Niemand wil het,toch lijkt het te gebeuren: de faculteit Geesteswetenschappen van de Universiteit Leiden – traditioneel één van de meest internationaal georiënteerde universiteiten van Nederland – is van plan in eigen vlees te snijden. De faculteit wil onder meer de bachelorstudies Frans, Duits en Italiaans fuseren en alle specialisaties van Midden-Oostenstudies schrappen: Perzisch, Turks, Hebreeuws, Islamstudies, Arabisch en Moderne Midden-Oostenstudies. Van de bachelors Latin American Studies en African Studies blijven alleen nog een paar vakken over binnen de bachelor International Studies. De lijst is lang, maar de crux is helder: minder specialisatie en minder studies met weinig studenten.
Dat blijkt uit plannen van het faculteitsbestuur in handen van universiteitsblad Mare. Die moeten nog worden voorgelegd aan de faculteitsraad en het college van bestuur. Het bestuur had een taskforce opdracht gegeven om verschillende scenario’s uit te werken om de faculteit toekomstbestendig te maken. Dat is nodig omdat Geesteswetenschappen kampt met flinke financiële tekorten: 5,7 miljoen per jaar in 2025. Studenten halen minder studiepunten, het aantal promovendi neemt af en de loonkosten stijgen, aldus Mare. Bovendien hangen de onderwijsbezuinigingen van ongeveer één miljard euro van minister van Onderwijs Eppo Bruins (NSC) boven de hoofden van alle Nederlandse universiteiten.
Epische kortzichtigheid
Hoogleraar Koreastudies Remco Breuker vindt de voorgestelde bezuinigingen „getuigen van een kortzichtigheid van epische aard”. Zijn vakgebied wordt met de studies Chinees, Japans en Zuid- en Zuidoost-Aziëstudies samengevoegd in één bachelor, volgens de plannen. „Ik kan concreet nog niet overzien wat dat betekent”, zegt Breuker. Hij denkt dat de plannen van de faculteit slechts de eerste klap zullen zijn, de geplande bezuinigingen vanuit het kabinet vreest hij nog meer.
„We moeten ons afvragen wat dit betekent voor onze internationale competitiviteit”, vindt Breuker, óók als studies maar een handjevol studenten hebben. „Wil je per jaar vijf experts op het gebied van Afrika of Latijns-Amerika hebben die voor ministeries of bedrijven werken, of wil je dat niet? Als je deze studies wil inperken moet je je niet afvragen wat de individuele student oplevert, maar wat het zou kosten als we deze expertise niet meer in Nederland hebben.”
Volgens Breuker is er „in de langetermijnplanning van de universiteit iets verkeerd gegaan”. De hoogleraar vindt bijvoorbeeld dat „te veel geld in vastgoed is gestoken, dat moet je niet weghalen bij het onderwijs”. In 2023 spendeerde de Universiteit Leiden 87,2 miljoen euro aan onderhoud en bouw van vastgoed.
De taskforce heeft het advies „met veel tegenzin” uitgebracht, „maar wel vanuit het besef dat onze faculteit nu nog in de positie is om de toekomst van de faculteit zelf vorm te geven”. De taskforce meent, net als Breuker, dat de „maatregelen ten koste kunnen gaan van de rijkdom, breedte, diepte en samenhang van de expertise en opleidingsprogramma’s”.
Neergang onderwijs
Zoals ook in het samenvoegen van de studies Frans, Duits en Italiaans. Daarover schrijft de taskforce: „De oprichting van een bachelor Europese talen en culturen kan een volgende stap zijn in de neergang van het onderwijs in de talen en is mogelijk niet voldoende om ze in de toekomst overeind te houden.” In brede zin kan het adviesorgaan weinig zeggen over hoeveel welke maatregel zal opleveren in fte’s of geld.
