Vampierenfilm ‘Sinners’ is een frustrerende parel: intelligent maar overvol, beeldschoon, maar een beetje ridicuul.

Het duurt even voordat een groep vampiers een bloedbad aanricht in Sinners, de nieuwe film van Ryan Coogler (Black Panther). De eerste helft van de film is voornamelijk een portret van een zwarte gemeenschap in Mississippi in 1932, ten tijde van de rassenscheiding in de VS.

Twee verloren zonen keren terug op hun geboortegrond. Tweelingbroers Smoke en Stack – ‘Rook’ en ‘Pluim’ – zijn types die je eerst in je kont schieten, en daarna je verzorging betalen. Getapte pooiers die de Jim Crow-wetten van het zuiden ontvluchtten voor Chicago, maar ook daar geen vrijheid vonden.

Nu ze terug zijn hebben ze een plan. Ze zullen hun driedelige dandypakken niet bevlekken op katoenvelden, ze openen een jukejoint: een danshal waar de blues (altijd met lidwoord) gespeeld wordt en de zwarte identiteit gevierd.

Het merendeel van de film volgt hun voorbereidingen van de openingsavond. Ze moeten een schuur kopen, honderd meervallen inslaan, hun muzikale neefje Sammie oppikken uit de kerk om de blues te spelen. Onderwijl ontstaat een portret van een bevolking die zestig jaar na het einde van de slavernij nog altijd klem zit in een plantage-economie. Katoenplukkers krijgen in ‘plantagegeld’ betaald – dollars zijn voor de witte mensen. De Klu Klux Klan schuilt in de bayou; elke lachende witte Amerikaan kan een puntmuts in de kast hebben.

En ook op diepgaander niveau zit de zwarte bevolking klem. Coogler schetst een bevolking wier identiteit bedreigt wordt. In spierwitte kerken prediken zwarte priesters het christelijke geloof dat hun opgedrongen is; een geloof dat de blues en de zwarte identiteit ziet als verlokking van de duivel.

Elk magistraal beeld combineert schoonheid met dat verdriet. Kilometerslange katoenvelden die als lakens over de heuvels hangen hebben een ironische pracht. Net als die tranige Mississippi-zon. Als de vampiers op de deur van de jukejoint kloppen, begrijp je de lange aanloop die Coogler neemt. Vampirisme is aantrekkelijk in deze wereld: verzachting van pijn, een kans op wraak.

‘Sinners’ bouwt voort op films als Get Out (2017), die de ervaring van racisme overbrengen met horror.

Angst voor monocultuur

Sinners bouwt voort op films als Get Out (2017), die de ervaring van racisme overbrengen met horror, en leent ook van auteurs als Toni Morisson. Zij gebruikte magisch realisme in haar boek Beloved, om de gefragmenteerde identiteit van voormalig tot slaaf gemaakten in de VS te onderzoeken. De horror in Sinners gaat om die vraag: hoe bescherm je een eigen identiteit, als je verleden je wordt afgenomen, en je toekomst onzeker is?

Cooglers antwoord is muziek. Blues kan zo puur zijn dat het geesten oproept, belooft de film aan het begin. Neefje Sammie is zo’n pure muzikant. In een verbluffende scène slaat Sammie een gat in de tijd, waaruit Prince-achtige gitaristen stappen, hiphop-dj’s, twerkende dansers, en ook ritualistische dansers uit een onbekend verleden.

De vampiers vertegenwoordigen de grootste bedreiging voor de zwarte bevolking van Mississippi. Dat ze opgeslokt raken in een monocultuur van migranten. Zij hebben hun eigen liederen: trieste Ierse volksmuziek. De muziek van immigranten die hun cultuur lieten versmelten met die van de VS, impliceert Coogler. Hij stelt Afro-Amerikanen in Sinners een trilemma: geef je je aan de dociele kerk, de monocultuur van de vampier, of ga je de strijd aan voor de eigen identiteit?

Het is diepgang die je niet verwacht in een vampierenfilm. En Coogler weet niet alles even charmant te verpakken. De vele grapjes over orale seks maken de film iets te absurd, lange gevechten zijn wat doorsnee. En je begint je zelfs te ergeren aan de ellenlange gesprekken over het binnenlaten van vampiers en wat daar dan de voor- en nadelen van zijn. Sinners is een frustrerende parel: intelligent maar overvol, beeldschoon, maar een beetje ridicuul.