Van homo economicus naar homo ecologicus?

Er zijn van die aannames waarvan iedereen ei-gen-lijk wel weet dat ze niet helemaal kloppen. Neem het idee van de homo economicus. Die term, met wortels in de 19de eeuw en groot geworden in de 20ste, betekent zoveel als: consumenten en producenten in een economie nemen rationele beslissingen, om het onderste uit de kan te halen. Dat doen ze bijvoorbeeld door zoveel mogelijk geld te verdienen, producten en diensten goed met elkaar te vergelijken en een zo laag mogelijke prijs te betalen. Natuurlijk: economen wéten wel dat de mens niet helemaal rationeel is. De dit jaar overleden psycholoog Daniel Kahneman won in 2002 zelfs de Nobelprijs voor de Economie met zijn werk over hoe vreselijk írrationeel mensen zijn.

Desondanks is het beeld van de homo economicus hardnekkig. Het verstandige, nutsmaximaliserende en zelfzuchtige individu blijft een cruciale basis onder de economische theorie in lesboeken, en onder veel van de modellen die economen gebruiken om beleid te maken. Het is ingebakken in de manier waarop economen voorspellen hoe bedrijven personeel inhuren en ontslaan; als berekenende reactie op economische omstandigheden. En hoe inflatie zich zal ontwikkelen; als rationele respons op tekorten of overschotten.

De aanname van de economische mens zit stevig verankerd in ons economisch systeem, en daarmee in het dominante mensbeeld. En stiekem vinden mensen het misschien ook wel fijn zichzelf zo te zien: rationeel, barstend van de vrije wil en autonomie over hun eigen keuzes.

Maar mensen zíjn helemaal niet zo verstandig, individualistisch en berekenend als die basale aanname suggereert, in elk geval lang niet altijd. „Nee, natuurlijk niet”, zegt Doyne Farmer. Hij is hoogleraar complexiteitseconomie aan Oxford University en verbonden aan het Institute for New Economic Thinking aan die Britse universiteit. Hij publiceerde onlangs het boek Making Sense of Chaos, waarin hij korte metten maakt met de manier waarop de meeste economen naar de wereld kijken.

Hij doet dat onder meer door het uitgebreid te hebben over de mier. Ja, echt: de mier.

Meer dan de som der delen

„Een individuele mier stelt niet zoveel voor”, zegt Farmer – lange grijze baard, vrolijke ogen – tijdens een videogesprek. Een mier heeft zo’n 250.000 neuronen, tegenover ongeveer 80 miljard bij een mens. Maar daar staat iets tegenover: mieren communiceren, met tienduizenden tegelijk, via chemische signalen en aanraking. „En door al die communicatie gebeurt er iets bijzonders.”

Al die verbindingen en interacties tussen individuen produceren ‘emergentie’: de intelligentie van de kolonie is veel groter dan de som van de individuele mieren. Het is een eigenschap die niet bij één individu zit, maar ‘emergeert’, oprijst, uit de kolonie.

Tienduizenden mieren samen kunnen ineens wél allerlei geavanceerde dingen: ze kunnen bijvoorbeeld schimmels cultiveren via een soort schimmellandbouw, ze kunnen bladluizen melken, ze vechten oorlogen uit en houden slaven. Een mierenkolonie produceert complexe ondergrondse architectuur, hanteert een zeer specifieke taakverdeling tussen soldaten, werksters en een koningin. Economen zouden zeggen dat mierenkolonies een heldere ‘arbeidsdeling’ hebben.

Er is niet één enkele mier die dat allemaal bedenkt, aanstuurt of overziet, laat staan op een rationele manier. Deze intelligentie ontstaat, emergeert, uit alle complexe interacties tussen de mieren sámen.

Dat hele verhaal van die homo economicus is natuurlijk gewoon een vergissing

Roland Kupers
Nederlandse natuurkundige

„Natuurlijk zijn er grote verschillen tussen een menselijke economie en een mierenkolonie”, zegt Farmer. „Maar er zijn ook opvallende overeenkomsten. Bij een mierenkolonie slaat het nergens op om uit te gaan van rationele, nutsmaximaliserende miertjes.” En voor de economie is die aanname eigenlijk net zo gek, vindt hij: „Net als een mierenkolonie is een economie bovenal een complex adaptief systeem.”

Een economie lééft, kent ontelbare manieren waarop de actoren communiceren, elkaar beïnvloeden en interacties hebben. En uit al die interactie ontstaat óók emergentie, constateert Farmer: soms gebeuren dingen in een economie die niet zijn terug te leiden tot rationeel, individueel handelen. Kuddegedrag, zoals plotseling verschuivende sociale normen, heftige beurscrashes en grote maatschappelijke transities.

Farmer pleit daarom voor een kentering in de manier waarop economen kijken naar de wereld, en de plek van de individuele mens daarin. Noem het de homo ecologicus, de mens als onderdeel van een eindeloos complex ecosysteem: op ontelbare manieren verbonden met de omgeving. Soms meer speelbal dan speler.

