Verwijten aan het adres van non-binairen hoorden homoseksuelen vroeger ook

Gender De kritiek van Laurens Buijs op non-binariteit is onwetenschappelijk en voor alles politiek gemotiveerd, schrijft .


Beeld Getty Images

UvA-docent sociale wetenschappen Laurens Buijs, die meent dat de academische vrijheid op de universiteit onder druk staat, richt sinds enige tijd zijn pijlen op non-binariteit. Dit paraplubegrip voor mensen die zich niet als man of vrouw identificeren heeft hij in een vergadering „bullshit” genoemd, rapporteerde NRC afgelopen weekend. De UvA laat Buijs’ klachten over het universitaire klimaat onderzoeken. Wat Buijs’ zoal over non-binariteit heeft verkondigd, behoeft echter eerder bijstelling.

Non-binair verstoort de gezonde ontwikkeling van gender & seksualiteit bij jongeren, normaliseert van wetenschap losgezongen gedachtengoed”, schreef Buijs. En: „Het is tijd om te erkennen dat het gender-neutrale en non-binaire ideaal een dwaalspoor is in de emancipatie van gender en seksualiteit”, „non-binair is een vorm van links extremisme” en „ik vind non-binaire gender gevaarlijk en ik zou dat als ouder nooit faciliteren, dat vind ik een onverantwoorde opvoeding”.

Zijn claim van de ‘onbestaanbaarheid’ van non-binaire mensen („vanuit mijn expertise is er geen ruimte voor non-binair”) is opmerkelijk, want er zijn nu eenmaal mensen die zich als non-binair identificeren. Bij nader inzien ontkent hij dan ook niet dat non-binairen bestaan, maar vindt hij dat ze niet zouden mogen bestaan (het grijpt „onbegrensd om zich heen” en „moet echt stoppen”; non-binariteit is „een uiting van extremistisch gedachtegoed”).

Genderongelijkheid afgenomen

Buijs diskwalificeert non-binairen op grond van ‘de wetenschap’. Maar de geschiedenis laat zien waarom er, sociologisch gesproken, juist ruimte is ontstaan voor non-binairen. De afgelopen decennia zijn de verhoudingen tussen mannen en vrouwen drastisch veranderd. Wereldwijd is de ongelijkheid afgenomen, ook al zijn de variaties tussen landen groot (en is soms sprake van terugval, denk aan Afghanistan).

Zoals socioloog Abram de Swaan fraai heeft geanalyseerd in zijn boek Tegen de vrouwen uit 2019 voelen sommige mannen zich door de groeiende gelijkheid bedreigd en klampen zij zich vast aan traditionele beelden van mannen en vrouwen, waarin verschillen juist worden benadrukt. De dominante trend in westerse landen blijft echter dat mannen en vrouwen gelijker zijn geworden, met als interessant effect dat gender er veel minder toe doet dan vroeger. Iedereen kan naar school, aan het werk, naar de sportclub of de nachtclub, ongeacht of je meisje of jongen bent, man of vrouw. Aparte scholen voor jongens en meisjes (zoals de MMS) zijn verdwenen, zij zitten bijna overal in de klas door elkaar en volgen dezelfde vakken. Niet alleen op jonge leeftijd zijn veel activiteiten gemengd geraakt, dit geldt zeker ook voor volwassenen: vrouwen zijn immers massaal gaan deelnemen aan de arbeidsmarkt en voor weinig functies is gender nog bepalend.

Het genderneutraal worden van toiletten, de aanspreking „beste reizigers” door de NS: het is onderdeel van een brede ontwikkeling in westerse landen waarin het gender-onderscheid er minder toe doet en andere verschillen tussen mensen als belangrijker worden beschouwd. De vrouwenbeweging heeft een grote rol gespeeld in deze relativering van genderverschil: door te eisen dat mannen en vrouwen gelijke kansen zouden hebben op alle terreinen, brak zij muren af en opende zij werelden die voorheen gereserveerd waren voor mannen. Natuurlijk, er bestaan nog old boys networks maar de historische richting is onbetwistbaar: genderverschillen nemen af, en daarmee wordt gender steeds minder bepalend voor iemands levenskansen.

