Via muzikale dwaalwegen uit tegenovergestelde richtingen bereiken vader en zoon elkaar weer

Op pad met de zoon. Dat is wat. Jaren zagen we elkaar niet. Duizend redenen. Onwennigheid, kortzichtigheid, onwetendheid, in het bijzonder de mijne. De kloof werd gedicht met taaie bereidwilligheid en een muziekliefde die ons vandaag helemaal naar Berlijn voert, waar de Berliner Philharmoniker onder Andris Nelsons Anton Bruckners Achtste symfonie zullen uitvoeren. Ik vond dat hij, met zijn voorliefde voor groots en meeslepend, dat enorm bezette monsterstuk maar eens in volle glorie met een toporkest moest horen.

Daar staan we dan, herenigd via de muziek die zo afwezig in hem was toen we elkaar verloren en alomtegenwoordig toen we elkaar hervonden. Het was na jaren afstand een ongelooflijke ontdekking zoiets wezenlijks met elkaar te kunnen delen. Via de filmmuziek, zijn grote liefde, was hij door de Spotify-algoritmen mijn richting opgedreven. Hans Zimmer, John Williams en algehele nieuwsgierigheid gidsten hem naar de eeuw van de laatromantiek en de vroege twintigste tot Debussy en Sibelius. Via allerlei dwaalwegen bereikte hij vervolgens het centrum van mijn universum, Bach.

Zo kwamen we uit tegenovergestelde richtingen en onwetend van elkaar op hetzelfde punt uit. Op zijn Bach-playlist stonden tot mijn verbijstering mijn favoriete stukken die we nooit hadden gedeeld en die hij, door de afstand, op geen enkele manier van mij had kunnen hebben. Genen. Die je vererft aan iemand van wie op een goede dag ook jij leert. Van filmmuziek weet hij veel meer dan ik. Wat is het leven prachtig als je voor elkaar die deuren opent.


Verwantschap

Zijn intense belangstelling herken ik, want daar zit verwantschap. Hij is iets in het autisme-spectrum, ik iets in de monomanensfeer. Opmerkelijk verwant ook zijn verwerkingsstrategie. Net als ik bleek hij zijn indrukken over muziek op schrift te stellen. Het trof me hoe we allebei willen begrijpen wat ons raakt. Weinig verzoeningen hebben ook door dat aura van muziek zoveel voor me betekend.

Zo gingen we samen naar Mahlers Negende symfonie. Het recital van de Russische meesterpianist Grigory Sokolov bracht hij zelf aan. Nu Bruckner nog, dacht ik. De Achtste symfonie (1890) is voor de muziek wat Bosch’ Tuin der Lusten voor de kunst of Thomas Manns Der Zauberberg voor de literatuur werd. Het is zo’n stuk waarin op een kruispunt van lijden en dromen, hopen en loslaten alles wat je onder mens-zijn leert verstaan wordt uitgesproken met de geheimzinnige indringendheid van tonen.

De componist, verbaal een kruk, noemde zijn Achtste ‘ein Mysterium’. Wat hij er aan tekst en uitleg over losliet is een kansloos onbeholpen poging om dat grote te benoemen

De componist, verbaal een kruk, noemde zijn Achtste „ein Mysterium”. Wat hij er aan tekst en uitleg over losliet is een kansloos onbeholpen poging om dat grote te benoemen. Over het eerste deel laat hij de schaduw vallen van de naderende dood, de laaiend militante finale beschrijft in Bruckners onbegrijpelijke toelichting een ontmoeting tussen de Duitse en Oostenrijkse keizers met de Russische tsaar in 1884.

Het is de prentenboekfantasie van een onmondig kind met de muziek van een god, maar een die zich van hogerhand laat corrigeren. In 1887 wijst een van Bruckners vroegste pleitbezorgers, de dirigent Hermann Levi, de eerste versie van zijn Achtste af. Hij kan er niets mee beginnen, schrijft hij Bruckner eerlijk. Die maakt verbitterd maar loyaal aan zijn bewonderde vertolker een nieuwe versie, die hij eerbiedig aan de voeten legt van keizer Franz Josef I, aan wie het werk is opgedragen. Dat is meer dan likkend eerbetoon van klerken aan hun bazen.


Geloofsbelijdenis

Het is Bruckners klinkende geloofsbelijdenis: dit is hoe ik denk en voel, beter kan ik niet. Van de vrome, zogenaamd naïeve Bruckner leer je hoe je je klein moet maken om iets groots tot stand te brengen. Maar hoe hoor je zijn mysterie als je, zoals mijn zoon, je thuishaven hebt gevonden in een wereld waarin muziek altijd een specifieke duidende of ondersteunende rol speelt? Filmmuziek verhoudt zich illustratief of dramaturgisch complementair tot atmosferen en gebeurtenissen op het scherm. Je weet waar je aan toe bent. Hoe moet je dan je weg vinden in Bruckners hypercomplexe muziek die zonder dwingend overkoepelend verhaal met ziel en zaligheid alleen zichzelf uitspreekt? Ik wil weten hoe mijn zoon die nieuwe wereld ondergaat en of we er iets gemeenschappelijks in kunnen vinden.

We hebben de tijd. De Achtste is lang, en het echte wonder komt pas halverwege. Het oneindige, extreem trage adagio staat voor de eeuwigheid als symbool van menselijke verlorenheid, een roesachtige golfbeweging van donker naar licht en weer terug, een drukkend gebed in slow motion. Waarna het laatste deel een explosieve cocktail van hemel en hel met woedende donderslagen als een bom laat ontploffen en de oorverdovend triomfale afsluiting een happy end forceert dat het niet echt kan zijn, ontdek je gaandeweg. De bevrijding is kramp.

