N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Reportage
Retour Waarom willen mensen na een leven in de stad terug naar het dorp waar ze opgroeiden? „Ik ben hier echt thuis. Dat realiseerde ik me toen ik hier weer woonde.”
Tussen akkers en weiden slingeren smalle landweggetjes naar het huis van Sieds Prins. De enige tegenligger is een quad. In de lucht ronkt een vliegtuig van modelvliegclub Hogeland. Dat is het wel, qua verkeer. Sieds Prins (78) woonde na zijn studie theologie aan de VU decennialang in Amsterdam. Tot hij als vijftiger terugkeerde naar Groningen en met zijn man een stal verbouwde tot hun droomhuis. Sindsdien woont hij een paar kilometer van de boerderij in Westerwijtwerd, waar hij was opgegroeid. Waarom wilde hij terug? „Uit een verlangen naar dit landschap”, zegt hij aan zijn keukentafel, om zich heen wijzend. „De vergezichten. De kleuren. De lucht, de aarde. Ik ben hier eerst gaan schilderen en later ook tuinieren.”
Vertrekken uit de Randstad is al bijna tien jaar een trend. In 2021 betrof het 75.000 mensen, 5.000 meer dan een jaar eerder, blijkt uit CBS-cijfers. Hoeveel van die verhuizers terugkeren naar hun geboortedorp of -streek wordt niet bijgehouden. Dat is alleen een keer uitgezocht voor ouderen, laat het CBS weten: tussen 1999 en 2005 verhuisde 1,7 procent van de in Nederland geboren 55-plussers terug naar de geboortestreek – niet per se vanuit de Randstad maar overal vandaan. Een klein percentage, dat toch nog neerkwam op ruim 18.000 binnenlandse ‘retourmigranten’ in zes jaar.
Onder de huidige Randstadverlaters zijn dertigers de grootste groep. Makelaar Pieter van Wensen uit Klundert, West-Brabant, ziet stellen regelmatig een huis kopen op de plek waar een van hen vandaan komt. „Mensen gaan studeren in Rotterdam, krijgen daar een baan, kopen een huis. Als er kinderen komen zie je ze terugkomen naar Willemstad of Noordhoek. Dat is veilig, beschermd en opa en oma kunnen op de kinderen passen.”
Wat doet mensen nog meer terugkeren naar waar ze vandaan komen? Is het heimwee, nostalgie? Is er iets aan het dorpsleven dat onweerstaanbaar is? En hoe is het om terug te zijn?
Sieds Prins, nakomertje in een boerengezin, moest als kind altijd de jonge koeien tellen. „Die stonden op een langwerpig stuk land. Halverwege kwam ik ze tegen. Dan ging ik tegen hun schoften aan staan en praatten we met elkaar.” De natuur, de dieren, zijn familie: het vormde één geheel, zegt hij. Op zijn twaalfde stortte het in. „Ik was op het hooiland met de broer boven mij, tien jaar ouder dan ik. Hij zat op de hooischudder met een nieuwe tractor. Die ontspoorde. Hij kwam onder de tractor in de sloot terecht.” Zijn ouders waren gebroken. Prins verliet de boerderij om in Groningen naar de middelbare school te gaan.
Hij kan niet zeggen dat hij daar en later in Amsterdam het platteland heeft gemist, zegt hij. „Ik ontdekte een wereld vol cultuur. Die vond ik verrijkend.” Na de dood van zijn vader was er geen plek meer om te logeren in het noorden. Dat miste hij toch. Uiteindelijk kochten hij en zijn man een boerderij, waarvan ze de schuur verbouwden tot weekendhuis. Algauw wilden ze daar altijd wel zijn.
Samenloop van omstandigheden
Tamar te Paske (23) uit Winterswijk woonde nooit in de Randstad, maar heeft kunstgeschiedenis gestudeerd in Groningen. Zonder dat ze het van plan was, ging ze na haar bachelor toch weer in Winterswijk wonen. Het kwam, zegt ze, door een samenloop van omstandigheden. Ze wilde een master gaan doen in Nijmegen. Ze wilde na zes jaar verkering gaan samenwonen met haar vriend, die ook uit Winterswijk komt. Er kwam een huurhuis vrij: het appartement van haar zus. Een paar maanden later konden ze doorverhuizen naar het hoekhuis van haar broer, die een huis ging kopen.
