Uitstoot hier, effecten elders – zijn landen verplicht rekening te houden met de rest van de wereld?

In Den Haag kan het mondiale klimaatbeleid de komende tijd een impuls krijgen die het sinds het Klimaatakkoord van Parijs (2015) niet meer heeft gehad. Twee weken lang luisteren de rechters van het Internationaal Gerechtshof (ICJ) naar tientallen vertegenwoordigers van landen en internationale organisaties, met als doel een oordeel te vellen over de verplichtingen van staten om gevaarlijke klimaatverandering te voorkomen.

1. Wat staat er in deze zaak op het spel?

Op initiatief van Vanuatu, een kleine eilandengroep in de Stille Oceaan ten oosten van Australië, buigen de rechters zich over twee fundamentele vragen. De belangrijkste luidt, simpel gezegd: welke verplichtingen hebben staten volgens het internationaal recht om het klimaatsysteem en het milieu te beschermen, ten behoeve van (andere) staten en toekomstige generaties?

De tweede vraag gaat over de juridische consequenties van eventuele verplichtingen voor landen die ernstige schade hebben veroorzaakt, door de uitstoot van broeikasgassen en door het nalaten die uitstoot te reduceren. Daarbij gaat het speciaal over de gevolgen van de opwarming voor kwetsbare landen, zoals kleine eilandstaatjes. Er is ook expliciet gevraagd naar verplichtingen van landen jegens bevolkingsgroepen en individuen, nu en in de toekomst.

Het antwoord van het ICJ is een advies, het heeft geen bindende werking. Maar volgens de meeste rechtsgeleerden zal een uitspraak van het hoogste juridische orgaan van de Verenigde Naties doorwerken in landen, in onderhandelingen over mondiaal klimaatbeleid, en in de vele rechtszaken van individuen en organisaties die schade lijden door de opwarming van de planeet.

Voor Vanuatu, dat nauwelijks een meter boven de zeespiegel uitkomt en zich heel moeilijk kan beschermen tegen de stijging ervan, is dit van existentieel belang. Het eilandstaatje heeft nauwelijks bijgedragen aan de opwarming, maar voelt wel als een van de eerste landen de verregaande gevolgen.

2. Waarom buigt het Internationaal Gerechtshof zich nu over deze kwestie?

In 2019 begon een groep rechtenstudenten van de University of the South Pacific een campagne om „het grootste mondiale probleem, klimaatverandering, voor het hoogste rechtsorgaan van de wereld te brengen”. De regering van Vanuatu sloot zich aan bij dit initiatief en diende in 2021 een resolutie in bij de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties waarin om een antwoord van het ICJ op de twee bovengenoemde kwesties werd gevraagd.

Vanuatu wist steun voor de resolutie te krijgen van uiteindelijk 132 landen. Daarnaast spraken wereldwijd zo’n 1.500 organisaties zich uit voor de rechtszaak. Volgens internationaal jurist Margaretha Wewerinke-Singh, hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam en de Universiteit van Fiji, toont de enorme steun voor de zaak „de collectieve wens om [klimaatverandering] aan te pakken in overeenstemming met de vastgestelde juridische normen en principes van rechtvaardigheid”. Daarnaast laat het zien dat er grote behoefte is aan meer juridische onderbouwing van internationaal klimaatbeleid.

Op 29 maart vorig jaar werd de resolutie unaniem aangenomen door de Algemene Vergadering van de VN en is het hof begonnen met de voorbereiding. De belangstelling voor de hoorzittingen, die maandag beginnen, blijkt heel groot. Maar liefst 98 landen en twaalf internationale organisaties kunnen hun verhaal doen gedurende tien zittingsdagen. Op de laatste twee dagen is tijd gereserveerd voor organisaties uiteenlopend van het Pacific Islands Forum Fisheries Agency tot de organisatie van olie-exporterende landen (OPEC) en de Wereldgezondheidsorganisatie.

Vanuatu hoopt dat de rechters van het ICJ in de loop van volgend jaar met hun oordeel komen.

3. Wat kan de uitspraak betekenen voor de verantwoordelijkheid voor klimaatschade?

Volgens Wewerinke-Singh, die deel uitmaakt van het adviesteam van Vanuatu, kan de uitspraak „een keerpunt in de mondiale strijd voor klimaatrechtvaardigheid” zijn.

Joie Chowdhury, advocaat bij het Amerikaanse Center for International Environmental Law (CIEL), zegt dat de uitspraak, „een steviger basis” kan leggen „onder multilaterale oplossingen” (lees: de druk opvoeren bij klimaatonderhandelingen). In een webinar zei zij deze zomer dat hiermee „landen in het mondiale Zuiden, kleine eilandstaten en kwetsbare ontwikkelingslanden extra juridische instrumenten krijgen om hun onderhandelingspositie te versterken”.

Hoogleraar internationaal recht André Nollkaemper noemde vorige week in NRC een oordeel „heel belangrijk”. Landen hebben weliswaar allerlei beloftes gedaan om de uitstoot van broeikasgassen te reduceren, en ze geven vaak ook financiële steun aan kwetsbare landen, maar in feite ontbreekt een internationaal rechterlijke onderbouwing.

4. Welke politieke gevolgen kan de uitspraak hebben?

Volgens Nollkaemper kan het bijna niet anders dan dat de rechters zullen concluderen dat landen alles in het werk moeten stellen om schade in andere landen te voorkomen. En dat landen die in het verleden veel broeikasgassen hebben uitgestoten en dat nog steeds doen – dat wil zeggen: rijke, geïndustrialiseerde landen – „verplicht zijn bij te dragen aan rechtsherstel” en aan het herstellen van de schade die andere landen lijden – in de praktijk: vooral ontwikkelingslanden.

Voor kleine eilandstaten gaat het bij de vragen die in Den Haag voorliggen uiteindelijk om hun voortbestaan. Vanuatu’s minister van Klimaatverandering, Ralph Regenvanu, hoopt dat het vonnis de stemmen van de meest kwetsbare groepen zal versterken. Op de speciale website van Vanuatu over de zaak staat: „Zonder snelle en verstrekkende maatregelen zullen laaggelegen atolstaten zoals Vanuatu naar verwachting halverwege de eeuw onbewoonbaar worden, waardoor het voortbestaan van hun cultuur, hun staat en hun soevereiniteit in gevaar komt.”