De taskforce kan dan ook nog geen duidelijkheid bieden aan het personeel, maar sorteert alvast voor op een ontslagronde. De plannen kunnen „ingrijpende gevolgen hebben voor individuele medewerkers”, zoals het „verlies van banen”, schrijft de taskforce. „Straks zit ik hier in een prachtig gebouw maar is de helft van mijn collega’s weg”, zegt Breuker. „Als de plannen doorgaan, gaan we proberen zoveel mogelijk vakken van Koreastudies te behouden. Maar dat kan niet zonder docenten.”
Treinen, bussen en trams zijn ervoor stilgelegd. Voetbalwedstrijden werden geannuleerd omdat politieagenten staakten. Maar nu hebben de vakbonden wat ze zo graag wilden. Vrijdag bereikten zij een voorlopig akkoord met het kabinet en werkgevers over het permanent maken van de vroegpensioenregeling voor zwaar werk. Anders zou die na volgend jaar stoppen. De regeling wordt ook ruimer.
Dat kun je winst noemen voor de vakbonden. Maar uit het onderhandelaarsakkoord blijkt ook dat de vakbonden veel concessies hebben moeten doen. De plannen lijken sterk op een eerder voorstel van minister Eddy van Hijum (Sociale Zaken, NSC), dat de vakbonden vorige maand nog fel van de hand wezen.
Het gaat allemaal om de Regeling Vervroegd Uittreden (RVU). In het pensioenakkoord van 2019 constateerden het kabinet-Rutte III, werkgevers en vakbonden dat de AOW-leeftijd te snel stijgt voor oudere werknemers in zware beroepen.
Er kwam een tijdelijke oplossing, tot en met 2025. Via de RVU-regeling kunnen werkgevers hun werknemers geld meegeven om drie jaar eerder te stoppen met werken. Daar zit wel een maximum aan: 2.182 euro bruto per maand. Netto houden werknemers daar een kleine 1.200 euro aan over, vergelijkbaar met de AOW-uitkering. Wie een hoger inkomen nodig heeft, moet de eigen aanvullende pensioenuitkering naar voren halen.
Vakbonden eisten dat dit bedrag veel hoger zou worden: ze wilden het meer dan verdubbelen. Dan zouden ook mensen die anderhalf keer modaal verdienen er gebruik van kunnen maken, zónder hun eigen pensioenpot te hoeven aanspreken.
300 euro extra per maand
Van Hijum wilde lang niet zo ver gaan. Hij stelde vorige maand een bescheiden verhoging van 250 euro bruto per maand voor. Niet voor iedereen, maar alleen voor individuele gevallen. „Volstrekt onvoldoende”, schreef vakbond FNV daarover, in een brief aan de Tweede Kamer.
Nu zijn de vakbonden akkoord gegaan met 50 euro meer. Vanaf 2026 mogen werkgevers 300 euro per maand extra geven. Waarbij is afgesproken dat het uitdelen van dit hogere bedrag „geen vanzelfsprekendheid” is. Het is bedoeld voor „knellende situaties”.
Het kabinet en werkgeversorganisaties wilden vooral afspreken dat straks alleen mensen met een écht zwaar beroep deze regeling gebruiken. De personeelstekorten zijn groot en zij willen dat veel Nederlanders blijven werken.
De tijdelijke regeling wordt niet alleen gebruikt door mensen met zwaar werk. Werkgevers en vakbonden mogen per bedrijfstak afspreken wie ervoor in aanmerking komt. Bij de verzekeraars Aegon of Achmea en de bank ABN Amro is dat bijvoorbeeld iedereen die tien jaar in dienst is én drie jaar voor de AOW-leeftijd zit. Je functie maakt niet uit.
De nieuwe regeling wordt beter afgebakend, is nu afgesproken. Daar waren de vakbonden ook nooit op tegen. De nieuwe RVU-regeling is alleen nog voor mensen met „belastende functies en werkzaamheden”.
Wie er precies in aanmerking komt, blijft een beslissing voor de bedrijfstakken zelf. Maar straks moeten zij hun keuzes voorleggen aan een extern bureau, dat in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken controleert of de afbakening goed genoeg is.