Te Paske woont midden in het dorp. Haar jeugd bracht ze door in het buitengebied van Winterswijk, aan een zandweg, in het ouderlijk huis van haar vader. „Mijn opa en oma woonden in een huisje dat ze ernaast hadden gebouwd. Huizen gaan hier vaak generaties mee.” Haar basisschool was in een andere buurtschap, Henxel. Daarmee voelt ze zich het meest verbonden, zegt ze, dáár viert ze in de zomer het volksfeest. „Elk buurtschap heeft zijn eigen feest, dat is in Winterswijk een sterke traditie. We rijden rond met versierde platte wagens en houden pauze op een boerenerf. Er zijn spelletjes, de muziekvereniging treedt op.” Zij speelt bugel bij de muziekvereniging, daar kent ze haar vriend van.
Als kind voelde ze nooit een drang om te vertrekken uit het dorp. „Maar als je havo of vwo gaat doen, weet je dat de kans heel groot is dat je weggaat. Hier in de buurt is geen hbo of universiteit.” Ze ging in Groningen op kamers, als eerste van het gezin. In het begin was dat moeilijk, ze had zelfs ‘fomo’, fear of missing out, als haar zussen leuke dingen gingen doen met hun ouders. Maar ze noemt het toch de beste beslissing van haar leven. „Ik denk dat het heel goed is om even een nieuwe, frisse omgeving te hebben. Ik paste ook goed in het studentikoze, progressieve cultuurtje – de ‘linkse bubbel’, zoals mijn Groningse vriendinnen en ik het noemen. Die laat ik niet meer los, die heb ik mee terug genomen.”
Lees ook: Vooral in dorpen wonen gelukkige mensen. Zoals in Hellendoorn
Teleurgestelde ouders
Ida Heddema-van Keimpema (56) wilde na de middelbare school wel heel graag weg uit haar dorp, het Friese Langweer. Ze ging naar Groningen voor een opleiding tot directiesecretaresse. Daarna solliciteerde ze bij Nestlé, het bedrijf waaraan haar vader melk leverde. „Maar ik kreeg het toch benauwd bij het idee om terug te keren en heb afgebeld. Tot teleurstelling van mijn ouders.” Ze ging werken in Groningen en later in Amsterdam.
Op latere leeftijd ging ze beseffen hoe mooi de omgeving was waarin ze was opgegroeid. Haar ouders hadden een boerderij aan een groot meer, haar moeder (97) woont daar nog steeds. Op vakantie gingen ze nooit maar er was een zeilboot en ze had een pony, later een paard. Als een-na-jongste van zes kinderen hoefde ze niet hard mee te helpen. „Ik was een luxe boerendochter. Ja, als mijn ouders bridgten, moesten mijn zusje en ik waken bij koeien die gingen kalven. En met onze kleine handjes moesten we weleens in een schaap voelen hoeveel lammeren eraan kwamen.” Later had ze in het dorp ook nog een „geweldig uitgaansleven”. „Er waren twee disco’s bij het meer. Daar ging heel Friesland naar toe, en ook toeristen.”
De goede herinneringen leidden niet tot een verlangen om terug te keren, zegt ze. Dat dit toch gebeurde, was een proces van jaren waarin ook toeval een rol speelde. „Als ik geen kinderen had gekregen, was ik misschien helemaal niet teruggegaan.”
De oudste twee van haar drie dochters werden geboren in Almere Haven. Geleidelijk merkte ze dat ze hen daar niet wilde laten opgroeien. „Almere heeft geen geschiedenis. Ik dacht: moeten zij echte Almeerders worden? Ik ben toch wel een echte Friezin. Het Fries is deel van mijn identiteit, we spreken dat ook met de kinderen.” Daarbij had ze de indruk dat Almere steeds crimineler werd. „Een keer werd ik zelf beroofd bij de giromaat. Twee jongens beslopen me, opeens zette een van hen een pistool in mijn nek. Dat was ook een trigger om er niet te willen blijven.”
Terug in Friesland vond ze werk bij een uitgeverij in Leeuwarden. Eerst woonden ze acht jaar in een bos bij Heerenveen, ze hoefde niet per se naar Langweer. Maar toen daar kavels beschikbaar kwamen in een weiland, schreven zij en haar man er toch op in. „Ik had altijd gezegd: als ze dát land gaan ontwikkelen, wil ik er wonen.” Haar oudste dochters wilden eigenlijk niet mee. „Die zaten in Heerenveen op hockey, op muziekles. Ze hebben ons vervloekt.”
