de Groninger kunstkring De Ploeg, bekend van expressionistische, contrastrijke schilderijen, heeft in de eerste paar jaar van zijn bestaan de invloed ondergaan van de Van Gogh-tentoonstelling uit 1896. Of preciezer, want de schilders van de in 1918 opgerichte De Ploeg waren te jong om er zelf geweest te zijn: waarschijnlijk werden ze meegesleept door het enthousiasme van hun leraar aan de Academie Minerva, F.H. Bach. „Dit werk is bij goede bestudeering, een tegengif voor zooveel smaakbedervende, zwakke kleurprentjes, welke vaak als schilderijen te slikken worden gegeven”, schreef Bach in 1896 in een ingezonden brief in de Nieuwe Groninger Courant nog voor de tentoonstelling was afgelopen.
Jan Wiegers, Jan Altink, Johan Dijkstra en George Martens van De Ploeg: ook zij schilderden zonnebloemen in een vaas, er hangen een stuk of zeven bij elkaar. „Van Goghs Veertien zonnebloemen, een schilderij dat in 1896 nog in Groningen had gehangen, kwam in 1924 in de National Gallery in Londen terecht. In Johanna Bongers’ ogen was dit een offer dat ze had moeten brengen, ‘a sacrifice for the sake of Vincent’s glory’. Het is verleidelijk om deze verkoop in verband te brengen met de vele schilderijen van zonnebloemen die de leden van De Ploeg rond deze tijd schilderden”, valt te lezen in de catalogus.
F.H. Bach brak als kunstenaar niet door, zijn naam is onbekend gebleven. Wel ontwierp hij de vijf tegeltableaus in de centrale hal van het nieuwe station, je ziet ze als je aankomt met de trein. En Van Gogh? Die kwam niet verder dan het treinstation van Hoogeveen, voor een verblijf van drie maanden in Drenthe. Groningen heeft hij nooit bezocht.
„Laat de mensen maar leven, als ze dat willen, en daarna doodgaan, ieder op zijn beurt”, schreef Wisława Szymborska in 2002. „Zij, de wolken, hebben met heel dat vreemde gedoe niets te maken.” De woorden van de Poolse dichteres stonden aan het eind van Even lucht (EO) in de wolken geschreven, als een wijsheid die de korte documentaire in perspectief moest plaatsen. De afgelopen twintig minuten waren gevuld geweest met beelden van mensen die op hun rug in de achtertuin, op een grasveld of naast een kippenhok lagen. Op verzoek van de documentairemakers namen ze daar de tijd om midden op de dag hun blik omhoog te keren. Met hun ogen op de wolken vertelden ze waar hun gedachten nu naartoe gingen.
Bij de jonge deelnemers richtten die gedachten zich vooral op de toekomst en alle angsten en verlangens die daarbij kwamen kijken, terwijl de oudere deelnemers veelal terugblikten op het verleden: soms tevreden, soms met spijt. De thema’s die de wolkenkijkers bezighielden varieerden van behapbaar en concreet tot beangstigend groot. Latrelaties en terminale ziektes, vliegvakanties en klimaatverandering. Ik kwam er niet over uit of ik dat troostrijk of juist beangstigend vond: het idee dat je die dromen en zorgen met zo veel mensen deelt. En dat het de wolken die aan je voorbijtrekken uiteindelijk worst zal wezen hoe veel van je dromen en nachtmerries werkelijkheid worden.
Omdat maandag me wat vroeg leek voor een existentiële crisis ruilde ik de wolken in voor SBS6 (in jargon noemen we dit ook wel een ‘vibe shift’). Daar is sinds vorige week iedere avond Lotto De Quizmarathon (Talpa) te zien – of, in de woorden van presentator Rob Kamphues: „Het grootste quizevenement uit de Nederlandse tv-geschiedenis”, bestaande uit „zo’n 32 uur lang alleen maar quizen, quizen en nog eens quizen, met een selectie van de meest fanatieke quizfanaten .” Die quizfanaten nemen de uitdaging ontroerend serieus en worden behandeld als ware artiesten. Niet alleen kunnen ze backstage gebruikmaken van „speciale faciliteiten”, waaronder een ijsbad, een hometrainer en een doos Trivial Pursuit; ze mochten van tevoren ook een rider (wensenlijst) inleveren met „etenswaar die goed is om supergefocust de 32 uur durende marathon door te komen.” Zo kan het dat ze tussen de quizrondes door met een verhit hoofd de coulissen inlopen terwijl ze dingen zeggen als: „Het is nu tijd voor de hummus.”
Spijtig is het wel dat de marathon is opgeknipt en uitgesmeerd over meerdere weken. Dat geeft je als kijker de gelegenheid om je avond na avond iets slechter te voelen over je groeiende ongeduld. Want geef toe: je kijkt niet voor de triviafeitjes. Je kijkt omdat je wil zien hoe lang het duurt voor de hummus uitwerkt en de eerste uitgeputte quizfanaat van de hometrainer dondert.