15.000 mensen
Vakbond FNV verzette zich vooraf vooral fel tegen afspraken over het totale aantal mensen dat gebruik zou moeten maken van de regeling. Minister Van Hijum wilde een ‘signaalwaarde’ van 15.000 mensen per jaar. Zodra meer mensen met vroegpensioen gaan, wilde hij met werkgevers en vakbonden bespreken hoe de afbakening beter kan.
Vakbond FNV noemde dat een „willekeurig aantal” en zag dit als onnodige inperking van de regeling. Van Hijum ontkende dat, in een Tweede Kamerdebat. Bij dit aantal zou een op de vijf werkenden met deze leeftijd er gebruik van maken, zei hij. En dan is het geen regeling meer voor „bijzondere gevallen”.
Van Hijum heeft zijn zin gekregen: als meer dan 15.000 mensen per jaar de RVU-regeling gebruiken, gaan het kabinet, werkgevers en vakbonden bespreken of ze moeten „bijsturen”.
Lees ook
Vakbonden, werkgevers en kabinet eindelijk eens over vroegpensioen
Wat de vakbonden wel voor elkaar hebben gekregen: er komt geen inkomensgrens. Van Hijum wilde afspreken dat hogere inkomens vanaf 2026 geen toegang meer krijgen tot de vroegpensioenregeling. In het uiteindelijke akkoord komt zo’n landelijke inkomensgrens niet terug. Al mogen bedrijfstakken daar wel afspraken over maken.
Komende weken moet blijken of ook de leden van de vakbonden en werkgeversorganisaties instemmen met dit akkoord.
De Amsterdamse burgemeester Femke Halsema (GroenLinks) is eerder deze maand met de dood bedreigd. Dat bevestigt Halsema in gesprek met lokale nieuwszender AT5. De doodsbedreiging werd gedaan in de nasleep van de demonstraties van 7 oktober in het centrum van Amsterdam. De politie heeft inmiddels een verdachte aangehouden.
Op maandag 7 oktober werd op de Dam een herdenkingsdienst gehouden voor de slachtoffers van de terreuraanval van Hamas in Israël. In de buurt van die dienst werd een demonstratie georganiseerd door pro-Palestijnse betogers, met toestemming van burgemeester Halsema. De betoging zorgde echter voor zoveel verstoring, dat de manifestatie werd ontbonden en vervolgens zo’n driehonderd demonstranten werden aangehouden.
Halsema kreeg vervolgens veel kritiek omdat ze de demonstratie had toegestaan. Onder meer PVV-leider Geert Wilders schreef op X dat zowel de betogers als Halsema zelf het land uit moesten, iets wat Wilders later weigerde terug te nemen. PVV-Kamerlid Marco Deen riep in de dagen erna in de Tweede Kamer op om Halsema te ontslaan.
‘Onbeschaafd politiek debat’
“Het is allemaal een rechtstreeks gevolg van het ongelofelijk onbeschaafd worden van het politieke debat”, zei Halsema vrijdag op AT5 over de doodsbedreiging aan haar adres. “Dat zakt echt door een morele ondergrens op het moment dat er niet meer een inhoudelijke discussie plaatsvindt, maar mensen persoonlijk geïntimideerd worden.” Halsema benadrukt dat zowel premier Dick Schoof als de minister van Binnenlandse Zaken, Judith Uitermark (NSC), contact heeft gezocht om steun uit te spreken.
De politie heeft vorige week een 59-jarige man van buiten Amsterdam aangehouden in verband met de bedreiging. Hij is inmiddels voorgeleid aan de rechter-commissaris vanwege de doodsbedreiging die hij op X zou hebben geschreven. De man wordt bedreiging van een burgemeester, bedreiging met een terroristisch oogmerk en opruiing te laste gelegd. De woning van de man is onderzocht en daarbij zouden verschillende apparaten in beslag zijn genomen voor nader onderzoek. De verdachte is vrijgelaten in afwachting van dat onderzoek.
