Mark Niewenweg (55) heeft een dessert besteld dat een stuk groter is dan verwacht, dus nu wordt de schaal met ijs en fruit doorgegeven. „Dit kun je toch geen kindertoetje noemen”, vindt Friso van Assema (49), die het wel zo op de menukaart heeft zien staan. De tafelgenoten – ze zijn met z’n elven – delen de lepel. Henk Jan Niewenweg (59): „Ik denk dat mijn vader zit te lachen op zijn wolk, als hij ons hier zo ziet.”
Alle mensen aan tafel zijn nakomelingen van Sietse Niewenweg (1931-2007), die in de jaren zestig en zeventig anoniem zaad doneerde in een Amsterdamse fertiliteitskliniek. Tot een paar jaar geleden wisten de meesten niet van elkaars bestaan, nu is bekend dat ze in ieder geval met z’n 27-en zijn. Henca Alberti (52), vrolijk: „Ik groeide op als enig kind. Inmiddels hoor ik bij de ‘grootste’ familie van Nederland.”
Het is een groep „blije eien” met hun hart op de tong. De meesten hebben fonkelende blauwe ogen, waar met de jaren lachzakjes onder zijn gekomen. Ze werken als zzp’er in de zorg, in de bouw, als retailmanager, zingen of koken professioneel. „Bijna niemand van ons werkt voor een baas”, zegt Petra Timmerman (57). „We zijn dromenjagers.” Ze zijn sportief. Rennen marathons, fietsen, doen zwemwedstrijden. Opvallend veel van de halfbroers en -zussen houden van water. Mark en Henca zijn allebei regelmatig op het strand, leren surfen en hebben een gebruinde huid van het buiten zijn. „Ze noemen ons ‘de tweeling’”, lacht Mark. „We zijn politiek bijna allemaal behoorlijk links”, zegt Yvonne (45). „En allemaal leuke mensen”, vindt Henk Jan. „De eerste tokkie moet zich nog melden.”
Volgens de wetenschap zijn mensen de uitkomst van een samenspel tussen genen en omgeving. „Maar ik ben anders gaan denken over het nurture-versus- nature-debat”, mailt Marilien Romme (54), die er niet bij kan zijn omdat ze in Ierland woont. „God, wat is er veel genetisch! Mijn asymmetrische wenkbrauwen bijvoorbeeld. Ik dacht altijd dat mijn wenkbrauwen asymmetrisch waren omdat ik als kind door een paard getrapt was. Nee hoor: allemaal asymmetrische wenkbrauwen om me heen nu.”
We hebben afgesproken in pannenkoekenhuis Rhijnauwen, vlak bij Utrecht, om te praten over hun band. Is die ingewikkeld of vanzelfsprekend? Voelt het als familie, of eerder als vriendschap? Hoe ga je om met zoveel broers en zussen met wie je geen gedeelde jeugd hebt gehad?
Foto Merlijn Doomernik
Zoeken naar vader
Het was Friso van Assema die in 2016 met de zoektocht begon. Zijn moeder had hem verteld dat zijn opvoedvader, die kort daarvoor overleden was, niet zijn biologische vader was . Dat nieuws ervoer hij niet als een grote schok, zegt Friso – dat ligt gewoon niet in zijn aard. Al hielp het ook dat hij zijn eigen leven op orde had. Maar nu wilde hij weten wie zijn biologische vader dan wel was. Friso wordt nu eenmaal onrustig van losse eindjes, zegt hij.
Hij stuurde zijn DNA naar grote online databanken in de hoop op een match. Eerst had hij die alleen met verre familieleden. „En dan begin je een stamboom te bouwen.” Het eerste jaar zocht hij wel 750 uur. Elke dag na zijn werk klapte hij thuis zijn laptop open. Hij ontdekte wie zijn donorvader was, en dat die niet meer leefde. De eerste halfbroer die hij ontmoette was Martijn Kronemeijer (44), met wie hij meteen een afspraak maakte. „We hebben uren zitten praten”, vertelt Friso. „Ik had echt een verliefd gevoel. Voor het eerst zie je dezelfde ogen.”
Martijn, glimlachend: „Alsof ik naar een foto van mezelf keek. Je begint met kletsen en je houdt niet meer op. Je moet een heel leven bijpraten.”
Friso: „Je wil niet meer loslaten. Je wil meer. Alle informatie.”
