N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Reportage
Theater In het repetitielokaal van Dood Paard heerste deze week dezelfde crisis en chaos als de twee makers van de ‘Twomenshow’ in hun voorstelling creëren. „Wat is waar in wat wij doen? Dat is de hele tijd de vraag.”
‘Het zelfvertrouwen is laag nu.” Kuno Bakker strekt zijn hand tot onder de knie. De avond ervoor speelden Jorn Heijdenrijk en hij met Dood Paard de eerste try-out van hun Twomenshow. „Dat was een reality check. Proberen we iets wat we niet kunnen?”
Wat de twee proberen is om als toneelspelers aan stand-up te doen. Dat wordt na tien minuten al iets anders en meer vertrouwd: een theatervoorstelling in de meta-stand, over acteurs die aan stand-up doen.
Nu is Dood Paard een acteurscollectief dat al bijna dertig jaar een theatervorm hanteert die tegen het zelfgemaakte en quasi-authentieke van stand-up aanschurkt. Door het publiek aan te spreken en transparant te zijn over het feit dat ze acteren, ontstaat er bij veel van hun voorstellingen een sfeer van samenzijn met het publiek, zoals comedians die ook creëren. Maar op deze maandagochtend, vier dagen voor de première op 17 maart, twijfelt Bakker.
Terwijl de technici om hen heen in de kleine zaal van Frascati 2 met veel geluid aan het opbouwen zijn, overleggen de twee makers. De optimistische Heijdenrijk (1971) probeert bij zijn collega los te krijgen wat eraan scheelde. Bakker (1967) weet het even niet. En hij is een acteur die dat mooi kan uitbeelden, met beide handen wrijvend over zijn gezicht: iets wat hij nu veelvuldig en overtuigend doet. Er wordt zoveel gezwegen dat de gedachte opkomt dat een regisseur nuttig zou zijn, maar dat is een functie die deze theatermakers per definitie niet accepteren. Maken doe je zelf, is het credo.
Ligt het aan de tekst („het materiaal”), was er te weinig publiek om een lach te krijgen, is het hoe ze het spelen? Komt de conceptuele opzet niet over? Er is een deel dat Bakker te au serieux vindt. „Het is niet witty en je krijgt het ook niet witty.” Na een uur sluiten ze het overleg af. Bakker klapt in zijn handen: „Klaar. Gewoon vanavond nog een keer.”
In het honderd
De grap is dat ze in de voorstelling ook spelen dat alles in het honderd loopt. Waarbij ze doen voorkomen dat de voorstelling een try-out is uit een reeks van tachtig, zoals gebruikelijk bij comedy. Daarbij leveren ze flink commentaar op elkaar. Als ze die scènes repeteren, is helemaal onontwarbaar wat spel, wat improvisatie en wat een oprechte aanwijzing of vraag aan elkaar is. „Wat is waar? Dat is de hele tijd de vraag in de voorstelling”, zegt Heijdenrijk. „Alles wat er toevallig gebeurt, willen we gebruiken, maar als je toeval vormgeeft, wordt het vorm. Wat doe je dan?”
Heijdenrijk houdt van zulke cryptische formuleringen, blijkt bij het gesprek na de repetitie. Bakker is de meer bezonkene van de twee. Het idee om stand-up te gaan doen, ontstond uit overmoed, zegt hij. „Het plan was om een onderzoek te doen naar wat stand-up is en hoe het werkt.” Op het podium leggen ze uit wat stand-up is. En hoe ze daar niet in slagen. „Maar dat is dan weer grappig. Dus slaag je er wel in – als het goed is.”
Met de Vlaamse theatermaker Mokhallad Rasem maakte Bakker drie voorstellingen waarin het publiek geregeld bij de voorstelling werd betrokken. En er werd veel gelachen. Dat motiveerde hem om een stap verder te zetten en de lach als doel te nemen. „Ik heb nooit iets gemaakt dat bedoeld was voor de lach. De lach is altijd een extraatje.”
Bakker houdt van comedy, zegt hij. „Het is fascinerend, door de schijnbare eenvoud en de interactie met het publiek. Het kan mij anders laten kijken naar dingen.” De in 1994 overleden Bill Hicks is een comedian die hij bewondert. „Door de manier waarop hij zijn woede en maatschappijkritiek uitdraagt. Zoals in dat bekende stuk tegen reclame.” Als je werkt in de reclame of marketing, ga dan dood, zegt Hicks in dat stuk. „Toen wij met Dood Paard begonnen, schopten we ook aan tegen alles wat commercieel was.”
Heijdenrijk heeft meer met artiesten als Tommy Cooper en Buster Keaton, met slapstick: fysieke humor, die ook een plek in Twomenshow heeft. Zijn interesse ligt bij de speltechniek en timing van die vormen. Hij heeft „niks met stand-up”, zegt hij. „Ik kijk er ook niet naar. Het zijn vaak grappen ten koste van anderen.”
Humor wordt vaker lager ingeschat dan tragiek. Zoals ze zelf constateren in Twomenshow: ‘Lachen heeft een imagoprobleem’ en ‘Huilen heeft een moreel streepje voor op lachen.’ Bakker: „Ik zou niet weten waarom dat is. Het is fantastisch om te lachen. En het is fantastisch om mensen aan het lachen te brengen.”
Motten
Maar stand-up is heel moeilijk, heeft hij ondervonden. „Dat tak-tak-tak grappen afvuren kunnen wij niet. Al doen we een poging. Onze act gaat meer over wat waar is of niet. Wat speel je, wie geloof je? Die intentie kun je ook weer kantelen. Dat geeft variaties, die ook een vorm van humor zijn.” Heijdenrijk: „We maken het ontwapenend en persoonlijk. Je geeft jezelf bloot, terwijl je jezelf tegelijkertijd maskeert.”
Als voorbeeld noemt Heijdenrijk zijn verhaal over het houden van motten. „Ik had dat niet als materiaal kunnen gebruiken als het mijzelf niet aangaat.” Bij het houden van motten of vlinders denk je aan een opgespelde verzameling. Onverwacht en dus grappig is het als hij zegt dat er 157 soorten in zijn huiskamer rondvliegen. Maar dat is een misverstand. Want, zegt Heijdenrijk: „Ik heb echt een mottentuin in de woonkamer.” Dus voor hem is dat niet grappig? „Het is gewoon wat het is.”
Dat ze deze voorstelling maken is niet omdat ze denken grappig te zijn. Al zeggen ze in de show: ‘Wij zijn grappiger dan u denkt.’ Bakker: „Dat is weer een voorbeeld van zaken relativeren en omkeren. We maken van de lach een wederzijdse verantwoordelijkheid. Als u niet lacht, dan ligt dat aan u. Dan heeft u een probleem.”
Zo’n opmerking is ook onderdeel van de metalaag die ze aanbrengen. Bakker: „Humor ontstaat door dingen in een andere context te plaatsen. Of door jezelf onderuit te halen. In het begin verkondigen we dat we tien minuten materiaal hebben, terwijl we gewoon doorspelen. Dat is toch grappig?”