Lees ook
‘Ik wil niet dat het onder mijn huid gaat zitten’. Drie lokale politici over wat bedreigingen aanrichten
Armoede is er altijd geweest in Nederland, en zal er altijd blijven. Geen kabinet heeft het ooit uitgeroeid, ook niet bijna. Armoede, zo kun je concluderen, is onvermijdelijk.
Of niet?
Sinds donderdag zijn er nieuwe, betere cijfers over armoede. Het gaat niet meer alleen om het inkomen dat mensen hebben, maar ook om hun vermogen en welke huur en energieprijs zij betalen. Dan kom je uit op bijna 540.000 mensen die te weinig geld hebben om van te leven, onder wie ruim 115.000 kinderen.
Dat is lager dan in de oude berekeningen, maar de reacties van politici waren zoals die altijd zijn. „Eigenlijk zou niemand in Nederland moeten opgroeien in armoede”, zei staatssecretaris Jurgen Nobel (Participatie, VVD).
Maar als politici armoede echt zo erg vinden, waarom maken ze dan nooit plannen om die volledig uit te bannen? Kunnen ze dat niet, of willen ze het niet?
Het kan wel, zeggen economen. Althans: „Je kunt een heel eind komen”, zegt Egbert Jongen, hoogleraar economie en sociaal-economisch beleid aan de Universiteit Leiden. „De overheid kan het grootste deel van de Nederlanders boven de armoedegrens trekken.” Simpelweg door uitkeringen of toeslagen genoeg te verhogen. Al zullen er altijd mensen overblijven, denkt Jongen, die niet de uitkering of toeslagen aanvragen waar ze recht op hebben.
Dat zegt ook Anna Custers, econoom en lector armoede-interventies aan de Hogeschool van Amsterdam. „Als je als land concludeert welk inkomen nodig is voor een waardig leven, dan kun je dat ook waarborgen.”
Waarom het niet gebeurt
Waarom gebeurt het dan niet? Het zo ver opkrikken van de laagste inkomens heeft ook nadelen, en die heeft de politiek tot nu toe altijd zwaarder laten wegen.
Het is duur. Zo duur, dat het de vraag is of de overheid dat geld kan ophalen bij alléén de allerhoogste inkomens of grootste vermogens. Het ligt voor de hand dat ook een deel van de middenklasse de rekening krijgt. En welke politicus durft dat aan? Het bedrijfsleven extra belasten kan ook, maar dat zal klachten opleveren over hun concurrentiepositie. Welke route Den Haag ook kiest: het zal anderen altijd pijn doen.
Daar komt nog bij dat er nadelige economische effecten kunnen zijn als je uitkeringen aantrekkelijker maakt. „Te veel inkomenssteun kan ten koste gaan van het arbeidsaanbod”, zegt Ester Barendregt, hoofdeconoom van de Rabobank.
Het is een bekende economische vuistregel: hoe hoger de uitkeringen, hoe minder noodzaak mensen voelen om een baan te zoeken, of meer uren te gaan werken. Maar volgens Barendregt ligt het genuanceerder. „Daarvoor helpt het om twee extreme voorbeelden te geven.” Stel, zegt ze, je geeft iemand in de bijstand 10.000 euro per maand. „Dat ontmoedigt iemand logischerwijs om te gaan werken.” Maar zodra je mensen in de bijstand helemaal geen geld meer geeft, hebben ze geen geld meer om de huur, voedsel en kleding te betalen. „Dan ben je ook niet in staat om op zoek te gaan naar een baan.”
Het is aan de politiek om een balans te vinden tussen die uitersten, zegt Barendregt. „En daar is geen gouden regel voor.”
