Nu even geen Wilders, was mijn plan voor deze tv-avond. Liever wilde ik het over armoede hebben. Voor 100 Dagen in de vergeten wijk (NPO3) gaan Nicolaas Veul en Tim den Besten in het Haagse Laakkwartier wonen. Ze lopen daar stage als sociaal werkers. In de buurt kampen de bewoners met „overlast, schulden, armoede en eenzaamheid”. Wanneer het duo kennismaakt met de witte bewoners beginnen die onmiddellijk racistische dingen te spuien over buurtgenoten met een migratieachtergrond. Die zouden de buurt verpesten en het land overnemen.
Ja hoor, de reportage is nog maar net begonnen of we zijn al weer bij Wilders’ schijnprobleem van de migratie. Hoe ga je hiermee om? Veul en Den Besten zitten er ook mee. Moeten ze tegengas geven, vraagt Veul zich af. Tja, ze komen om onderzoek te doen naar de buurt dus dan moet je vooral luisteren en begrijpen, vindt Den Besten: „Het programma heet niet: 100 Dagen de les lezen.” De rest van de uitzending wordt het onderwerp gemeden.
Veul en Den Besten maakten eerder soortgelijke reportageseries over een middelbare school, een psychiatrische kliniek en een bejaardenhuis. De magie van die eerdere series is nog niet te vinden in deze nieuwe reeks. Misschien is een achterstandswijk te groot, te complex voor hun benadering. De vorige gingen over kleine gemeenschappen. Verder is de achterbuurt al behoorlijk afgegraasd. Sinds Schuldig (2016) is wel duidelijk hoe de armoedeval werkt. Geer, Goor en de Meilandjes zijn ook al eens komen logeren.
Afstand
Daar waar Veul en Den Besten zo dicht mogelijk bij hun onderwerp proberen te komen – er zelfs gaan wonen of werken – wil documentairemaker Jurjen Blick juist afstand bewaren. In de vijfdelige reeks De laatste kans (maandag, NPO2) volgt hij mensen die de laatste kans hebben om iets te bereiken. Dat kan echt van alles zijn. Een geadopteerde vrouw heeft geen contact met haar biologische moeder, die in de tachtig is, maar wil nu van haar weten wie haar vader is. Een bokser is op zijn dertigste eigenlijk te oud, maar hij krijgt van de boksbond een laatste kans om zich te kwalificeren voor het EK. Een ecoloog krijgt een laatste kans om op Texel een allesverwoestend onkruid uit te roeien.
Deze mensen hebben geen tijd te verliezen. Aardig is dat Jurjen Blick die race tegen de klok tergend langzaam en met veel herhaling in beeld brengt. Net als in As Slow as Possible van John Cage waarmee hij de reeks begint – een minimalistisch muziekstuk dat 639 jaar moet gaan duren. Blicks stijlkenmerk is een dominante voice-over waarin een alwetende verteller in een literaire, mijmerende stijl het verhaal groter maakt dan het is. De tegendraadse muziekkeuze helpt er ook bij om van een alledaags verhaal een machtig epos te maken.
In De Hokjesman (2013-2016) werkte dat heel goed: met welwillende distantie bekeek een old school-antropoloog naar specifieke gemeenschappen in Nederland. Maar in zijn bekroonde reeks Stuk (2019) zat die voice-over me in de weg. Ik had het gevoel dat de worsteling van revaliderende mensen pakkender zou zijn geweest met wat minder gezwollen taal. In De laatste kans geldt dat ook. Niet voor niets gaat de film meteen veel meer leven wanneer een van de personages zélf uiteenzet wat het probleem is, even zonder die voice-over. Het gekozen stijlmiddel van de vertraging en de herhaling gaat ook tegen de documentaire werken. De op zich boeiende dilemma’s gingen me allengs minder interesseren. Blijft staan dat Blick eens wat anders probeert met het genre, en dat is altijd toe te juichen.
Terwijl de Israëlische premier Netanyahu deze week goede sier maakte met een staakt-het-vuren met de militante beweging Hezbollah in Libanon, ging de vernietiging die het Israëlische leger in Gaza aanricht onverminderd door. Het leger bombardeerde huizen, wegen en vluchtelingenkampen; plaatsen waar burgers zich veilig moeten kunnen voelen, maar met tientallen het leven lieten.
