Verstilde bijna-opera van Franz Liszt in de ZaterdagMatinee: soms wat langdradig, maar ook met verrassend ingetogen schoonheid

Franz Liszt, dat is de superster die in de negentiende eeuw vrouwen in katzwijm liet vallen. De man van virtuoze notenkanonnades. Van jonge pianisten die zich zijn Sonate in b-klein doorworstelen. Maar Liszt was óók de man van introspectie, die zich tot rooms-katholiek geestelijke liet wijden, en van twee oratoria die je bijna nooit hoort. Vooral zijn eerste, Die Legende von der heiligen Elisabeth uit 1862, lag hem nauw aan het hart. Afgelopen weekend was het te horen in het Concertgebouw bij de NTR ZaterdagMatinee.

Begrijpelijk dat men dit oratorium in de negentiende eeuw nog wel eens geënsceneerd uitvoerde, want met de opera-achtige dialogen en koorscènes zie je het helemaal voor je. In zes scènes volgen we de twaalfde-eeuwse prinses Elisabeth van Hongarije, die ver weg van huis trouwt met de Thüringse landgraaf Ludwig. De godsvruchtige Elisabeth doet aan armenzorg, verricht een wonder, verliest haar man op kruistocht, wordt door haar schoonmoeder buiten de deur gezet, sterft en wordt heilig verklaard. Het is een overzichtelijk verhaal, waarin je net als in Wagners opera’s duidelijk de weg wordt gewezen met herkenningsmelodieën die symbool staan voor Elisabeth, Hongarije, de kruisvaarders en de armen.

Voor de uitvoering tekenden Liszts- landgenoten: het Hongaars Nationaal Filharmonisch Orkest en het Hongaars Nationaal Koor geleid door György Vashegyi – dit seizoen al eerder te gast met Lalo’s opera Le roi d’Ys – plus het (Nederlandse) Nationaal Kinderkoor. Met zo’n 150 musici op het podium is dat een forse bezetting voor een partituur die verrassend sereen klinkt vergeleken met waar Liszt bekend om staat: muzikale achtbanen waarin je met veel bombast van de toppen in de diepte stort.


Lees ook

Yang Yang Cai liefdevol in dialoog met Liszt

 Yang Yang Cai liefdevol  in dialoog met Liszt

Gregoriaans

In Die Legende von der heiligen Elisabeth laat Liszt zich van een andere kant horen. Hij sprokkelde in gregoriaanse gezangen, maakte de orkestratie veelal ingetogen en transparant, en legt regelmatig het orkest even stil om een solo-instrument volledig de ruimte te geven. In de prachtige orkestrale inleiding bijvoorbeeld, waarin de solofluitist met twee collega’s in haar kielzog met een serene melodie Elisabeth mag karakteriseren.

In de 2,5 uur die volgen zijn er momenten die langdradig aanvoelen. In deze bijna-opera mis je dan toch de dramatische spanning waar Liszts generatiegenoot en schoonzoon Wagner in excelleerde. Maar je kunt het ook zo bekijken: een historische roman van Umberto Eco moet je ook niet lezen met de verwachting dat het verhaal zich op iedere bladzijde voortstuwt, maar je moet je laten meevoeren door de breedvoerige sfeertekeningen. En dan kan deze Liszt ook zomaar verrassen met verborgen schoonheid.

Koorliefhebbers kwamen met de uitstekend gezongen koorscènes goed aan hun trekken. Het Hongaars Nationaal Filharmonisch Orkest speelde ondanks wat oneffenheden stabiel, hoewel Vashegyi ze nogal stroperig door Liszts versnellingen en vertragingen leidde. Sopraan Gabriela Scherer, die als Elisabeth van de vijf solisten verreweg het meeste te zingen had, zong mooi, maar gaf aan haar personage niet genoeg smoel om werkelijk te raken (al had ze het libretto ook niet mee). Mezzosopraan Dorottya Láng trok als de vileine schoonmoeder Sophie onmiddellijk de aandacht. Jammer dat zij slechts een kleine rol had en we haar de rest van de middag niet meer terugzagen. Voor in de agenda: in februari zingt Láng ‘Der Komponist’ in Strauss’ Ariadne auf Naxos bij de Nederlandse Reisopera.