Politici kunnen ook bijna niet om de middenklasse heen: daar moet genoeg steun zijn voor armoedebestrijding. Armoedelector Custers noemt daarvoor een ruim 25 jaar oude theorie uit de sociologie: de ‘herverdelingsparadox’. Die luidt dat landen succesvoller zijn in het verminderen van armoede en ongelijkheid, als zij ook een deel van de middenklasse laten profiteren van de herverdeling van rijk naar arm. Custers: „Een overheid die exclusief de allerlaagste inkomens ondersteunt, verliest volgens deze theorie juist het draagvlak onder de middenklasse.”
De Amerikaanse hoogleraar sociologie Matthew Desmond (Princeton) baarde vorig jaar opzien door nog een stap verder te gaan. In zijn boek Poverty, by America schreef hij dat rijke, westerse landen best armoede kunnen uitbannen als zij dat willen. Het gebeurt niet, zegt hij, omdat de midden- en hoge inkomens niet bereid zijn om zelf de prijs te betalen.
Hogere inkomens, zei Desmond eerder in NRC, kunnen hun „welvaart opbouwen over de rug van de werkende armen”. Bijvoorbeeld door gebruik te maken van pakketbezorging en afhaalmaaltijden die zo goedkoop zijn dankzij onderbetaling. Maar ook zouden rijkere burgers niet bereid zijn om hun eigen overheidssubsidies in te leveren, zoals de hypotheekrenteaftrek. Afschaffing daarvan zou miljarden euro’s vrijspelen voor de laagste inkomens.
Die stelling vindt Rabo-econoom Barendregt wel erg ver gaan. „Er wordt in Nederland veel herverdeeld”, zegt ze. „Het verschil tussen wat mensen zelf verdienen, en wat ze na herverdeling overhouden is groot. Dat laat zien dat er draagvlak voor is.”
Wat Barendregt wel herkent: „Mensen willen houden wat ze hebben.” En politici vinden het lastig om hen iets af te nemen. „Ik kan dat niet hard maken, maar misschien komt het door het toegenomen aantal partijen. Misschien ervaren zij daardoor druk om hun eigen achterban te bedienen.”
Minima komen geld tekort
Dat het kán, een Nederland zonder armoede, was vorig jaar ook de conclusie van de gezaghebbende Commissie sociaal minimum. Die onderzocht in opdracht van Rutte IV welk bedrag Nederlandse huishoudens nodig hebben om mee te kunnen doen in de samenleving. De commissie met experts was een idee van Pieter Omtzigt, toen hij nog partijloos Kamerlid was.
De conclusie: vrijwel alle groepen die op bijstandsniveau leven, hebben te weinig geld om mee te kunnen doen in Nederland. Gezinnen met kinderen komen het meest tekort: 200 tot 500 euro per maand. Alleen AOW’ers houden geld over. Dus zei de commissie: verhoog het inkomen van minima „zo snel mogelijk”.
„Het idee was om centraal te stellen wat mensen echt nodig hebben en daarnaar te handelen”, zegt Barendregt, die lid was van de commissie. „Dat zou een grote verandering zijn van hoe het sinds de jaren zeventig gaat.” Dat is: de bijstandsuitkering en het minimumloon worden verhoogd op basis van de cao-loongroei. Maar de welvaart van verreweg de meeste Nederlanders is veel harder gegroeid, onder meer doordat meer vrouwen gingen werken.
Als het kabinet de adviezen van de Commissie sociaal minimum opvolgt, zou dat de armoede grotendeels wegnemen. Want de donderdag gepresenteerde nieuwe armoededefinitie gebruikt dezelfde methode om te bepalen wat noodzakelijke uitgaven zijn, en wat die kosten. Verschillende Nederlanders, van arm tot rijk, mogen daarover meedenken.
Als je als land concludeert welk inkomen nodig is voor een waardig leven, dan kun je dat ook waarborgen
De Commissie sociaal minimum maakte ook inzichtelijk wat het kost om armoede grotendeels weg te nemen, via bijstand en minimumloon of toeslagen: ongeveer 6 miljard euro per jaar. Custers: „Dat helpt de discussie verder. Nu weten we wat de prijs is van een waardig bestaan.”