En hij is niet de enige met een dergelijke opvatting.

Meer dier dan machine

„Dat hele verhaal van die homo economicus is natuurlijk gewoon een vergissing”, zegt Roland Kupers, een Nederlandse natuurkundige die voor het milieuprogramma van de VN werkt. „Praat één keer met antropologen, psychologen, sociologen, en ze zullen je dat meteen vertellen.” Mensen worden door allerlei psychologische, collectieve en ecologische krachten beïnvloed – dat weet iedereen wel uit eigen ervaring, maar het dringt volgens Kupers maar niet goed door tot economen. Hij werkte eerder als hoofd duurzaamheid voor Shell, en schreef voor Harvard University Press het boek A Climate Policy Revolution (2020).

Farmer en Kupers maken deel uit van een groeiende stroming: complexity economics, complexiteitseconomie. Zij zien, in de woorden van een andere pionier in het vakgebied, Brian Arthur, de economie „niet als iets mechanisch, maar als iets organisch”. De economie is in hun ogen geen machine waarvan je de onderdelen kunt isoleren en repareren, maar meer een organisme: chaotisch, verbonden, levend, constant evoluerend.

Dat het kan lonen om een economie te zien als organisch geheel in plaats van een machine, blijkt al langer. Zo vertoont economisch handelen vaak een mate van besmettelijkheid die sterk lijkt op de verspreiding van virussen, zoals inmiddels buiten de economie ook wel is ingeburgerd met de term viral.

Plotse veranderingen in consumentengedrag, grillige modetrends: met individuele rationaliteit hebben die vaak weinig te maken. Met besmetting des te meer. „Om de verspreiding van sociale normen te begrijpen, heb je ook epidemiologische modellen nodig, niet alleen economische”, zegt Kupers.

Economisch gedrag volgt soms dezelfde wetmatigheden als natuurlijke fenomenen. De afgelopen jaren vonden economen, ecologen en wiskundigen overeenkomsten tussen menselijk massagedrag en wiskundige patronen die zichtbaar zijn in spreeuwenzwermen, bijvoorbeeld hoe mensen op sociale media ‘zwermgedrag’ vertonen.

En de complexiteitseconomen kunnen de laatste tijd een aantal opvallende successen op hun naam schrijven. Doyne Farmer noemt het voorbeeld van de pandemie. Toen corona begin 2020 uitbrak in Groot-Brittannië, voorspelde hij met zijn groep een ramp voor de Britse economie: een val in bbp van 20 procent, 23 procent van de banen in gevaar, een loondaling van 16 procent.

Farmer werd weggehoond door sommige vakgenoten, maar zijn team bleek het vrijwel bij het juiste eind te hebben. Zijn methode gaf veel betere voorspellingen dan die van meer klassieke economen. In plaats van aan te nemen dat alle actoren in een economie min of meer rationeel reageren op zo’n schok en hun nut maximaliseren, toonde Farmer met een enorme computersimulatie hoe bedrijven, consumenten, beleidsmakers real time op elkaar en op veranderingen in de omgeving reageerden. Zo bootsten de onderzoekers de consumentenvraag na, hoe bedrijven personeelsbeslissingen nemen en hoe ze met voorraadtekorten omgaan.

Deze agent based models zijn een heel andere methode dan de relatief eenvoudige wiskunde die klassieke economen gebruiken. Ze doen een beetje denken aan het computerspel SimCity, dat het gedrag van inwoners van een virtuele stad simuleert. „Op die manier houd je rekening met de onzekere, en constant veranderende, échte wereld waarin een economie functioneert”, zegt Farmer. Dat werkte dus.

Rondom de financiële crisis van 2008 waren het ook al – toen zeer schaarse – complexiteitsdenkers als Nassim Nicholas Taleb die de grote risico’s in het geldstelsel wél zagen, anders dan vrijwel alle klassieke economen. Dat kwam onder meer doordat zij de gevolgen van fundamenteel onvoorspelbare risico’s in het financiële stelsel, anders dan klassieke economen, opnamen in hun modellen. Ook hielden zij meer rekening met irrationele paniek en kuddegedrag dan andere economen.

Andere blik op ongelijkheid

Complexiteitseconomie kan dus leiden tot betere voorspellingen voor crisissituaties, en ook tot een behoorlijk andere blik op grote economische beleidsonderwerpen. Neem ongelijkheid. Kupers noemt een toonaangevende studie op basis van het complexiteitsmodel Sugarscape: „Daarin wordt plausibel gemaakt dat welvaartsongelijkheid een emergente eigenschap van een economisch systeem is, en betrekkelijk weinig met de talenten van de individuen in een samenleving te maken heeft.”

