N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Door
Als het nodig is, moet de staatsschuld oplopen om de kosten van haar politieke plannen te dragen. Dat zei BBB-leidsvrouw Caroline van der Plas afgelopen weekeinde tegen Het Financieele Dagblad. Van der Plas was eerlijk – of argeloos – genoeg om het hardop uit te spreken. Maar ze is zeker niet de enige lijsttrekker die dit plan koestert. Eigenlijk wil elke partij het op dit moment, in meer of mindere mate.
De staatsschuld laten oplopen is een andere manier om te zeggen dat je het begrotingstekort laat oplopen. Dat tekort moet elk jaar worden geleend op de kapitaalmarkt, en wordt opgeteld bij de leningen die daar al uitstaan: de staatsschuld.
Zoals gezegd: Van der Plas staat niet alleen. Het Centraal Planbureau (CPB) rekende de verkiezingsprogramma’s door van partijen die daar toestemming voor gaven, en de belangrijkste kwamen allemaal uit op een begrotingstekort van 3 procent van het bruto binnenlands product.
De partijen die niet doorgerekend wilden worden, zitten daar flink boven: van 3,7 procent (Nieuw Sociaal Contract) tot BBB (4,2 procent), tot de SP (5,6 procent). Oud-CPB’er Wim Suyker rekende dat uit. Met de PVV kon hij niets: het program van die partij was te weinig concreet.
Een oplopende staatsschuld is op zichzelf geen probleem: als de economie even hard meegroeit, blijft de staatsschuldquote – de staatsschuld als percentage van de omvang van de economie – constant. Maar daar zit hem de kneep. Zo hard groeit de Nederlandse economie structureel niet. Een begrotingstekort van 3 procent of meer leidt, als de inflatie weer onder controle is, sowieso tot toename van die staatsschuldquote.
Nu bedraagt de Nederlandse staatsschuld dit jaar nog geen 50 procent van het bbp. Dat is in Europees perspectief heel laag. De meeste eurolanden hebben een staatsschuldquote die het dubbele is, of méér. Geen wonder dat het oog van politici valt op de ruimte die dat biedt. Als Nederland zichzelf een hogere staatschuldquote zou toestaan, die vergelijkbaar is met die van andere eurolanden, komen er tientallen tot zelfs honderden miljarden euro’s vrij. Hoe verleidelijk dat is, kan je hier zien:
Lenen en besteden dan maar? Dat stuit op praktische, theoretische en fundamentele problemen. Praktisch: zie het geld maar eens kwijt te raken. Miljardenfondsen van vorige kabinetten voor structurele groei of klimaat vonden weinig investeringsdoelen en leden aan ‘onderuitputting’. Miljarden in de economie pompen is bovendien linke soep als de arbeidsmarkt zo krap is als nu en de inflatie nog te hoog.
Theoretisch is het de vraag waar je het tekort voor gebruikt. Zijn dat investeringen, dan is het niet zo erg of soms zelfs wenselijk. Investeringen betalen zichzelf in de toekomst terug. Vergroot je het tekort door lopende uitgaven te verhogen, dan werkt dat anders. Hogere uitgaven worden structureel en drukken tot in lengte van dagen op de begroting. Vandaar dat hogere uitgaven vaak politiek worden gepresenteerd als ‘investeringen’. Dat klinkt onschuldig of zelfs visionair.
En dan is er, als derde, het fundamentele probleem: Nederland leent tegen een zeer lage rente, omdat het een ijzeren reputatie van financiële discipline heeft. Die reputatie is letterlijk goud waard. In de eurozone is alleen Duitsland voor beleggers geloofwaardiger. Dat leent dan ook het goedkoopst. Nederland zit daar nét boven. Het renteverschil met Duitsland is gering. Andere eurolanden lenen tegen hogere rentes, al naar gelang hun staatsschuldquote hoger is. Kleinere landen betalen sowieso wat meer dan grote, omdat hun schuld moeilijker verhandelbaar is. Nederland heeft een lagere staatsschuldquote dan Duitsland, maar betaalt als kleiner land toch een wat hogere rente.
De renteverschillen in de eurozone zie je hier:
Nederland heeft zijn reputatie opgebouwd door decennialang bijna Duitser te zijn dan de Duitsers zelf. En dat betaalt zichzelf uit. Hoe beter de staatshuishouding op orde is, hoe lager de rente. Met elke 10 procentpunten die je staatsschuldquote hoger was, betaalde je als land in de eurozone de afgelopen tien jaar gemiddeld 0,3 procent méér rente.
Hier zie je hoe de staatsschuldquote zich ontwikkelt als de inflatie 2 procent is (het doel van de Europese Centrale Bank) en de economische groei 1,8 procent (het Nederlandse gemiddelde sinds het begin van de euro).
Het begrotingstekort van 3 procent bij de doorgerekende partijen zorgt al voor een oplopende staatsschuldquote. Maar bij het tekort van 4 procent van de niet-doorrekenaars gaat het pas echt hard. De grotere staatsschuld zorgt op termijn sowieso voor hogere rentelasten. Maar zoals we hebben gezien, zorgt het ‘reputatie-effect’ ervoor dat de rente extra toeneemt als de staatsschuldquote stijgt, en lopen de lasten voor de begroting dus nog sterker op. Tot, op het laatst, de rente zelf al bijna voor het begrotingstekort van 4 procent zorgt. Dan kun je je afvragen waarom je er überhaupt aan begon.
Gaat Nederland eraan beginnen? Wordt de formatie financieel even feitenvrij als de verkiezingen waren? Dat wordt de vraag nu de onderhandelingen over een nieuw kabinet beginnen. De inzet is hoog. Een reputatie is moeilijk op te bouwen, maar ze is zó vernield.