En de nadelen, zoals dat werken minder aantrekkelijk wordt? Accepteer die, adviseerde de commissie. Hoogleraar Jongen kan die redenering wel volgen: „Het aantal werkenden is nu hoog. Misschien is het niet gek om nu weer meer prioriteit te geven aan armoedebestrijding.”
Vergeet niet, zegt Rabo-econoom Ester Barendregt, dat het wegnemen van armoede ook veel oplevert. „De maatschappij maakt heel veel kosten om de problemen rond armoede op te vangen.” Mensen in armoede hebben bijvoorbeeld vaker een slechte gezondheid en mentale problemen, wat tot hogere zorgkosten leidt. „En het leidt tot onderbenutting van talent”, zegt Barendregt.
Mensen die geldstress hebben, zijn minder productieve werknemers, blijkt uit verschillende onderzoeken. En kinderen die opgroeien in armoede presteren slechter op school. Dus dat nu 115.000 kinderen opgroeien in armoede, schaadt ook de toekomstige Nederlandse economie. „Al is de omvang lastig te becijferen”, zegt Barendregt.
Als het kabinet erin slaagt om alle inkomens boven de armoedegrens te tillen, zijn niet direct alle problemen verdwenen, benadrukt Anna Custers. „Dan kun je nog steeds in hetzelfde schimmelige huis wonen en hetzelfde onzekere flexibele arbeidscontract hebben. Je kinderen hebben misschien nog steeds minder kansen in het onderwijs en je leeft nog steeds 21 jaar korter in goede gezondheid.” Ongelijkheid, zegt Custers, zal altijd politieke aandacht blijven vragen. „Maar een toereikend inkomen helpt wel, en je moet ergens beginnen.”
Hoe dan?
De meest voor de hand liggende manier om armoede terug te dringen, is dus om het minimumloon en de bijstand te verhogen, of de toeslagen.
Rutte IV en het kabinet-Schoof kozen afgelopen jaren vooral voor de toeslagen: de huurtoeslag en het kindgebonden budget gingen meermaals omhoog. Dat was niet bedoeld om armoede te verminderen, maar om een stijging te voorkomen.
De toeslagen hebben een groot voordeel: de overheid kan daarmee heel precies bepalen welke groepen een hoger bedrag krijgen. Bijvoorbeeld alleen de allerlaagste inkomens. Daarmee is het een efficiënte besteding van overheidsgeld.
Economen houden daarvan, zegt Barendregt. „Je geeft alleen het geld uit dat nodig is om je doel te bereiken, niet meer.” Maar zelf is ze daar kritischer over gaan denken, mede door haar werk in de Commissie sociaal minimum. „Als je ál je regelingen supergericht maakt, wordt het ook complex voor mensen.”
Bij de toeslagen moeten mensen vooraf voorspellen wat hun inkomen wordt, wat niet altijd eenvoudig is. Eerst krijgen ze een voorschot en pas veel later wordt vastgesteld waar ze recht op hadden. Een deel van het geld kan dan teruggevorderd worden. Barendregt: „Soms moet je dan geld terugbetalen dat je niet meer hebt.”
Meer zekerheid biedt een verhoging van het minimumloon en de daaraan gekoppelde bijstand. Maar dat is erg duur. Begin vorig jaar werd het minimumloon met ruim 8 procent extra verhoogd, bovenop de reguliere stijging van 2 procent. Dat was voor het eerst sinds de invoering van het minimumloon in 1969. De prijs: 4,7 miljard euro per jaar.
De bijstand en andere minimumuitkeringen vormden een klein deel van die kosten: 900 miljoen euro. Veel duurder was het besluit om de AOW-uitkeringen te laten meestijgen: ruim 2,5 miljard euro. Dat komt doordat dit een soort basisinkomen is voor 67-plussers, van arm tot rijk. Maar politiek gezien is het een taboe om het minimumloon en de bijstand wel te verhogen, en de AOW niet. Ook al is de armoede onder 67-plussers bijzonder laag, en is de AOW netto hoger dan de bijstand.
