Kon het wranger? Een aantal dagen voor de grote viering van het vijftigjarig jubileum van het Amsterdamse jazzpodium Bimhuis overleed plots een van zijn oprichters, trombonist en componist Willem van Manen. Een auto-ongeluk werd hem fataal op zijn 84ste. Hij was het die met saxofonist Hans Dulfer door de stad fietste op zoek naar een locatie voor livejazz, die vanaf 1968 drie jaar in Paradiso had geklonken. Ze vonden een voormalige meubeltoonzaal in een pakhuis aan de Oudeschans, vlakbij de Wallen.
Eigenhandig en met een lening kwam er een betonnen jazzhol. Een onflatteuze bijnaam – ‘fietsenstalling aan de Oudeschans’, maar de jazz had een clubhuis, waar tot diep in de nacht gespeeld kon worden en niemand moeilijk deed. Dulfer deed de boekingen, Willem van Manen pakte de boekhouding op. De concerten – in het begin was de entree voor een riks – sloegen aan. En ook Van Manens zachte lobby in de Amsterdamse Kunstraad lukte; door subsidie kon het Bimhuis groeien. Hijzelf werd een spil in de Amsterdamse jazz: medeoprichter van Orkest De Volharding, muzikant bij het Willem Breuker Kollektief, leerorkest De Boventoon en later aanvoerder van zijn eigen orkest, de Springband.
Een momentje slikken dus vorige week op het vijftigste jubileumfeest van het Bimhuis. We waren tien minuten op weg in de vijfdelige compositie Home waarmee gelegenheidsensemble BigBim50, met 21 muzikanten onder leiding van componist, pianist en orkestleider Martin Fondse, eer betoonde aan de inspiratoren en pioniers van het jazzpodium. En toen klonk ‘The Sheltering Sky’, gevoelvol, trombonist Joost Buis en klarinettist Michael Moore soleerden intens; Willem van Manen schreef in 1983 een gelijknamig orkeststuk.
Foto’s: Pieter Boersma
Even daarvoor waren alle blazers uit de lift, van balkons en trappen in het atrium van het Muziekgebouw waarin het Bimhuis huist komen marcheren. Al spelend, een kakofonische muziekstroom die ‘Echoes of Home’ was genoemd, baanden ze zich een weg door het publiek. Het werd een juichende jubileumaftrap van Bimhuis50. Met bijpassend, volgens kenners ‘dwars smakend’ Impro-bier (detail: bier op basis van wilde gisting net als in jazzimprovisatie).
Home ging over hoe de jazz de afgelopen halve eeuw had geklonken in het Bimhuis. Hoe jazzmuziek een eerste „thuishaven” kreeg. Hoe de eigenheid van muzikanten als Willem Breuker of Han Bennink centraal had gestaan. En hoe eigenheid nog altijd wordt onderstreept in het huidige ‘Bim’ – door oudere jazzliefhebbers nog steeds omschreven als het ‘nieuwe Bim’. De moderne, half in het Muziekgebouw gestoken ‘black box’ met uitzicht over het Amsterdamse IJ is er sinds 2005.
Jazzkuil
Een halve eeuw Bimhuis – „het perfecte gesprek tussen musici en loyaal, kritisch en muziekminnend publiek”, aldus directeur Mijke Loeven. De transformatie van het jazzpodium is aanzienlijk. Van een basic jazzkot aan de Oudeschans – telefoniste Hettie Leijdekker had destijds alle concertinfo als je belde – werd de jazzlocatie na de eerste tien jaar een open concertzaal. Karakteristiek was de ‘kuil’: de als amfitheater vormgegeven zaal had een podium in de uitgegraven kelder en aan drie zijdes tribunes omhoog.
Van jazzhonk met jamsessies zonder sluitingstijd, altijd geouwehoer aan de bar en op de Wallen ‘zoekgeraakte’ muzikanten werd het Bimhuis gaandeweg een serieuze jazzbusiness. Met officiële kaartverkoop en een steeds iets breder ingestoken programmering. Al was het toen beslist nog geen plek voor alle jazzmuzikanten.
De vraag wat nu eigenlijk jazz is heeft de jazzscene lang verdeeld. Zo domineerde lang de richtingenstrijd tussen de Amsterdamse improkliek en de mainstream radiojazz uit het keurige Hilversum. Het is nu een ronduit bizar gegeven hoe de gevierde zangeres Rita Reys pas in juni 2004, op haar 79ste, voor het eerst in op dit jazzpodium optrad.
Saxofonist Benjamin Herman (56) ziet ook een groot verschil met hoe weinig toegankelijk het jazzpodium vroeger voor jonge muzikanten was. „De eerste conservatoriumstudenten zijn lang afgeschilderd als gedresseerde aapjes.” Hij behoort zelf min of meer tot de eerste lichting die eind jaren tachtig jazz leerde op het conservatorium. Die jazzopleidingen in onder meer Amsterdam, Rotterdam en Hilversum waren een doorn in het oog van gearriveerde jazzmuzikanten uit de improscene. Jazz leren op school? Absurd. Jonge musici moesten gewoon kilometers maken op het podium en in de kroeg, en zich laten leiden door de vrije improviserende jazzsenioren die hadden gestreden voor eigen gesubsidieerd podium.
„Autodidact zijn was een badge of honor”, aldus Herman. „Maar het werd ook een manier om werelden gescheiden te houden. Ingewikkeld: er was veel bereikt in de jaren zeventig door een bepaalde groep proactieve musici. Maar toen het Bimhuis een belangrijke speelplek werd, vonden andere mensen dat ze ook recht hadden daar op te treden.”
