N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Interview
Interview | Marianne Versteegh van Kunsten ’92 Na dertig jaar neemt Marianne Versteegh afscheid van vereniging Kunsten ’92. Ze zag hoe marktwerking toenam en de arbeidsmarkt verschraalde, maar is nu toch voorzichtig hoopvol.
De actievoerders die zich op een zaterdagochtend in mei 1992 verzamelden in het Concertgebouw in Amsterdam, hadden niet durven hopen op zoveel belangstelling. Veertig culturele organisaties waren uitgenodigd voor de protesten tegen bezuinigingen op cultuur die minister Hedy d’Ancona had aangekondigd. Er kwamen er zestig: Kunsten ’92 was geboren.
Nog datzelfde jaar werd de actiegroep een officiële vereniging, met leden uit – en dat was nieuw – allerlei geledingen van de cultuursector. Allemaal vonden ze dat de bezuinigingsplannen voor onder meer de orkesten en de introductie van een eigen inkomsteneis, die instellingen zou moeten prikkelen om meer te verdienen aan het publiek, geen Kunstenplan maar een ‘kunstenplaag’ waren.
Marianne Versteegh, algemeen secretaris van Kunsten ’92, trad in 1993 aan bij de vereniging. Ze zag de een na de andere politieke golf over het culturele landschap rollen, van het Kunstenplan, de bezuinigingen onder staatssecretaris Halbe Zijlstra (Cultuur, VVD) tot de coronacrisis. Op 1 april neemt Versteegh afscheid met een voorzichtig optimistisch gemoed. „De solidariteit in de cultuursector is beter dan die in tijden geweest is.”
Welke idealen koesterde u toen u begon bij Kunsten ’92?
„De organisatie ontstond toen marktwerking haar intrede deed in het cultuurbeleid. Hedy d’Ancona (Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, PvdA) stelde voor het eerst eisen aan eigen inkomsten van instellingen. Daar was veel onrust over. Mensen waren bang dat niet langer de kunst zelf centraal zou staan, maar dat waarmee je het meest kunt verdienen.
„We wilden dat er direct contact kwam tussen het werkveld en de politiek, zodat de stem van kunst goed bleef doordringen in de politiek. Dat was nodig, want er was nog geen organisatie die opkwam voor het hele veld. Kunsten ’92 vormt nu met ruim 420 leden een heel breed gezelschap uit alle disciplines.
„De cultuursector is heel groot, zo’n 95 procent kan zichzelf in de markt staande houden, zoals een groot deel van de muzieksector en de media. De hele culturele en creatieve sector levert 320.000 banen en draagt 25,5 miljard euro bij aan de Nederlandse economie, oftewel 3,7 procent van het bbp. Die cijfers (CBS, 2015) hebben ons enorm geholpen om te laten zien hoe belangrijk kunst en cultuur zijn.”
Benadrukt u nu niet zelf juist het economisch belang van de sector, en niet het intrinsieke belang?
„Ja, maar we blijven vooral benadrukken dat gesubsidieerde kunsten een belangrijke basis vormen voor die hele industrie. Je moet juist ruimte creëren voor de kunst die zich niet in de markt staande kan houden, dingen maken die niet bij voorbaat geld opleveren. Zo zijn veel presentatie- en ontwikkelplekken verdwenen door de bezuinigingen onder Zijlstra in 2011.
„Die functie is deels overgenomen door instellingen en fondsen, maar er is ook echt veel verdwenen en de druk om rendement te leveren is nog altijd heel groot. Terwijl dit soort plekken kunstenaars ruimte geven om dingen te onderzoeken zonder dat het meteen iets moet opleveren.
„Gelukkig is er de laatste tijd weer veel meer aandacht voor de waarde van de kunst, los van de economische waarde. Dat komt misschien door corona, en door ontwikkelingen in de samenleving; er zijn zoveel transities gaande. Het geloof in de markt is aan het kantelen.”
Pakte de marktwerking in de cultuursector zo nadelig uit als u dacht?