In de armoedecijfers van deze week viel de grote groep ‘werkende armen’ op. Hun aantal daalde, maar wel minder hard dan het aantal uitkeringsontvangers in armoede. Werkende armen weten vaak niet dat zij allerlei overheidssteun mogen aanvragen. Ook daar zou de overheid zich op kunnen richten, zegt hoogleraar Jongen. „Je wilt niet dat mensen in armoede leven, doordat ze niet de hulp krijgen waar zij recht op hebben.”
Lage inkomens bleven achter
Maar het is niet slim om bij armoedebestrijding alleen naar snelle opties te kijken, waarschuwt Jongen. „In plaats van herverdelen, kun je ook bedenken hoe je mensen met lage inkomens zelf mogelijkheden geeft om meer te verdienen.”
Dat is hard nodig, zegt hij. Want de laagste inkomens zijn de laatste decennia enorm achtergebleven bij de midden- en hogere inkomens. Tenminste, als je kijkt naar wat ze zelf verdienen: hun ‘marktinkomen’. De overheid moet mensen met een laag inkomen daardoor steeds meer steunen, bijvoorbeeld via toeslagen.
Een oorzaak van die scheefgroei is de automatisering van banen. Vooral middelbaar opgeleiden zagen de afgelopen decennia hun baan verdwijnen, zoals bankmedewerkers, secretaresses en juridisch medewerkers. Veel van hen stapten over op laaggeschoold werk, dat vaak lastiger te automatiseren is: schoonmaker, beveiliger, taxichauffeur. Maar de toegenomen concurrentie voor dit laaggeschoolde werk beperkte de loongroei voor deze banen.
Daar is langetermijnbeleid voor nodig, zegt Jongen. „Zorg ervoor dat mensen op een hoger niveau de arbeidsmarkt kunnen betreden. En als ze eenmaal werken: dat ze niet te lang blijven hangen in banen die zullen verdwijnen door nieuwe technologie.”
Het begint bij kinderen. Wat niet helpt, zegt Jongen, is dat de Nederlandse kinderopvang bijna uitsluitend gericht is op het ondersteunen van werkende ouders, en nauwelijks op het vooruithelpen van kwetsbare kinderen. Ouders krijgen alleen een overheidsvergoeding voor opvang als zij allebei werken, of alleenstaande ouder zijn.
Die ‘arbeidseis’ benadeelt de kwetsbaarste kinderen, waarschuwden het Centraal Planbureau en Sociaal en Cultureel Planbureau vorig jaar. Kinderen die opgroeien in slechte sociaal-economische omstandigheden, hebben vaker een of twee ouders die niet werken. Juist voor hen kan kinderopvang nuttig zijn, zegt Jongen. „Onderzoek laat zien dat zij daardoor later vaker werken en meer verdienen.”
Door de plannen van het kabinet-Schoof zal de kansenongelijkheid verder toenemen, waarschuwen economen, planbureaus en gemeenten. Vooral voor midden- en hoge inkomens wordt de opvang veel goedkoper gemaakt. Als deze rijkere ouders hun kinderen straks vaker naar de opvang gaan sturen, in plaats van bijvoorbeeld naar opa’s en oma’s, concurreren zij om dezelfde schaarse plekken als kinderen uit armere gezinnen. In de formatie waarschuwden ook ambtenaren van Sociale Zaken voor deze „grote risico’s”, zo stond in vrijgegeven formatiestukken. Jongen: „Het is goed als het kabinet bij de kinderopvang nog eens goed bedenkt: waar doen we dit voor?”
Het kabinet-Schoof heeft niet het voornemen om armoede uit te bannen, en ook niet om het te verminderen. Rutte IV, het eerste Nederlandse kabinet met een armoedeminister (Carola Schouten) had dat voornemen wel: dat kabinet wilde het aandeel Nederlanders in armoede in 2030 halveren ten opzichte van 2015.