Los van alle discussie staat vijftig jaar Bimhuis natuurlijk voor legio memorabele concerten: het verpletterende kosmische jazzoptreden van het Sun Ra-orkest, de komst van grote jazznamen als drummer Art Blakey, bassist Charles Mingus, drummer Elvin Jones. Blazer Archie Shepp die met zijn anarchistische optredens vol declamaties en vurige freejazz huismuzikant werd in een uitpuilende zaal.
Optredens vol anekdotes: de hete improjams met altsaxofonist Sean Bergin als aanvoerder. Die had er sowieso een handje van om ongevraagd zomaar op het podium mee te spelen, omdat hij kritiek had en wilde laten zien hoe het wel moest. Zijn poging bij drummer Elvin Jones in te breken, de bandleden wisten niet wat ze meemaakten, werd verijdeld. Ook een rare avond: een volle bak voor bassist Jaco Pastorius, die te ver heen bleek en enkel ‘Happy Birthday’ voor zijn moeder zong.
Impro-trombonist Joost Buis (57) komt in het Bimhuis sinds 1983; met het orkest de Boventoon repeteerde hij er wekelijks. „Ik heb er veel jazz voor het eerst live gehoord. Trombonisten als Wolter Wierbos, Ray Anderson en George Lewis bijvoorbeeld. Vanaf het begin was het een plek om muzikanten te ontmoeten en te horen spelen. Het Bimhuis was ons clubhuis. Ook als je zelf ergens had gespeeld kwam je er laat op de avond weer thuis.”
Bloeiperiode
De verhuizing van het jazzpodium in 2005 richting het Muziekgebouw aan ’t IJ markeert een bloeiperiode. Ook voor Huub van Riel als artistiek directeur, ooit begonnen als manusje-van-alles voor de toen „ook wat geïmproviseerde leiding”. Vanaf de nieuwe, moderne locatie gaat het Bimhuis pas echt groeien.
De ‘podiumkuil’ is mee gegaan: ook aan het IJ wordt in de diepte gespeeld en loopt een halve maan van zitplaatsen trapsgewijs. Maar vooral heeft geen ander podium zo’n fraai zicht op de stad. Als de band van de avond de gordijnen niet heeft laten sluiten, zie je de treinen door de raampartij achter de muzikanten binnenlopen.
Het Bimhuis is gaan behoren tot een van de meest moderne, vooraanstaande jazzpodia ter wereld. De jazz, zo levend en avontuurlijk, is het hoogste goed gebleven. Van avant-garde tot mainstream, van arrivé tot debutant: hier droom je te staan. En het is een plek waar naast de Nederlandse jazzscene ook de internationale jazzmusici zich thuis zijn gaan voelen.
Foto’s: Evert Elzinga, Bimhuis
Ook trombonist Joost Buis. Al kan hij nog mijmeren over het oude jazzclubhuis zonder sluitingstijd. „Dat gevoel van toen is toch een beetje kwijt geraakt.” Maar dat voelt jazzsaxofonist Tineke Postma (46) niet zo. Vanaf haar eindexamen loopt het podium als een rode draad door haar carrière. De optredens, de compositieopdracht die ze in 2021 kreeg. „Maar ook sociaal. De community voelt als familie. En mijn man (pianist Marc van Roon) heeft mij daar voor het eerst horen spelen.”
Het doet saxofonist Benjamin Herman goed dat het jazzpodium nu een thuishaven is voor jonge musici met frisse ideeën. „Voor mij heeft het Bimhuis in mijn beginjaren geen grote rol gespeeld in mijn muzikale ontwikkeling. Ik speelde in mijn vormende jaren op heel andere plekken. Daarom vind ik het goed dat ze nu er wel op tijd bij zijn. De muziek verandert voortdurend. Het is heel goed dat het Bimhuis meegaat in plaats van de boel afschermt.”
In jazz worden elk decennium nieuwe vormen van jazz ontwikkeld. Er ontstaan nieuwe stijlen en stromingen”, zegt directeur Mijke Loeven. „En altijd weer klinkt de vraag: is het wel echte jazz? Voldoe je wel aan de standaard?”
Dat is aan de ene kant een leuk discours over jazz. Het toont de betrokkenheid, stelt ze. „Maar het Bimhuis laat musici zelf bepalen wanneer het jazz is. Terwijl de houding inclusief is: iedereen die het kan mag meedoen.”
Loeven ziet een jonge jazzgeneratie „zonder oordelen”. „Jonge muzikanten zijn er helemaal niet mee bezig of iets jazz is, maar gebruiken van alles in hun muziek. Via online is de wereld open. Wat zou je nou vasthouden aan nog een stroming? Het draait niet alleen om skills, maar om de muzikale ideeën.”
Daar is de jonge componist Tijn Wybenga (31) een voorbeeld van. Zijn vroegste Bim-herinnering is dat hij als kind lag te slapen op de bankjes in het oude Bimhuis „omdat organist Joey DeFrancesco al uren op zich liet wachten”.
Twee jaar was hij huisartiest in het nieuwe makerstraject. „Die vroege ondersteuning voor mijn soort jazz, een community-achtige band waarin het karakter van elke musicus naar buiten sijpelt, is waardevol – terwijl ik toen echt nog niet zoveel op mijn naam had staan. Het heeft mijn carrière echt opgetild.”
De steun van het podium vindt hij erg bij de huidige tijdgeest passen. „De oudere jazzgeneratie mag brommen, maar de huidige generatie is supportive. En dat straalt het Bimhuis, van technici tot leiding, echt uit. Dat is belangrijker dan een leuke ervaring hebben als je er speelt.”