Het is nauwelijks nog nieuws, terwijl juist het voortduren van het geweld en de mensonwaardige humanitaire situatie schreeuwen om verantwoording. Want na veertien maanden oorlog verkeren Gaza en zijn bevolking in een staat die op geen enkele manier meer te rechtvaardigen is.
Elke overheid heeft de plicht om zijn burgers te beschermen en mag militaire middelen inzetten ter zelfverdediging, ook Israël na de terreuraanvallen door Hamas op 7 oktober 2023. Maar zelfverdediging kan ontaarden in wreedheden en dat is in Gaza het geval.
Al vanaf het begin kent het optreden van Israël twee fundamentele problemen: de proportionaliteit van het geweld – zoals de inzet van bommen die hele woongebouwen wegvagen – en de directe gerichtheid van maatregelen tegen de burgerbevolking, vooral het tegenhouden van voldoende voedsel en medische hulpmiddelen. Israëls verklaring dat dit noodzakelijk is om Hamas te verslaan is ontoereikend. Het kan niet zo zijn dat kinderen die zwaargewond zijn geraakt door Israëls bommen onverdoofd amputaties moeten ondergaan omdat Israël wil voorkomen dat de vijand zijn eigen gewonden kan verzorgen. Dat is boven alles inhumaan, een democratie onwaardig bovendien.
Het is dan ook juist dat het Internationaal Strafhof niet alleen een arrestatiebevel uitvaardigde tegen Hamas-leider Deif, maar ook tegen Netanyahu en oud- minister van Defensie Yoav Gallant, wegens oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid. De 124 lidstaten zijn nu verplicht hen te arresteren als de gelegenheid zich voordoet.
Zelfs na deze vergaande stap heeft Israël nog een keuze: de arrestatiebevelen kunnen worden ingetrokken als het geweld stopt, Israël zelf een geloofwaardig onderzoek instelt en individuen worden vervolgd waar nodig. Maar zolang Israël elke vorm van kritiek van de hand wijst, zit dat er niet in.
Dit gebrek aan zelfreflectie en het aanhoudende, keiharde en rechtlijnige optreden in Gaza wijzen juist in tegenovergestelde richting: het lijkt erop gericht om niet alleen Hamas, maar ook het Palestijnse volk te breken. Zeker nu Hamas dusdanig hard is getroffen dat het niet meer als militair stelsel kan opereren, zoals zelfs Gallant een maand geleden verklaarde. De militaire noodzaak is goeddeels verdwenen, maar het lijden van de Gazanen gaat door.
Er waren vroege tekenen, zoals Gallants uitspraken kort na 7 oktober dat er „geen elektriciteit, geen voedsel, geen brandstof” zullen zijn in Gaza en dat Israël het opnam tegen „menselijke dieren”. Of president Herzog die zei dat „een heel land” verantwoordelijk is voor de aanslagen en dat Israël zal vechten tot „hun ruggegraat gebroken” is.
Genocide is het toebrengen van leed met als doel een bevolkingsgroep geheel of gedeeltelijk te vernietigen. Het is een optelsom van intenties en daar aan gekoppelde daden. Uitspraken als deze kunnen wijzen op die intenties.
Of er daadwerkelijk een strategie is om de bevolking geheel of gedeeltelijk te vernietigen, dat weten vermoedelijk alleen de hoogste militaire en civiele leiders van Israël. Het zal bewezen moeten worden bij het Internationaal Gerechtshof, waar Zuid-Afrika Israël heeft aangeklaagd voor genocide. Feit is dat een menswaardig leven voor de Palestijnen als groep nu onmogelijk wordt gemaakt en dat dit direct moet stoppen. „Er vindt een volledige vernietiging van een samenleving plaats”, zei hoogleraar Holocaust-geschiedenis Amos Goldberg in NRC en daar heeft hij gelijk in.
Grote delen van Gaza zijn inmiddels etnisch gezuiverd en onbewoonbaar. De verdreven bevolking wordt geen veilig alternatief geboden, maar is ook op de plaatsen waar zij naartoe is gevlucht slachtoffer van bombardementen. Er is geen teken dat zij naar de ruïnes van hun huizen mogen terugkeren, in plaats daarvan klinken er hier en daar geluiden over annexatie. Hulpverleners melden dat de voedselvoorziening zich op een dieptepunt bevindt.