Maar in het begin nam Rutte IV nog nauwelijks maatregelen om dat doel te halen. „Dat begon pas”, zegt Custers, „na de Russische inval in Oekraïne, toen de prijzen ineens hard stegen.” De politiek verlaagde de energiebelasting en de accijns bij de benzinepomp, er kwam een prijsplafond voor energie, en huishoudens kregen twee keer een bedrag van 190 euro. De armoede werd in die tijd vooral verminderd doordat de allerlaagste inkomens een tijdelijke energietoeslag van 1.300 euro per jaar kregen, via hun gemeente.
De coalitie van PVV, VVD, NSC en BBB wil het verschil tussen arm en rijk niet kleiner maken
De maatregelen waren tijdelijk, maar toen de energietoeslag na 2023 stopte, werden de toeslagen verhoogd, om te voorkomen dat de armoede zou stijgen.
Rutte IV bracht het armoedepercentage op deze manier omlaag van 5,8 naar 4,5 procent, volgens de oude armoededefinitie. Volgens de nieuwe meetmethode is de armoede zelfs nog harder gedaald, van 7,1 procent in 2018 naar 3,1 procent vorig jaar. Waarmee de beoogde halvering gehaald is. „Deze jaren hebben laten zien dat het kan”, zegt Custers. „Dat er een weg is naar geen, of in elk geval veel minder mensen in armoede.”
Maar wat Rutte IV in de energiecrisis eigenlijk deed, zegt Custers, is álle groepen helpen, „met geleend geld van de toekomst”. De energietoeslag was specifiek voor de laagste inkomens. Maar het prijsplafond, de lagere energiebelasting en twee keer 190 euro waren voor iedereen. En de accijnsverlaging hielp de allerhoogste inkomens het meest, stelden ING-economen vast, omdat die vier tot vijf keer zoveel geld aan brandstof uitgeven als de laagste inkomens. Custers ziet de steunoperatie als voorbeeld van de ‘herverdelingsparadox’: de armoede kon verminderd worden „door iedereen te laten profiteren”.
De coalitiepartijen PVV, VVD, NSC en BBB schreven in hun hoofdlijnenakkoord dat zij de armoede na dit jaar niet willen laten stijgen. Dat was een breuk met het doel van Rutte IV, dat een verdere daling wilde. Maar veel geld besteden aan armoedebestrijding zou in strijd zijn met een ander uitgangspunt van de nieuwe coalitie: „Niet verder nivelleren.” Oftewel: het verschil tussen arm en rijk niet kleiner maken.
Op Prinsjesdag bewees het kabinet dat het stevig terugdringen van de armoede niet de bedoeling is. Voordat het kabinet-Schoof aan de begrotingsonderhandelingen begon, in augustus, leek de armoede te gaan dalen van 4,5 procent nu naar 4,1 procent in 2025, volgens de oude armoededefinitie. Dat had het Centraal Planbureau (CPB) becijferd op basis van het hoofdlijnenakkoord. Daarna stelde het kabinet zijn plannen bij: de huurtoeslag wordt niet in 2025, maar pas in 2026 verhoogd. En een belastingverlaging werd deels uitgesteld. Resultaat: de armoede zou nog maar nipt dalen, naar 4,4 procent, volgens de CPB-raming op Prinsjesdag. „In de onderhandelingen is er geld weggehaald bij de laagste inkomens”, zegt Custers, „in lijn met de doelstelling van dit kabinet”.
Armoede uitbannen gaat niet zomaar, zegt Rabo-econoom Barendregt, het kent risico’s en nadelen. Toch vindt ze het „een belangrijk streven” waar over gepraat moet worden. „De politiek zal hier richting aan moeten geven.”
Maar dan moeten politici het wel willen, zegt armoedelector Custers. „Wie zegt dat het onmogelijk is, zegt eigenlijk: het moet blijven zoals het is.”