Ze bestonden niet, konden eigenlijk niet bestaan, en móchten niet bestaan

Maar er gebeurde meer. Gender werd niet alleen minder relevant, ‘wat’ gender is kwam ook ter discussie te staan. In een wereld gekenmerkt door grotere gendergelijkheid, konden rigide gendernormen – de basis voor die ongelijkheid – langzamerhand ook worden losgelaten. Het versoepelen van die normen heeft ruimte gecreëerd voor allerhande minderheden die niet voldeden aan traditionele opvattingen over gender en ‘natuurlijke’ heteroseksualiteit. In het kielzog van de vrouwenbeweging kwam de norm dat vrouwen slechts op mannen zouden kunnen vallen ter discussie te staan, net zoals mannen van mannen bleken te kunnen houden. Homoseksualiteit was niet langer een afwijking van de gendernorm (‘een echte man valt op een vrouw’) maar werd een variatie: er zijn allerlei soorten mannen en sommigen vallen op vrouwen, anderen op mannen. Nog weer iets later konden ook biseksuelen uit de kast komen. Zij bleken ofwel van beide genders te kunnen houden, ofwel op ‘mensen’ te vallen, waarbij de gender van de geliefde er niet per se veel toedoet.

Niet op een man of vrouw vallen maar op een ‘mens’ is een vorm van non-binariteit en past in de ontwikkeling dat steeds meer mensen zichzelf niet meer zien als behorend bij een van de twee genders (of ergens op een schaal daar tussenin). Deze ultieme relativering van gender is de uitkomst van een proces waarin harde gender- en seksuele grenzen zijn verdwenen. Hierdoor zijn er niet alleen meer gender- en seksuele variaties ontstaan, voor sommigen is gender blijkbaar überhaupt minder belangrijk geworden voor hun identiteit.


Lees hier ook: Zorgen bij de UvA om ‘woke’: ‘De academische vrijheid zit in een grote crisis’

Politiek, geen wetenschap

Buijs’ strijd tegen non-binariteit lijkt dan ook primair politiek gemotiveerd. Buijs meent namelijk dat non-binairen gevaarlijk zijn voor de emancipatie van lhbt’ers in het algemeen en transgenders in het bijzonder („transgenders hebben nog het meeste te vrezen van de opmars van de non-binaire gender want dat ondermijnt hun emancipatie”). Maar ook deze claim mist iedere empirische grond. Zeker, de groepen die schuilgaan onder lhbtqi+ verhouden zich op uiteenlopende wijze tot gender, maar ze delen dat ze afwijken van de dominante heteroseksuele, cis-gender medemens. Of die minderheden, gegeven hun verschillen, tot effectieve coalities kunnen komen, valt te bezien; claimen dat non-binairen de grootste bedreiging vormen voor de transgemeenschap is echter een onhoudbare stelling.

Veel van de verwijten die Buijs maakt aan het adres van non-binairen lijken verdacht veel op wat homoseksuelen eerder te horen kregen: ze bestonden niet, of ze konden eigenlijk niet bestaan, en mochten zeker niet bestaan; als ze er toch waren, dan mochten ze niet laten merken dat ze bestonden, en overigens waren ze gevaarlijk voor anderen (zoals kinderen). Net zoals Buijs nu biologen, psychologen en moraalridders aanroept voor zijn claim dat non-binairen ‘onnatuurlijk’ en ‘ongezond’ zouden zijn, stelden biologen, psychologen en dominees toen dat homoseksuelen ziek en zondig zouden zijn.

In plaats van non-binariteit te miskennen, getuigt het meer van een wetenschappelijke houding om non-binairen open en nieuwgierig tegemoet te treden. Want zelfs in een samenleving waarin gender minder relevant en diverser is geworden, is het bijzonder om beyond gender te gaan. En laten we ook niet vergeten dat het leven voor non-binaire personen en hun omgeving lang niet altijd eenvoudig is.