Sietse Niewenweg en zijn vrouw Ank wilden dolgraag kinderen, maar dat lukte aanvankelijk niet. Zo belandden ze bij gynaecoloog Leo Swaab. Diens praktijk liep voor op het gebied van fertiliteit, zijn werkwijze werd daarom ook omstreden gevonden. Als een van de eerste artsen in Nederland insemineerde hij vrouwen met donorzaad van voor hen onbekende mannen. Terwijl Ank werd geopereerd aan haar eierstokken, werd Sietse gevraagd zijn zaad beschikbaar te stellen aan echtparen die ook moeite hadden kinderen te krijgen. Dat deed hij tot ver in de jaren zeventig, misschien langer. „Ik ben de jongste”, zegt Martijn, geboren in 1979. „Tot nu toe tenminste.”
De nakomelingen van Sietse Niewenweg vinden nog altijd nieuwe broers en zussen. Toen deze mensen werden verwekt met donorzaad, gebeurde dat vaak stiekem en op voorwaarde van geheimhouding. Ouders mochten hun kinderen niet vertellen dat zij waren verwekt met donorzaad. Er is geen administratie meer, waardoor niet bekend is met hoeveel zij daadwerkelijk zijn. Yvonne kwam er twee maanden geleden nog bij: „Het is nog heel vers, maar het geeft me steeds meer rust.”
Het ligt voor de hand dat zich vaker van dit soort moderne families vormen. Steeds meer mensen leveren hun DNA in bij databanken. Die worden daardoor completer, zodat wat vroeger geheim bleef, nu sneller aan het licht komt. Het aantal donoren en donorkinderen in Nederland is niet bekend: precieze getallen ontbreken omdat gegevens van vóór 2004 niet werden bijgehouden. In 2004 veranderde dat omdat anoniem doneren in Nederland toen werd verboden. Fiom, een organisatie die zich specialiseert in onder meer afstammingsvragen, zegt dat er tussen 1948 en 2004 zo’n veertigduizend donorkinderen zijn geboren. Hoeveel grote groepen donorbroers- en zussen er precies zijn weet niemand, maar Fiom begeleidt momenteel twintig groepen die bestaan uit meer dan vijftien mensen met dezelfde donorvader. Er zijn drie groepen bekend met meer dan honderd donorbroers of -zussen.
De nakomelingen van Sietse Niewenweg noemen elkaar vaak gewoon broer of zus, maar ook ‘halfjes’, ‘Niewenwegjes’ naar hun biologische vader, of ‘Swaabjes’, naar de arts die de zwangerschap van hun moeder mogelijk maakte. Ze zien elkaar eens in de paar maanden, en hebben bijna dagelijks contact in hun appgroep ‘DNapp’. Anderhalve maand geleden deden ze samen een kookcursus, waar ze tapas leerden maken. En er zijn plannen voor de feestdagen.
Foto Merlijn Doomernik
De oerbroers
Mark en Henk Jan noemen ze de „oerbroers”. Zij zijn geen donorkinderen maar verwekt en opgevoed door Sietse Niewenweg en zijn vrouw Ank. Mark, die net een slok van zijn witbier heeft genomen: „Tuurlijk, met Henk Jan is de band net iets anders. Die liet gerust een scheet in mijn gezicht. Dat zou je bij deze mensen niet doen.”
De oerbroers zijn voor de donorgroep de directe verbinding naar hun biologische vader, ze vertellen graag over hem.
„Mijn vader krijgt in deze groep soms een beetje een heldenstatus”, zegt Henk Jan. Sietse Niewenweg werkte op een dovenschool. Hij gaf zijn kinderen een vrije opvoeding. „Maar hij was ook wel egoïstisch hoor. Dan ging hij ineens in zijn eentje kamperen en liet hij ons achter. En hij had een ongezonde levensstijl. Hij is 76 geworden.”
Jolanda: „Ik heb me weleens afgevraagd welke rol het heeft gespeeld dat hij op zijn twaalfde in een jappenkamp heeft gezeten.”
Henk Jan: „Die oorlog was wel een rode draad in zijn leven. Hij had last van slapeloosheid en stress, waardoor hij denk ik veel ging roken.”
Soortgelijk trauma
„Broertje!”, roept een van de zussen, terwijl ze aan het hoofd van de tafel ruimte maakt voor een extra stoel. Zodra ze zit, slaat ze Martijn op zijn bovenbeen en vraagt: „En? Hoe is het nu met de liefde?”
