Verschijnen om te verdwijnen

Joyce Roodnat Verschijnen als je wilt verdwijnen, het is een drama, een trieste strategie. Dat ziet Joyce Roodnat bij een serie meeslepende foto’s, een jazz-opera over Joséphine Baker en een ijzersterke film. Allemaal van of met verdwijnkunstenaressen.

Joyce Roodnat

Het is of Vrouw Holle haar rokken schudt, er krioelen verdwijnkunstenaressen op mijn pad. Het begint in Zaandam. Daar ben ik omdat ik een altvioliste wil beluisteren, ze treedt er op in galerie Zaansgroen. En omdat het mij om haar gaat en ik verder niet nadacht over waaróm ze daar speelt, word ik overvallen door de serie meeslepende foto’s die de galerie presenteert. Gemaakt in infrarood, een techniek die de wereld een optater geeft. Groen en rood maken de dienst uit en wisselen stuivertje. Het resultaat is het koortsdromenland vol vlietende zelfportretten van de fotografe, ze heet Ariane James. Ze verandert in een agave (op haar handen en voeten na). Haar hoofd wordt de maan. Haar jurkrug lost op in struweel. Ze is overstekend wild. Zij wil verdwijnen en intussen verschijnen haar foto’s.

Nooit dacht ik aan Joséphine Baker als een verdwijner, de zwarte Amerikaanse music hall-ster die in Parijs de années folles oplichtte, maar het schuift die kant op doordat ik de jazz-opera La perle noire. Meditations for Joséphine meemaak. De sopraan/performer Julia Bullock roept Baker op met haar stem en haar lichaam: haar discrete décolleté maakt plaats voor een doorkijktop – een verwijzing naar Joséphine, die halfnaakt danste in een rokje van bananen. Maakte haar niet uit, zei ze. Werkelijk niet? Bullock barst los in de evergreen ‘Bye bye blackbird’: ‘Pack up all my cares and woe, / here I go, winging low….’ Ja, Joséphine vliegt laag, ze zoekt dekking, „mijn huid is mijn theaterkostuum”. Ze verdwijnt. En iedereen ziet haar.

Guslagie Malanda in ‘Saint Omer’.

Verschijnen als je wilt verdwijnen, het is een drama, een trieste strategie. Het gebeurt dubbel en dwars in de ijzersterke film Saint Omer, over een Senegalese filosofiestudente in Parijs, die in een hoek is geschilderd door haar achtergrond, racisme en armoede. Ze staat terecht voor de moord op haar peuter, ze liet haar bij vloed achter in de branding. Ongekend sterk speelt Guslagie Malanda de vrouw in de beklaagdenbank. Ze breekt ons hart, terwijl ze nadrukkelijk geen spier vertrekt. Haar gezicht is haar integraalhelm, haar woorden zijn afweer en noodkreet ineen. Ik heb mijn kind verdronken, ja. Ik ben onschuldig, ja. Hoe? Haar advocate spreekt van „het verhaal van een langzame verdwijning”.

Op de publieke tribune zit een eveneens Senegalese toehoorster. En dan gebeurt het. In een flits laat de beklaagde haar masker zakken en kijkt in de ogen van haar landgenote. Je hoopt op een blik van verstandhouding, van troost. Maar nee, hier bliksemt iets verschrikkelijks. Een seconde later herstelt de ene haar onbewogen gezicht. De ander spurt weg, in blinde paniek. Beiden zijn overstekend wild, zoals Joséphine Baker in haar rokje, zoals Ariane James in haar foto’s. Infrarood – dat leidt naar de stad van groen smaragd in het Land van Oz. Troostelozen, gedenk The Wizard of Oz. Spreek de spreuk: ‘There’s no place like home’. Red jezelf.