Het is moeilijk voorstelbaar dat juist Israël, dat is voortgekomen uit de genocide op het Joodse volk, zich schuldig zou maken aan ditzelfde misdrijf. Toch is een andere uitleg steeds moeilijker te vinden. De situatie in Gaza vertoont inmiddels veel kenmerken van een genocide.
„Het is dat je me er nu op wijst, maar die blaadjes waren me nog niet opgevallen”, zegt Anneke Pleij (68). Ze staat voor een rek met opbergbakjes in de Xenos in Alphen aan den Rijn. Op de prijskaartjes die aan het schap hangen staat een blaadjesscore die inzichtelijk moet maken hoe duurzaam een product is. Producten kunnen er maximaal vijf krijgen. De bakjes die Pleij in haar handen heeft, krijgen er anderhalf.
„Nee, niet doen, al dat plastic”, besluit ze, en ze legt de bakjes terug. Ze komt niet vaak bij Xenos, zegt ze. „Ik kwam hier voor schuursponsjes en ben nu toch weer aan het ronddwalen. Maar al die eindeloze spullen… verschrikkelijk eigenlijk.” Ze wijst naar een rij met wandklokken. „Elk jaar een nieuwe klok, wat een verspilling. Koop liever een keer een goeie, of bij de kringloop.”
Die eindeloze stroom aan goedkope woonspullen vormt een groeiend probleem, signaleerde de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) eind vorig jaar. Naast fast fashion is er ook fast furniture: goedkope interieurproducten die inhaken op steeds sneller wisselende trends, die niet bedoeld zijn om lang mee te gaan. Tussen 2000 en 2022 zijn huishoudens bijna een kwart meer gaan uitgeven aan het inrichten van het huis.
Ongeschikt voor internet
Anders dan veel andere winkelketens groeien ‘spullenzaken’ zoals Xenos wél. Ze vormen een uitzondering in de winkelstraat, zegt Olaf Zwijnenburg, sectormanager retail bij de Rabobank. Sinds 2010 is bijna een kwart van alle winkels verdwenen. Van de schoenenwinkels zelfs bijna de helft, en van de kledingwinkels meer dan een kwart. In de niche van woondecoratie bleef het aantal winkels redelijk gelijk, en nam de hoeveelheid winkeloppervlak juist toe. Die winkels verkopen kaarsen en kandelaars, keukenspullen, kussens, tafelkleden en serviesgoed.
Xenos is de grootste in Nederland met 165 filialen. Modeketens Zara en H&M hebben speciale ‘Home’-winkels waar toegankelijk geprijsde kussenhoezen, decoratieve spiegels, geurkaarsen en handdoeken te vinden zijn, alles volgens de laatste trends. Ook de Deense ketens Søstrene Grene (kaarsen, breigaren en vloerkleden in winkels met veel warme kleurtinten, ongeverfd hout en klassieke muziek op de achtergrond) en Flying Tiger (meer gericht op cadeaus en speelgoed en met veel spullen rond specifieke feestdagen) zijn de afgelopen jaren gegroeid in Nederland. Dille & Kamille (keukenspullen, baddoeken, droogbloemen en wasmiddel dat getapt kan worden in een meegebrachte fles) opende in september zijn vijftigste winkel. Daarvan staan er 28 in Nederland. Het bedrijf wil verder groeien in Duitsland en volgend jaar een eerste filiaal in Frankrijk openen.
Het assortiment van deze winkels is bij uitstek geschikt voor fysieke winkels en daarom duidelijk aanwezig in de winkelstraat, zegt Zwijnenburg. Of vooral: ongeschikt om online te verkopen. „Het zijn veel kleinere producten die voor een lage prijs verkocht worden. Die leveren te weinig marge op om ook nog het inpakken en verzenden van te betalen.”
De kritiek op fast fashion klinkt al langer en neemt ook toe: het doorlopend uitbrengen van nieuwe kledingstukken die na een paar keer dragen weer afgedankt worden, is enorm belastend voor het milieu. Fast furniture is nog een „blinde vlek”, zegt het Rli-rapport, terwijl daar dezelfde kanttekeningen bij te maken zijn.
Nee, meer en meer spullen op de markt brengen is niet duurzaam, erkent Dille & Kamille-topman Hans Geels. „Maar wij zijn realisten, mensen willen ook nieuwe spullen kopen.” Dus wil het bedrijf „een soort next best thing-aanbod creëren” – spullen die lang meegaan en van materialen die niet al te vervuilend zijn. Al heeft Dille & Kamille nog geen concreet CO2-reductiedoel vastgesteld. Daar zegt het bedrijf nog aan te werken.
