Toen de Joodse kunstverzamelaar Jacques Goudstikker in 1940 met de boot van Amsterdam naar het Verenigd Koninkrijk vluchtte, moest hij meer dan 1.100 kunstwerken achterlaten. Goudstikker zelf overleefde de reis niet, hij werd dood aangetroffen in het vrachtruim van de boot. Maar hij had de kunstwerken zorgvuldig in een zwart boekje omschreven – een deel ervan is nooit teruggevonden.
Hoewel er af en toe media-aandacht voor teruggegeven roofkunst is, zoals twee jaar geleden Bild mit Häusern van Kandinsky in het Stedelijk Museum in Amsterdam, blijven veel van deze kunstwerken tot op de dag van vandaag vermist. In haar eerste Nederlandse solotentoonstelling Spolia neemt Lisa Oppenheim (1975) die vermiste kunstwerken op verrassende wijze als uitgangspunt voor haar werk. Het zijn veelal schilderijen uit Nederlandse collecties of werken van Vlaamse Meesters uit elders geroofde verzamelingen die Oppenheim gebruikt. De tentoonstellingstitel verwijst naar het Latijnse woord ‘spolia’, wat oorlogsbuit betekent, maar ook kan verwijzen naar architectonische materialen die worden hergebruikt.
Oppenheim drukt foto’s van vermiste, geroofde kunstwerken opnieuw af en bewerkt ze. Voor haar bewerkingen heeft Oppenheim het meest gebruik gemaakt van documentatiemateriaal uit het zogeheten Einsatzlab Reichsleiter Rosenberg (ERR). Gedurende de Tweede Wereldoorlog documenteerden de Duitsers hier in bezit genomen (kunst)objecten. De documenten van deze inmiddels mogelijk vernietigde of ongeïdentificeerd rondzwervende kunstwerken worden nu bewaard in het Parijse museum Jeu de Paume.
Schril contrast
Bijna alle werken in Spolia zijn gelatine-zilverdrukken op hetzelfde formaat als de originele werken. Vaak zijn ze superscherp en tegelijkertijd, met hun sterke contrasten, raadselachtig. Een tulp waarvan de steel zo dun is dat de knop lijkt te zweven, een konijnenvacht die doet denken aan een röntgenfoto, een schelp die gedeeltelijk licht lijkt te geven; Oppenheim manipuleert licht en donker in haar zwart-witafdrukken. Ze maakt daarvoor gebruik van solarisatie, een techniek waarbij ze tijdens het belichten in de donkere kamer enkele positieve en negatieve elementen van het bronbeeld omkeert. In dit proces gebruikt Oppenheim vuur als lichtbron om aan te geven dat vuur niet alleen een verwoestende kracht kan zijn, maar ook een scheppende kracht die licht geeft aan beelden van verloren gegane of vernietigde kunstwerken.
De serene aard van het afgebeelde staat in deze beelden in schril contrast met de pijnlijke geschiedenis die de kunstwerken bij zich dragen. Dit contrast begint al direct bij de eerste beelden op de tentoonstelling, waarin stillevens met bloemen en fruit centraal staan. De figuren en bloemen in het werk Beim Spitzenhändler (1943/2024), waarin Oppenheim gebruik maakt van textiel, stonden ooit op een stuk kant dat waarschijnlijk in Tsjechië verloren is gegaan. Het werk, dat in z’n geheel een hele muur beslaat, bestaat uit acht steeds donkerder gemaakte doeken met het stilleven, waardoor de details langzaam vervagen. Het werk verwijst naar de verdwijning van het stuk kant, maar misschien ook wel naar ons collectief geheugen, dat het verdwenen object al vergeten is of ooit zal vergeten.
Goudstikker
Naast de documentaties die de ERR maakte, licht Oppenheim familiegeschiedenissen van Joodse kunstbezitters uit. Zo gebruikt ze in enkele werken de aantekeningen van Jacques Goudstikker, en er is een zaal gewijd aan de families Hamburger en Schloss.
In deze zaal hangt ook de foto-reeks Miroir Entouré d’Oiseaux (1943/2022), waarin Oppenheim nog een extra laag toevoegt aan haar werk. Het vermiste schilderij Miroir Entouré d’Oiseaux was een bloemstilleven gemaakt door de Nederlandse schilder Jan Davidsz. de Heem (1606-1684), die in het bezit van de familie Schloss was. Oppenheim fotografeerde de lucht boven het Parijse huis waar de familie Schloss voor de oorlog woonde. Tien fotowerken, met steeds weer een ander stukje lucht en een ander fragment uit het schilderij Miroir Entouré d’Oiseaux brengen zo heden en verleden samen. De lucht kan opgevat worden als ‘de rook’ waarin het schilderij is opgegaan, maar door het originele werk fragmentarisch weer te geven, benadrukt Oppenheim juist ook ieder detail van het verloren gegane werk.
Mooi is hoe Oppenheim in Spolia nieuw, eigengereid werk van de verdwenen kunstobjecten maakt, maar tegelijkertijd ook weet aan te sporen de geschiedenissen van de geroofde kunstwerken niet te vergeten.