Henca, verderop aan tafel, vraagt zich hardop af waarom het zo goed klikt tussen de mensen uit deze groep. „Misschien omdat wij niet het gedoe kennen dat veel normale families wel hebben: oude ergernissen, vetes, slecht verdeelde erfenissen.”
Yvonne ziet haar donorbroers en -zussen als lotgenoten, zegt ze, het is hun wonderlijke voorgeschiedenis die hen verbindt. En over een belangrijk aspect van hun leven hoeven ze elkaar niets uit te leggen, want ze delen een soortgelijk trauma. „De schok dat je ouders een groot geheim bij zich droegen. En de schok dat je vader je vader niet is.”
Kinderen hadden soms al hun vermoedens, ze voelden afstand tot hun vader, waren de eersten in het gezin die gingen studeren, of zagen er zo anders uit, dat ze hardop grapten dat ze vast van de melkboer afkomstig waren. In de media doken verhalen op over andere donorgroepen. Ze begonnen vragen te stellen. Of gingen zelf op onderzoek uit. Henca deed nietsvermoedend een testje bij een commerciële DNA-databank. Veel mensen doen dat omdat ze nieuwsgierig zijn naar hun verre roots, ze willen bijvoorbeeld weten waar hun voorouders vandaan komen. Zo kwam Henca erachter dat haar vader niet haar verwekker is.
De opvoedvader van Jeroen de Visser (58) vertelde pas op diens sterfbed dat hij Jeroen niet had verwekt. Anderen uit de groep hoorden tijdens nare vechtscheidingen dat hun opvoedvader niet hun echte vader is. Gezinnen vielen uit elkaar, een moeder raakte depressief. „Mijn jeugd voelde als een sociaal experiment”, zegt een van de zussen. Zij groeide op met een broer die een andere donorvader had. Meerdere moeders deden het ‘donorverhaal’ pas uit de doeken na het overlijden van de opvoedvader. „Het was alsof ik in een donker bos liep”, vertelt Friso over het moment dat hij zijn biologische familie vond, „en ineens zwaaide de deur van een kroeg open. Ik stond vol in het licht en het feestgedruis.” Jeroen vult hem aan: „Ik voelde bevrijding, omdat ik nu weet hoe het zit.” Nu zit hij eindelijk tegenover mensen op wie hij lijkt.
Donorzus Marilien Romme, in een mail: „Voor mij is het een ‘win-win’. Al dit moois erbij, en van mijn bestaande familie ging geen graantje verloren.” Sterker nog, schrijft ze: „Deze achtbaan heeft het gezin waarin ik opgroeide hechter gemaakt. We hoeven niet meer rond die onzichtbare totempaal van het grote geheim te dansen.”
Onder die omstandigheden krijgen gesprekken razendsnel diepgang. „Je deelt meteen heel makkelijk persoonlijke gevoelens met elkaar. Normaal gesproken weet je rond je vijftigste wel zo’n beetje wie je bent, maar het bleek dat we nog een groot avontuur voor de boeg hadden met elkaar.”
Onstuimige tijd
Het went nooit, een nieuwe erbij. „Als ik in de WhatsApp-groep hoor dat er weer iemand opgedoken is, begint mijn adrenaline te stromen. Met z’n allen gaan we op speurtocht. We vinden online een foto en discussiëren over de vraag op wie hij of zij het meeste lijkt.” Ze ontdekken trekken die ze herkenbaar vinden („ze houdt van reizen!”). Dan maakt Friso contact en kort daarna komen ze erbij in de app-groep. „Het is meestal een onstuimige tijd voor de nieuweling, dus daar houden we rekening mee.”
Er zijn ook mensen die hun DNA bij een databank hebben ingeleverd en vervolgens gematcht zijn, maar die geen contact willen. „Dat is dan echt een teleurstelling”, vindt Astrid Lindemann (52). „Waarom wil je ons niet kennen?” Ze hopen allemaal dat de zes donorbroers en -zussen met wie nog geen contact is, dat uiteindelijk toch willen.
Foto Merlijn Doomernik
„Bij mij duurde het ook even voordat ik in de appgroep durfde te stappen”, zegt Jolanda Panis (51). „Maar het was een ontroerend warm bad.” Ze neemt een slok van haar ginger ale. „Alles stond op zijn kop toen ik ontdekte dat ik een donorkind was, en daarna weer toen ik gematcht werd.”