Xenos in Amsterdam Oost.
Foto’s: Dieuwertje Bravenboer
Bordjes van plastic
Op hun sites en in hun duurzaamheidsverslagen komen alle spullenketens woorden te kort om hun groene ambities te beschrijven. De buitenlandse ketens schermen met plannen om over een paar jaar hun CO2-uitstoot teruggedrongen te hebben. Flying Tiger (926 winkels in Europa en het Midden-Oosten) wil „een baken worden in duurzame detailhandel” door „betaalbare producten aan te bieden met de lichtst mogelijke ecologische voetafdruk”. Søstrene Grene (300 winkels, nog eens 200 nieuwe winkels gepland in de komende drie jaar) wil „goed zorgen voor de wereld” en meldt te zijn gestopt met het verkopen van papieren wegwerpservies. In plaats daarvan verkoopt de keten herbruikbare borden – van plastic.
Marktleider Xenos wil gezien worden als „de meest natuur positieve retailer van Nederland”. Daarom doneerde het bedrijf bijvoorbeeld een fruitbos in Oosterhout, waarvan de oogst naar de voedselbank gaat. Maar een duurzaamheidsverslag of concrete CO2-reductiedoelen heeft ook Xenos niet. Na vragen van NRC over de betekenis van „natuur positief”, haalde Xenos die belofte van de website. De keten laat weten „nog zoekende” te zijn naar een invulling en wijst op nieuwe Europese regels. Daardoor worden bedrijven de komende jaren verplicht een duurzaamheidsverslag te publiceren. Veel bedrijven worstelen met de complexe eisen die daaraan gesteld worden, zeker winkeliers die van duizenden verschillende artikelen in kaart moeten brengen wat de uitstoot is.
Bij een schap met ‘rustieke kaarsen’ valt op het prijskaartje te zien dat die allemaal nul blaadjes krijgen
Wel lanceerde Xenos in 2022 die blaadjes op de prijskaartjes, de ‘Nature Impact Rating’ genaamd. Artikelen kunnen een score van maximaal vijf groene blaadjes krijgen nadat het product zelf, de verpakking en het productieproces zijn beoordeeld op duurzaamheidscriteria.
De transparantie van de blaadjesscores „dwingt ons om scherper te zijn”, zegt verkoopdirecteur Ellen van Bergeijk. Toch valt bij een schap met ‘rustieke kaarsen’ op het prijskaartje te zien dat die allemaal nul blaadjes krijgen. En lang niet ieder product heeft een score. Waar die wel getoond wordt, zijn het er vaak nul tot anderhalf blaadje. Hoger scoren onder meer de bamboe keukenspullen: 3,5 blaadjes.
De cyclus van bedenken of inkopen tot verkopen duurt vaak een half jaar, zegt Van Bergeijk. „Dan heb je niet op dag twee al een verandering.” Inzicht in hoe de producten twee jaar na de invoering van de blaadjesrating scoren en de ontwikkeling daarin, geeft de keten niet.
Weinig inzicht
Volgens overheidsadviseur Rli hebben consumenten nu weinig zicht op de milieu-impact van een product, waardoor ze het moeilijk vinden om een duurzame keuze te maken. Daardoor kiezen ze in de praktijk vaak alsnog voor het product met de laagste prijs. Initiatieven als de blaadjes van Xenos kunnen daarbij helpen, maar de Rli ziet liever een officieel duuzaamheidslabel, zoals het energielabel waarop te zien is hoe zuinig een elektrisch apparaat is. „Het ontbreken van gestandaardiseerde certificering geeft producenten ruimte om de werkelijkheid fraaier voor te stellen of informatie achterwege te laten.”
Voor winkelbezoeker Pleij mag Xenos de blaadjes wel prominenter in beeld brengen. „Het valt nu niet op, ze moeten er meer reclame voor maken. Er zijn ook winkels die dat meer doen. Als ik de keuze zou hebben tussen een duurdere duurzame optie en een goedkopere niet-duurzame, zou ik wel voor de duurdere kiezen. Tenzij die lelijker is.”