„Het was onvermijdelijk en het heeft ook positieve kanten gehad: er is veel tot bloei gekomen in de markt, zoals de entertainmentindustrie en de musicalsector. Er is ook meer aandacht voor de rol van kunstenaars en creative designers in maatschappelijke domeinen. We hebben nog steeds een bloeiend cultureel klimaat in Nederland, maar dat is niet vanzelfsprekend als je niet ook zorgt voor de basis. Die basis is lange tijd gezien als de kers op de taart, niet als iets van wezenlijk belang, en dat is nu aan het veranderen. Althans, dat hoop ik.”
Waaraan merkt u dat?
„Je ziet bijvoorbeeld dat er nu meer aandacht is voor inkomensbeleid voor kunstenaars. We hebben de Fair Practice Code ontwikkeld; dat wordt door staatssecretaris Uslu (Cultuur en Media, D66) serieus opgepakt. Dat is wel een soort omwenteling.
„Sinds de jaren negentig werkten steeds meer mensen in de cultuursector als zzp’er. Aanvankelijk was dat ook best een aantrekkelijke optie. Er waren ook speciale regelingen voor die groep, zoals een WW-regeling voor podiumkunstenaars en de WWIK, die een vangnet bood voor kunstenaars. Maar die regelingen zijn afgeschaft, waardoor de positie van kunstenaars zwakker is geworden. In bepaalde sectoren wordt gewoon te weinig verdiend.”
Kunsten ’92 wilde dat 1 procent van de rijksbegroting aan cultuur wordt besteed. Dat is nooit gehaald. Wil de vereniging dit nog altijd?
„De doelstelling is nog steeds dat het budget zodanig omhoog moet dat de basis van de sector sterk genoeg is. Er moet goed betaald worden in de sector: fair pay. Maar je ziet ook dat veel instellingen, vooral gemeentelijke, in de rode cijfers dreigen te komen. Er zijn te veel tekorten om te investeren en te vernieuwen.”
Uslu wil het cultuurstelsel hervormen en heeft deze maand advies gevraagd aan de Raad voor Cultuur. Wat zijn uw aanbevelingen?
„Wij vinden het erg belangrijk dat de culturele taken van de gemeenten wettelijk worden vastgelegd. Nu is het nog zo dat gemeenten wel geld krijgen voor de culturele sector, voor bijvoorbeeld energie en corona, maar niemand kan hun verplichten om dat geld ook daadwerkelijk aan cultuur uit te geven. Zeker voor cultuureducatie zou het fantastisch zijn als daar een wettelijke verplichting voor zou zijn. Je ziet aan de bibliotheekwet hoe goed dat werkt.
„We willen ook dat de samenhang tussen kunst, cultuur, erfgoed en wat tegenwoordig creatieve industrie heet, wordt hersteld. Het besef moet toenemen dat het ketens zijn: van onderwijs en educatie, onderzoek, jong talent, kleinere instellingen tot aan de internationale top. Daarom moet ook de samenwerking tussen cultuur en onderwijs versterkt worden. Dat was in 1994 ook de reden om cultuur naar het ministerie van onderwijs en wetenschap over te hevelen.”
Hoe is het voor u om juist nu weg te gaan?
„Je moet een keer stoppen. Ik ben heel tevreden met een aantal dingen die we voor elkaar gekregen hebben: de arbeidsmarktagenda, de Fair Practice Code. En dat we met elkaar aan het begin van de coronacrisis de Task-force hebben opgericht. Drie dagen nadat in maart 2020 de eerste lockdown was ingesteld, hadden we die bij elkaar: een structureel overleg waar alle belangenorganisaties bij betrokken zijn, ook die buiten Kunsten ’92 vielen, zoals de evenementensector. Dat was op dat moment heel erg nodig. Dat overleg blijft ook bestaan, denk ik. Het heeft de eenheid in de sector enorm versterkt.
„Er is wel iets wat ik betreur. Toen ik begon was er van links tot rechts politieke consensus: één ding doen we niet, en dat is bezuinigen op cultuur. De bezuinigingsvoorstellen in het Kunstenplan van minister D’Ancona werden al snel sterk afgezwakt. Want men besefte: de kunstensector doet ertoe, daar moet je zuinig mee omgaan.
„Die consensus is er niet meer. Terwijl: we hebben zo’n bloeiende cultuur in Nederland. Het is best uniek dat je heel kleine, zeer interessante makers hebt, en grote top-instellingen zoals De Nationale Opera. Ik vind dat fantastisch. Dat zou je niet iedere keer moeten hoeven bevechten.”