De laatste decennia blijkt uit wel meer onderzoeken dat armoede bepaald niet alleen ‘eigen schuld, dikke bult’ is. De complexiteitseconomie voegt daaraan toe dat in een samenleving ongelijkheid ontstaat volgens een min of meer vast (en hardnekkig) patroon. In een complexe samenleving ontstaat spontaan een economische rolverdeling – inderdaad, een klein beetje zoals in een mierenkolonie.

De nieuwe bevindingen zetten bijvoorbeeld de discussie over erfbelasting in een heel ander daglicht, volgens Kupers

De nieuwe bevindingen zetten bijvoorbeeld de discussie over erfbelasting in een heel ander daglicht, volgens Kupers: „Want als nou blijkt dat ongelijkheid gewoon een systemische eigenschap is, en dat het grotendeels willekeur is wie rijk wordt, dan ontstaat een nieuw economisch argument om erven van vermogen zwaar te belasten. Want je hebt als rijke toch vooral veel geluk gehad.”

Nog een belangrijk onderwerp waarbij de blik van de complexiteitseconoom heel ander economisch beleid kan opleveren dan die van de klassieke econoom, is bij transities, zoals de energietransitie. Transities zijn bekende verschijnselen in de ecologie; het schoolvoorbeeld is hoe een vijver bedekt kan raken met kroos. Door een samenspel van factoren als warmte, licht, zuurstofgehalte en voedingsstoffen in het water kan een vijver met een klein beetje kroos in opvallend korte tijd overwoekerd raken.

De overgang van een kroosvrije vijver naar een overwoekerde heet in de ecologie een fasetransitie. En tijdens zo’n fasetransitie heb je een kantelpunt, waarna terugkeer naar het oude normaal moeilijker is.

Illustratie Olivier Heiligers

Als je op zo’n punt zit in een maatschappelijke transitie, kun je dat maar beter accepteren en de boel versnellen, zegt Kupers. Een weg terug is er vaak toch niet.

Tegen die achtergrond schreef hij voor de Duitse overheid een advies over invoering van CO2-belasting. Klassieke economen wilden die heel voorzichtig invoeren, om het precaire evenwicht in de economie niet te sterk te verstoren en mensen rustig te overtuigen van de vereiste gedragsverandering. „Maar als je vanuit complexiteit kijkt, kun je met zo’n ingreep een fasetransitie veroorzaken. En dan zou je eigenlijk moeten beginnen met een heel hóge CO2-belasting – zodat je het systeem snel door die onvermijdelijke transitie heen duwt.”

Niet alle economen zijn door die redenering overtuigd. Júíst als een transitie niet goed rationeel te voorspellen en te sturen is, zou die zich organisch moeten kunnen ontwikkelen. Daarnaast zien critici weinig hard bewijs dat complexiteitsmethodes echt beter werken voor alledaagse en concrete economische vraagstukken, extreme crisissituaties daargelaten. De homo economicus mag dan niet echt bestaan, hij is wel lekker bruikbaar voor veelvoorkomende economische voorspellingen.

Ook kan de ‘complexiteitsbril’ nogal vaag en abstract zijn. Daarmee richt je je namelijk op het hele systeem, in plaats van op tastbare zaken die je makkelijk kan aanpakken. Complexiteit is, tja, nogal complex.

Toch dringt deze nieuwe economische blik langzaam maar zeker door tot de mainstream van de economische wetenschap: complexiteitseconomen worden door hun successen serieuzer genomen, krijgen langzaam meer leerstoelen aan universiteiten, en prominentere posities bij het Centraal Planbureau, het Centraal Bureau voor de Statistiek, De Nederlandsche Bank. Ook bij internationale instituties als IMF, ECB en VN krijgt deze manier van denken duidelijk meer aandacht, vooral sinds de pandemie.

‘Revolutie in klimaatbeleid’

Het zijn nogal grote woorden. Een ‘revolutie in klimaatbeleid’, belooft het boek van Kupers, en hij ziet in complexiteitsdenken zelfs manieren om „de planeet te redden”. De ondertitel van het boek van Farmer luidt: Better Economics for a Better World. Die utopische vergezichten staan nog behoorlijk ver af van de huidige realiteit. Hoe dan ook: deze complexere kijk op economie kan helpen nieuwe oplossingen en uitwegen te verzinnen voor de grote uitdagingen van nu, hopen Kupers en Farmer.

En dan dus vooral door het kille beeld van de homo economicus aan te vullen met nieuwe kennis over alle natuurlijke krachten die de economie vormen. Daarvoor haalt Farmer er toch nog een keer die mierenkolonie bij.

Farmer suggereert een gedachtenexperiment: neem een mierenkolonie waarbij alle mieren besluiten zelfzuchtige, nutsmaximaliserende individuen te worden. Je zou het de formica economica kunnen noemen.

Wat denk je: functioneert zo’n kolonie beter dan een waarin alle mieren hun rol kennen, hun taken vervullen en zich onderdeel voelen van een geheel – waardoor er iets veel groters kan ontstaan dan alle mieren afzonderlijk? Doyne Farmer weet wel zeker van niet.



Delen