Bij de dirigent van dienst hoor je die draaikolkende gelaagdheden niet terug. De uitvoering is goed, luid en stereotiep. Als een gehaaide portretschilder zet Nelsons een perfect gelijkende Bruckner neer, net echt, maar het is hem niet. De luidheid blijft brute kracht zonder gewicht, meer materiële verkwisting dan spirituele overgave. De echte Bruckner is ook echt geschilderd door iemand die hem scherper zag dan deze maestro.


Massief onwankelbaar

De Duitse schilder Fritz von Uhde (1848-1911) liet de componist in München eens poseren voor een schilderij van het laatste avondmaal. Daarop schuift Bruckner als een van de discipelen in monnikspij aan, de zware kop gericht op Jezus. Zijn beeltenis is precies goed. Je ziet de man die je in de muziek hoort. Nederig, ernstig, massief onwankelbaar met een letterlijk begenadigd intellect dat door uitputtend oefenen haast intuïtie is geworden, terwijl de echte dommen het voor klunzigheid verslijten.

De aanblik bevestigde mijn theorie over geloof als zinnelijke en constructieve gave. Die vrome monnik, in het echte leven een celibataire componist met wanhopige dromen over jonge vrouwen die hij nooit zal krijgen, wordt in die ongelooflijke muziek de architect van een ontzaglijk labyrint waarin de mensheid moet verdwalen om het raadsel van het leven te herkennen.

Ik zie mijn zoon naast me niet op zijn gemak zijn en ik vermoed dat hij eenzelfde ongemak in mij zou zien

Hoe moet mijn zoon dat weten als hij het niet hoort, en hij hoort veel, ook wat er niet is waar het wel had kunnen zijn, dat noem je muzikale intuïtie. Ik zie hem naast me niet op zijn gemak zijn en ik vermoed dat hij eenzelfde ongemak in mij zou zien. Ik zie en hoor de dirigent deze muziek in een platvloers sjabloon van strijd en overwinning persen en mijn zoon de toegang tot haar schitterende raadselachtigheid beletten. Nee, dirigent, deze muziek gaat over niet meer weten waar je bent. De finale is geen triomf. Het is paradijs en afgrond vinden in hetzelfde doolhof waar de woordeloze kracht van de muziek de laatste strohalm is.


Hartverscheurende fragmenten

Één symfonie verder, in Bruckners Negende, wordt die verlorenheid een afgrijzen met de pijn van een kater. In de onvoltooide finale hoor je Bruckner, voelbaar onderweg naar de dood, alvast bij Petrus aankloppen, maar de deur blijft gesloten. Hoe weet je dat? Dat hóór je. Voor wie de zintuigen bezit en scherpt spreekt de muziek het uit. Misschien, hoor je de maker in de hartverscheurende fragmenten van zijn grand finale denken, is er wel nooit een God geweest, misschien was hij alleen projectie van het grote dat ik zelf heb willen vinden. De deur blijft hemelpoort, hij is alleen gesloten. Daar sta je, hulpeloos. Wat dat is, begrijpen we in Berlijn heel goed van elkaar. Ik hoor het mijn opmerkelijke zoon nog zeggen: „Psychoanalyse is als een wolk willen doorklieven met een zwaard.”

„Wat vond je?”, vraag ik hem na afloop.

Met zijn radicale eerlijkheid zegt hij: Ik geloof dat het niet iets voor mij is. Hij voelde zich, legt hij gepijnigd uit, op de verkeerde manier overweldigd. Anderzijds vond hij in de muziek veel schoons, zegt hij niet eens om mij te troosten. Het zachte trok zijn aandacht. De pizzicati, de zachte strijkers her en der, de lieve momenten, de eilandjes van innigheid die hij vacuüms noemt. Een vacuüm, zegt hij, is fijn. Het is er stil en rustig, de stilte werkt als pantser tegen het omringende rumoer, dat van de boze wereld. Maar al die stemmen, al die thema’s, die fanfares, het ontzettende lawaai dat ook de stad Berlijn vandaag als een betonnen muur over hem heen liet vallen. Hij draait ook weleens bombastische filmmuziek, nuanceert hij uit, maar daar leidt alle drukte met één tastbaar doel geconcentreerd naar één climax. Hier lopen naar zijn mening te veel dingen door elkaar. „Ik ben meer van de simpele geneugten”, zegt de structureel ontwapenende reus. Hij gelooft in eenvoud.

Over geloof gesproken; heeft hij dat in de Achtste symfonie gehoord?

„Hooguit de God van het Oude Testament”, zegt hij. Hij bedoelt de strenge, die niet marchandeert. Ik begrijp. Hij heeft wel degelijk alles gehoord. De vader die meer spreekt dan luistert.

Op de terugweg verkennen we in de auto Duitse elektronische muziek van Kraftwerk tot Alva Noto. Op Noto’s monumentale, zwijgzame soundscapes slaat hij aan. Dit is goed, zegt hij. Hier heerst rust. Ik hoor een alles opzuigend zwart gat, hij ziet de uitweg van het enkelvoudige; één klank, één sfeer, één wereld. Vacuüm. Weer zullen we elkaar moeten vinden. Maar ik heb vertrouwen. Boven de afgrond van onwetendheid reiken we elkaar de hand.

Ik begrijp wat je bedoelt, zeg ik.