Het eerste zonlicht breekt door als archeoloog Santosh Singh (32) op een bootje stapt en de Commewijnerivier op vaart. Aan weerszijden van het water doemt de donkergroene jungle op. In de koloniale tijd waren hier honderden plantages, waarvan de meeste nu verborgen liggen onder een deken van oerwoud. „Soms krijgen wij onderzoekers een glimp van het verleden te zien door de kansen die moeder natuur ons biedt”, zegt Singh glimlachend terwijl hij de bootsman opdracht geeft sneller te varen.
In 2020 ontdekte Singh zo’n glimp van het verleden toen hij op verzoek van de Anton de Kom Universiteit en de archeologische dienst afreisde naar de kust van de Atlantische Oceaan, waar de ruïnes van de vroegere plantage Esthersrust zichtbaar waren geworden.
Na de afschaffing van de slavernij op 1 juli 1863 raakte die katoenplantage in verval en na een dambreuk werd de plek overspoeld door de zee. Maar vanwege de ligging van de plantage, tussen twee modderbanken in, veranderde de situatie de afgelopen decennia. De modderbanken verschoven; er spoelde water weg waardoor de ruïnes en allerlei voorwerpen aan de oppervlakte kwamen te liggen.

Archeoloog Santosh Singh aan het werk op de plantage Esthersrust.
Foto Jurgen Lachman

Santos Singh met een vondst van de plantage.
Foto Erlan Sleur
„Het is een cyclus van afbraak en opbouw die ongeveer dertig jaar duurt”, zegt Singh. „Vijftien jaar lang vloeit water en modder weg, en vijftien jaar is er opbouw van land of modder.” De afgelopen jaren was ook Universiteit Leiden betrokken bij het onderzoek en kreeg Singh ondersteuning van studenten van zowel Leiden als de Anton de Kom Universiteit.
Veel van de spullen die boven water waren gekomen, bleken goed geconserveerd, ontdekte Singh toen hij de plek onderzocht, omdat ze onder een dikke laag modder lagen. Na onderzoek bleek dat de eerste stenen structuren al in 2014 gesignaleerd waren, ondermeer door vissers. „We hebben de vondst lang geheim willen houden omdat we bang waren dat mensen naar de plek toe zouden gaan om voorwerpen mee te nemen. Je moet je voorstellen dat ik bij aankomst een oceaan vol artefacten zag! We hebben zelfs een houten kruis van een kerk gevonden, volledig intact”, zegt Singh vol enthousiasme terwijl de boot verder vaart.
Het Pompeï van Suriname
Het is minstens drie uur varen naar wat al het Pompeï van Suriname wordt genoemd en om er te komen moet het getij mee zitten. Vanaf de Commewijnerivier vaart de boot de smallere Warappakreek in, die alleen toegankelijk is bij vloed. „Als we niet snel hierdoor heen zijn, dan zitten we straks vast”, waarschuwt bootsman Henny die de boot behendig manoeuvreert tussen de grote mangrovewortels die de kreek bijna volledig hebben overwoekerd.
Dit soort kreken werden in de koloniale tijd uitgegraven door slaafgemaakten. Aan weerszijden werden plantages aangelegd waardoor de kreek een belangrijke toegangsweg werd. Nu is de kreek bijna volledig dichtgegroeid. Er spelen aapjes op de takken, tussen de mangroven rennen krabben door de modder en slangen verschuilen zich in het water. Aan het einde begint de zee, waar harde golven tegen de boot aanklotsen.
„De katoenplantages werden tijdens de koloniale tijd door de Europeanen bij de kust aangelegd omdat katoen een van de weinige gewassen was die konden groeien in een zoutachtige omgeving”, zegt Singh en hij wijst naar de kust. De contouren van de ruïnes van Esthersrust zijn al zichtbaar. Met moeite lukt het bij wat boomstronken houvast te vinden en aan wal te gaan.
De laatste eigenaren van Esthersrust waren de gebroeders Amandus Hubertus Bots en Arnoldus Gerardus Bots uit Helmond, dat bekend stond om de grote textielindustrie. De plantage was 350 hectare groot en er waren zo’n tweehonderd slaafgemaakten tewerkgesteld.

De po die archeoloog Santosh Singh vond op plantage Esthersrust
Foto Erlan Sleur
Gedecoreerde po
Met zijn grote rubberen laarzen zakt archeoloog Singh bijna weg in de modder als hij de plantage betreedt. Overal liggen scherven en flessen, in de verte staan structuren van steen. „Als het straks helemaal eb is, zie je alles beter. Er zijn nog resten van het plantershuis en de oude katoenfabriek. Verderop hebben we zelfs structuren gevonden van de barakken waar slaafgemaakten in waren gehuisvest”, zegt hij.
Singh raapt een voorwerp op. Het blijkt een rijkelijk gedecoreerde pot. „Dit werd waarschijnlijk gebruikt als po, kijk mooi versierd die is.” Singh draait de blauwe porseleinen pot rond en bekijkt de afbeeldingen. Die is verfraaid met bloemen en bomen en een gebouw dat op een paleis lijkt. „Dit zal vast en zeker van de plantage-eigenaar of de directeur geweest zijn. Slaafgemaakten hadden waarschijnlijk niet zo’n mooie gedecoreerde pot”, zegt hij.
Op weg naar een ander object blijven zijn laarzen vast zitten in de modder. Bij ieder bezoek aan de plantage valt het Singh op dat de aanwas van modder groter wordt. Vanwege erosie zal de plek weer verdwijnen, verwacht hij. „Ik denk dat we over een jaar of drie niets meer kunnen zien op deze plek, en dan moeten we weer vijftien jaar wachten en zal een volgende generatie weer onderzoek moeten doen”, zegt hij, terwijl hij nog wat flessen opraapt.