Slaaptekort
Misschien dat de bedenkers van het format voorvoelden dat veel kijkers om die reden pas bij de laatste afleveringen aanhaken, als het slaaptekort van de kandidaten het best zichtbaar wordt. Dat dat de reden is voor het extra drama-element dat ze hebben toegevoegd: de kandidaten delen zich steeds op in twee teams, en aan het eind van elke ronde stemt het verliezende team een van de eigen leden weg. Het weggestemde lid mag dan weer zelf een ander teamlid aanwijzen om het tegen op te nemen in een duel. Wie verliest, vertrekt.
Al dat gehannes met messen in ruggen leidde in aflevering één al tot betraande oogjes bij de weggestemde deelnemer. Zo’n deelnemer zou je eigenlijk ook even buiten op zijn rug moeten leggen, vind ik. Voor een beetje perspectief. „Laat de mensen maar quizzen, als ze dat willen”, zou je tegen hem moeten zeggen; „en daarna weggestemd worden, ieder op zijn beurt. Zij, de wolken, hebben met dat hele vreemde gedoe niets te maken.”
Studenten, onderzoekers, docenten en hoogleraren. Vakbonden, het bedrijfsleven, ondernemers en gemeenten. Maandagmiddag op het Malieveld verenigd met één boodschap: kabinet, doe het niet. Bezuinig niet op de toekomst van Nederland.
Want daar komt het kortzichtige plan op neer dat minister Eppo Bruins (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, NSC) deze week in de Tweede Kamer presenteert. Zijn ministerie levert komend jaar 430 miljoen euro in, een bedrag dat oploopt tot 1,9 miljard euro in 2028. Basis- en middelbare scholen ontkomen niet aan bezuinigingen, maar de grootste klappen vallen in het hoger onderwijs.
Er wordt minder geld gegeven voor internationale studenten, startersbeurzen voor jonge onderzoekers worden afgeschaft, en twee fondsen waaruit wetenschappelijk onderzoek wordt betaald, worden gekort (het Fonds Onderzoek en Wetenschap) en opgeheven (het Nationaal Groeifonds). Studenten die – in de ogen van het Rijk – te lang doen over hun studie, worden beboet. Wie de nominale studieduur met één jaar overschrijdt, moet deze zogenaamde langstudeerboete van 3.000 euro per jaar betalen.
Het is makkelijk om de demonstranten weg te zetten als elitaire drammers die – in een tijd dat er op veel meer wordt bezuinigd – hun hobby’s willen voortzetten. Dat is allesbehalve waar.
Neem de langstudeerboete. Die raakt juist eerstegeneratiestudenten, van wie de ouders niet naar het hbo of de universiteit gingen. Vaak zijn zij degenen die extra tijd nodig hebben. Het raakt studenten die naast hun studie mantelzorger zijn of vrijwilligerswerk doen – waar de samenleving juist behoefte aan heeft. Het raakt studenten die door ziekte vertraging oplopen.
Het maakt dat het hbo of een universitaire opleiding onbetaalbaar wordt voor degene die geen rijke ouders heeft. En het maakt vooral dat het hoger onderwijs een leerfabriek dreigt te worden, voor een generatie die al grote mentale druk ervaart.
Terwijl hoger onderwijs uit méér dan studiepunten alleen bestaat. Wetenschappelijk onderzoek gedijt bij zelfontplooiing, de maatschappij bij leraren, artsen, economen – en ja, ook bij politici – die zich in hun jonge jaren tot zelfstandige denkers en burgers hebben kunnen ontwikkelen.
Lees ook
1 miljard euro minder? Universiteiten houden rekening met het zwartste scenario
De bezuinigingen zijn bovendien onverklaarbaar in een land dat een kenniseconomie wil blijven, een toonaangevende ‘technologiehub’ wil worden en de komende decennia tal van grote problemen door innovatie wil oplossen. Wie maakte de stikstofberekeningen waarmee de landbouw verder kan? Wie ontwierp de verplegende robot bij een tekort aan zorgpersoneel? Wie ontdekte hoe Nederland een nog hogere zeespiegelstijging aankan?
De ‘Biotech Booster’ die minister Bruins maandagochtend aankondigde – een eenmalig bedrag van 17,6 miljoen euro voor 54 biotechnologische uitvindingen – is niet meer dan een doekje voor het bloeden. Zijn woorden dat de langstudeerboete niet „disproportioneel en hardvochtig” zal zijn, en dat de bezuinigingen „lelijk” zijn, lijken voor de bühne.
Het is te hopen dat de Tweede en Eerste Kamer verstandiger zijn. Want verder blijkt uit alles dat het kabinet onderwijs niet ziet als een investering in de toekomst van dit land, maar louter als een kostenpost.