Nog even over de driedelige documentaire Theo van Gogh: de hunkering die maandag begon. Die wierp me terug naar de dag dat hij werd vermoord, twintig jaar geleden. ’s Ochtends rond negen uur belde ik met een vriend van de cineast-columnist om het onwaarschijnlijke gerucht dat Van Gogh betrokken was bij een schietpartij, bevestigd te krijgen. ’s Avonds stonden we op de Dam met een pollepel op een pannetje te slaan. Met twintigduizend man in een „lawaaidemonstratie”. Opstandig en verslagen tegelijk protesteerden we tegen de moord op Van Gogh. Dat keukengerei is vermoedelijk later toegevoegd door het verraderlijk geheugen: ik ben veel te bescheten om in het openbaar op een pannetje te gaan slaan.
De uitzending maandag leidde in Goedemorgen Nederland (WNL) tot de retorische vraag: had Van Gogh nu, in deze „vertrutte” tijd gepast? De cineast, zo was het idee, zei frank en vrij allemaal dingen die je nu niet meer mag zeggen.
Het tegendeel is waar. Rond de eeuwwisseling werd iedereen nog boos omdat Van Gogh in zijn columns antisemitische en islamofobe beledigingen uitte. Zijn regie van Submission, Ayaan Hirsi Ali’s videopamflet tegen de islam, leidde tot zijn moord. Ze waren dus niet zo vrij en tolerant, die jaren nul.
Terwijl Van Gogh nu, twintig jaar later, juist zou worden toegejuicht. Hij had kunnen gloriëren op X, een platform dat is ingericht op scheldpolemieken die bij voorkeur op de man spelen. Ook had hij zonder moeite in een eigen talkshow à la Johan Derksen zijn racistische moppen kunnen tappen. Van Gogh had zelfs de politiek in gekund – na zijn dood bloeiden er partijen op die qua haatdragendheid voor hem geknipt zijn. Zijn we truttiger en preutser geworden? Ik denk van niet.
Maar laten we de giftige columnist vergeten en de subtiele cineast herdenken. Denk aan de drankzuchtige man die met zijn dochtertje langs de boulevard zwerft in Een dagje aan het strand. Of denk aan de aangrijpende sterfscène van de oudere broer in Terug naar Oegstgeest.
Een andere blonde held
Dinsdag werd een andere blonde Nederlandse held geëerd in de prachtige documentaire Rutger Hauer: Like Tears in Rain (NPO 2). Regisseur Sanna Fabery de Jonge is petekind van de acteur, die in 2019 overleed, wat een persoonlijke laag geeft aan de documentaire. In homevideo’s is Hauer te zien in zijn rol als kindervriend, dierenvriend en ideale vakantieman. De acteur filmde veel zelf maar raakte bijna alle opnames kwijt in een brand. De opnames die we zien heeft Fabery de Jonge bij hem op zolder gevonden.
„Er ligt hier een god in bed”, zei zijn aanstaande schoonmoeder de eerste keer dat Hauer kwam logeren. Het lijkt erop dat hij een prachtig leven heeft gehad. Een avontuurlijke, zelfverzekerde man die graag buiten was. Vijftig jaar gelukkig getrouwd. Verloor jong zijn beste vriend Marius. Vriendin Whoopi Goldberg zegt dat hij „diep van binnen droevig was”. Acteren noemde hij: „Een dans met het publiek, bijna een tapdans van angst.”
De documentaire werkt toe naar Hauers indrukwekkende sterfscène in de scifi-klassieker Blade Runner. Robot Roy Batty vertelt over de wonderen die hij heeft aanschouwd in zijn leven, en die na zijn dood zullen verdwijnen. Om de menselijkheid van de robot te tonen, wilde Hauer poëzie gebruiken, diezelfde poëzie die ook in hemzelf zat, zo laat de documentaire zien. „Ik heb die laatste zinnen niet geschreven”, zegt Hauer, „maar ik heb de stiltes ertussen geschreven.” Mooi gezegd maar te bescheiden; de laatste zin was wel degelijk van zijn hand: „All those moments will be lost in time, like tears in rain. Time to die.”