Tekening van het plantagehuis door Arnoldus Gerardus Bots, samen met zijn broer Amandus Hubertus vanaf 1853 eigenaar van Esthersrust.
Beeld Santosh Singh
Lange barakken
Tegen tien uur in de ochtend is het volledig eb en wordt een drone de lucht in gelaten. Santosh Singh voert de coördinaten in van de locaties waar hij spullen heeft gevonden. De omtrek van het voormalige plantagehuis van de gebroeders Bots is groot, dat is ook te zien op een tekening die Arnoldus Bots maakte rond 1853, toen hij met zijn broer de plantage kocht. Tien jaar later zou de slavernij worden afgeschaft, iets waar de broers zich fel tegen verzetten. Net als andere plantage-eigenaren in Suriname werden zij gecompenseerd; ze ontvingen driehonderd gulden per slaafgemaakte. Dat leverde de broers destijds 55.800 gulden op. De tweehonderd mensen die zij in slavernij hielden, stonden met lege handen en moesten maar zien hoe ze na onderdrukking en uitbuiting hun leven verder vorm gaven.
Voor Singh was vooral de ontdekking van de vermoedelijke slavenverblijven bijzonder. Het zijn langwerpige structuren, achterin de plantage, ver van het plantagehuis. Hij vond er dobbelsteentjes van klei, pijpen en gereedschappen, zoals houwelen en bijlen.
De Jamaicaanse archeoloog Cheryl White, verbonden aan de Anton de Kom Universiteit en gespecialiseerd in Afro-Caribische geschiedenis, heeft de structuren bekeken. „De vorm en de afmeting van de barakken waarin de slaafgemaakten op Esthersrust woonden, lijken op wat er is gevonden in Brazilië en op andere plekken in het Caribisch gebied. Het zijn lange barakken waar mensen als het ware werden samengepropt en dicht op elkaar verbleven, allemaal in een gebouw”, zegt ze.
Volgens White kan de ontdekking van Esthersrust een duidelijker Surinaams perspectief geven op de slavernijgeschiedenis. „Het gaat er uiteindelijk om welke vragen je stelt bij je onderzoek, en natuurlijk in welke context je de voorwerpen vindt. Als je er zo rondloopt, dan vraag je je toch ook af hoe mensen leefden en overleefden, en waar ze bepaalde voorwerpen voor gebruikten.”
Lees ook
Door het contact op de plantages ontstonden tijdens de slavernij efficiënte nieuwe talen
Iets tastbaars
Dat is ook wat de nazaten van Esthersrust bezig houdt. Heddy Bohr en haar nichtje Thalitha Bhugwandass houden later die middag de door Singh gevonden voorwerpen, waaronder de gedecoreerde pot, vast. Ze bestuderen het porselein. Ze zitten voor Museum Bakki waar sinds enkele jaren gevonden objecten uit de omgeving te zien zijn. Het museum is opgezet door de eigenaren van plantage Bakki, Bas Spek en zijn echtgenote Marsha Mormon, wier overgrootvader afkomstig is van Bakki. Spek en Mormon zijn vanuit hun Stichting Warappa ook betrokken bij het archeologisch onderzoek op Esthersrust. Het is de bedoeling dat na onderzoek de objecten van die plantage hier een permanente bestemming krijgen.
„Mijn oma en de moeder van mijn oma zijn geboren op Esthersrust, maar veel is er nooit over verteld. We weten er weinig over”, zegt Heddy Bohr terwijl ze naar de gevonden voorwerpen kijkt. Haar nicht Thalitha houdt de pot stevig vast. „Het is bijzonder om dit vast te houden in de wetenschap dat misschien mijn voorouders dit ook hebben vastgehouden. Door deze voorwerpen gaat de geschiedenis meer leven, en daarmee ook mijn eigen identiteit. Er is iets tastbaars”, zegt ze.
Archeoloog Singh hoopt dat hij, voor dat Esthersrust helemaal is overspoeld, nog een aantal onderzoeken kan verrichten. „Natuurlijk zou ik nog jaren onderzoek willen doen, maar uiteindelijk is het misschien ook wel goed dat moeder natuur het weer terug neemt, en we weer moeten wachten. Wie weet vindt een nieuwe generatie Surinaamse onderzoekers andere dingen, en komen nieuwe structuren boven water. Dat maakt deze plek extra interessant”.
Lees ook
Comedy over het slavernijverleden? Dat is juist goed, vindt cabaretier Jeffrey Spalburg: ‘Over herstelbetalingen maak ik expres vooral grappen’