Lees ook: Dwingeloo: een populair dorp onder Randstedelingen
Misschien draagt iedereen de binding met de geboortegrond op een of andere manier met zich mee. Denker des vaderlands Marjan Slob schaart die onder oikofilie, liefde voor het eigene. Oikofobie, angst voor het eigene, is door Thierry Baudet gepolitiseerd als kwalijke eigenschap van linkse, kosmopolitische mensen. Oikofilie claimt hij dan voor behoudend rechts. „Maar ik laat me door Baudet niet de pas afsnijden”, zegt Slob. „De band van mensen met grond, op een liefhebbende manier, kan een weldaad zijn, omdat er dan aandacht is voor die grond.” Haar vader woont in de Alblasserwaard nog steeds op de plek waar hij geboren is, en maakt daar elke dag hetzelfde wandelingetje. „Dat klinkt saai maar is voor hem heel bevredigend. Subtiele veranderingen merkt hij op. De plek geeft hem een plek, hij pást daar.”
Iets in mij voelt dan toch: het is goed. De lichtinval, de wolken, hoe het ruikt. Hier ‘klopt’ het
Marjan Slob Denker des vaderlands
Slob zelf zou er niet meer willen wonen. Ze komt er nog wel, als ze haar ouders bezoekt. „En iets in mij voelt dan toch: het is goed. De lichtinval, de wolken, hoe het ruikt. In Noord-Holland vind ik het licht te schel, in het oosten te gedempt, in de Alblasserwaard ‘klopt’ het.” Ze kan zich voorstellen, zegt ze, dat dit gevoel zo prettig is dat je terug wilt gaan. „In mij is ook een kracht die me terugtrekt. Alleen is die niet sterk genoeg om andere krachten te weerstaan – zucht naar avontuur, naar diversiteit, naar wijdere horizonten.”
Mensen die terugkeren zijn niet meer de mensen die ze waren toen ze vertrokken. Hoe ís het om weer te wonen op de plaats waar je vandaan komt?
Tamar te Paske is kritischer en vooruitstrevender dan vóór haar studententijd in Groningen, zegt ze. Ze is bijvoorbeeld vegetarisch gaan eten. „Daar werd thuis wel even naar gekeken van ‘heb je haar weer’. Bij mijn vriend, die nu ook vegetarisch eet, waren er buitenshuis nog meer opgetrokken wenkbrauwen. Er heerst toch een soort stereotype van de ‘bier- en vleesman’.” Dat maakt niet dat zij zich minder thuisvoelt. „Mensen hier zijn niet tegen nieuwe dingen, het duurt gewoon langer voor het hier komt. Mijn zus zei een keer: ‘Ik wil eerst kijken of het wel bij me past.’” Te Paske noemt non-binariteit als een ander voorbeeld van iets „wat nog een beetje moet inbedden in het dorp”. „Voor mij is het een gegeven. Waarom zou ik erover oordelen als ik het zelf niet heb? Laat het er gewoon lekker zijn.”
Ondanks zijn afgelegen woonplek is Sieds Prins weer ‘geïntegreerd’ op het Groningse platteland. Tot hij ziek werd, hij heeft kanker, preekte hij regelmatig in een kerk in Huizinge en gaf bijbeluitleg. Dorpelingen weten hem ook te vinden. „Als ik daslook in de tuin heb, komen mensen uit de buurt een tasje halen.”
Ida Heddema zit in het bestuur van de tennisvereniging, is voorzitter van de bridgeclub, schrijft in het Dorpsblad Langweer en heeft „geweldige avonden” in de dorpshoreca. „Maar ik heb hier geen vrienden. En dat hoeft ook niet. Ik ben teruggegaan voor het wonen, voor de natuur. Niet omdat ik de mensen zo miste.” Ze woont aan de rand van het dorp. Haar diepe achtertuin eindigt bij een boerensloot met kikkers en riet, erachter grazen de koeien. „Als ik dat zie, ben ik gelukkig. Ik ben hier wel echt thuis. Dat realiseerde ik me pas toen ik hier weer woonde.”