Jolanda vindt het iedere keer weer spannend om de groep te zien. Ze groeide op als enig kind met een diep verlangen naar broers en zussen. „Ik weet niet altijd goed hoe ik me op moet stellen. Ik wil mensen niet overvragen, mezelf niet te veel opdringen.” Na een ontmoeting vertrekt ze altijd met „zo’n blij hart”. „Het contact raakt heel diep.”
‘Oerbroer’ Henk Jan heeft „dat emotionele gevoel” niet, zegt hij. „Maar ik vind het wel heel leuk dat dit het gevolg is van een keuze die mijn ouders gemaakt hebben.”
‘Oerbroer’ Mark: „Als je het over emoties hebt: drie jaar geleden was ik helemaal hieperdepier als er weer iemand bij de groep kwam. Maar bij de laatste twee zussen is er toch wat afvlakking opgetreden. Het nieuwe is er vanaf.”
Henca: „Op een gegeven moment is het niet meer te doen.”
Dat is een worsteling waar ook andere donorgroepen mee te maken hebben, zien ze bij Fiom. Dat je genen deelt, betekent niet automatisch dat je je verbonden voelt. Fiom deed onderzoek naar donor-halfbroers en -zussen. Het kost tijd om betekenisvolle relaties op te bouwen, concludeerden de onderzoekers. En het lukt niet altijd. Dat er steeds nieuwe mensen bijkomen, helpt daar niet bij. De verhoudingen in de groep veranderen, er is onrust en onzekerheid. Sommige deelnemers uit het onderzoek vonden rust in het idee dat het onmogelijk is met iedereen uit de groep een betekenisvolle relatie aan te gaan. Stichting Donorkind vroeg donorkinderen in een enquête wat volgens hen de maximale groepsgrootte zou moeten zijn. Tien mensen, was gemiddeld het antwoord. Voorzitter Ties van der Meer: „Anders voelen ze zich een serieproduct.”
Volgens Fiom is het goed dat een donor, sinds 2018, bij niet meer dan twaalf vrouwen kinderen mag verwekken. Hoewel klinieken wettelijk verplicht zijn om elke behandeling te registreren bij de Stichting Donorgegevens Kunstmatige Bevruchting, worden de registraties bij gebrek aan een goed systeem niet uitgewisseld tussen de verschillende klinieken. Daarom kan een donorgroep nog altijd veel groter worden dan volgens Fiom wenselijk is. Een Nederlandse spermadonor met zeker 550 kinderen kreeg eerder dit jaar van de rechter te horen dat hij per direct moest stoppen met doneren.
Foto Merlijn Doomernik, Merlijn Doomernik
„Het zou goed zijn als er langlopend wetenschappelijk onderzoek gedaan wordt naar dit soort donorgroepen”, zegt Janneke Maas van Fiom. „Eigenlijk weten we niet precies welke impact het op donorkinderen heeft.” Het is wel bekend dat er in sommige groepen woede is over de geschiedenis die voor hen verzwegen bleef, en onbegrip omdat onduidelijk is hoeveel broers en zussen er zijn. Veel Niewenwegjes zien het zwijgen van destijds als een logisch gevolg van de tijdgeest.
In aanloop naar de publicatie van dit artikel delen de donorbroers en -zussen hun kinderfoto’s in hun DNApp – de foto’s die bij dit artikel zijn geplaatst. „Als ik die beelden zo voorbij zie komen, voel ik me ook een beetje verdrietig”, mailt Marilien. „Al die lieve jongetjes en meisjes die geen benul hadden van elkaars bestaan, terwijl we nu zoveel met elkaar hebben.”
Op tafel in het pannenkoekenhuis ligt een Lonely Planet van Brazilië. Die is al reisgenoot geweest van drie van de Niewenwegjes, en gaat vandaag met Friso mee naar huis – die gaat binnenkort ook naar Brazilië. Bovenop de reisgids ligt een roman: De familie Wachtman van Christiaan Alberdingk Thijm. Over een wetenschapper die meer dan vierhonderd nakomelingen heeft, omdat hij zijn promotieonderzoek naar anonieme spermadonoren in de praktijk bracht. Ook dat boek rouleert in de groep. „Wie wil het nu lezen?”, vraagt Henca. „Ik vond er niks aan eigenlijk, veel te naargeestig. Die man gaat doneren omdat hij gefrustreerd is over zijn carrière. Wij hebben een veel vrolijker verhaal.”