Vergeleken met consumenten in andere landen zijn Nederlanders minder bereid om extra te betalen voor een duurzaam product, concludeerde adviesbureau PwC eerder dit jaar. Als een duurzame variant 1 tot 10 procent meer kost, is iets minder dan de helft van de consumenten bereid om daarvoor te kiezen. Zodra het duurder wordt, haken de meesten af. Ruim een derde wil helemaal niet extra betalen voor een duurzamere optie. Voor het onderzoek bevroeg PwC ruim 20 duizend consumenten (van wie duizend in Nederland) in 31 landen.
Het is dus niet verrassend dat Nederlandse consumenten steeds vaker bestellen bij goedkope Chinese webshops zoals Temu, Shein en AliExpress – in de eerste helft van dit jaar 6 miljoen keer, 68 procent meer dan een jaar eerder. Chinese platforms kunnen hun goedkope producten wél rendabel via het internet verkopen, omdat consumenten rechtstreeks bij de fabrikant kopen. Er zit geen handelsketen van groothandels en retailers tussen, die allemaal een marge willen verdienen.
Als deze platforms serieus werk zouden maken van het verduurzamen van hun assortiment, vormen ze een nog grotere bedreiging voor westerse retailers, zegt Zwijnenburg van de Rabobank. Daar is vooralsnog geen sprake van: Temu houdt het qua duurzaamheid bij een optie waarmee klanten voor iedere per vliegtuig aangeleverde bestelling voor een paar cent extra een boom kunnen laten planten. En Shein, dat behalve kleding ook producten als kussenslopen en opbergpoefen verkoopt, wordt door de Italiaanse mededingingsautoriteit onderzocht op mogelijke greenwashing.
Dille & Kamille in Gouda.
Foto’s: Dieuwertje Bravenboer
Geen korting
„Je zult hier wel iets kunnen krijgen, of zo”, klinkt het tijdens de opening van het vijftigste Dille & Kamille-filiaal, aan de Markt in Gouda, afgelopen september. Voor de kassa ontstaat een rij die de hele winkel door slingert. Klanten kunnen een verse stroopwafel krijgen bij een kraampje voor de deur, maar speciale openingsaanbiedingen of winacties zijn er niet. Duurzaamheid valt niet te verenigen met kortingsacties, vindt Dille & Kamille.
„Daarmee willen we mensen aan het denken zetten”, zegt directeur Geels. „Waarom koop je iets? Als je prijzen groot neerzet met een streep erdoorheen, prikkel je iets in mensen waardoor ze niet bewust nadenken of ze het willen hebben. Prijs mag niet de factor zijn dat iemand iets wil kopen.”
Die gedachte is doorgevoerd in de winkels. Prijskaartjes zijn er nauwelijks; de prijs staat veelal op een klein stickertje, op de achterkant van een product. Geels: „Daar maken we het onszelf wel moeilijk mee. Als we een prijsverhoging moeten doorvoeren, moet alles omgestickerd worden.”
Het concern is duurder dan concurrenten. De ‘instaplijn’ met goedkopere producten werd geschrapt. Een theedoek van biologisch of gerecycled katoen kost er 4,95 euro. Bij Xenos (katoen zonder keurmerk, geen blaadjesrating) liggen theedoeken voor 2,99 euro in het schap. Action biedt voor 4,49 euro een set van zeven theedoeken.
Die hogere prijs van Dille & Kamille heeft met de omvang van de winkelketen te maken. „We zijn heel klein, een nichespeler”, zegt Geels. „Wij hebben niet het volume om kwaliteit tegen een iets lagere prijs aan te bieden.” De beperkte schaal van Dille & Kamille bemoeilijkt ook de verduurzaming. De keten heeft verpakkingen van producten in de schappen zoveel mogelijk geschrapt. „Maar het meeste afval komt van de verpakkingen waarin de producten zitten als ze aan ons geleverd worden.” Ook die wil Geels minimaliseren. „Wij zijn vaak de enigen die erom vragen. Dan denk je dat je het goed hebt uitgelegd en gaat het een keer goed, maar de volgende keer wordt het weer in plastic geleverd.”
Omgekeerd geldt ook voor kleine leveranciers dat het moeilijk is om aan formele duurzaamheidseisen te voldoen. Geels noemt een Sloveense houtfabriek waar Dille & Kamille mee samenwerkt. „Wij kennen die leverancier al lang, zij beheren hun bos echt goed. Maar het is een heel klein fabriekje. Als zij het FSC-houtkeurmerk moeten gaan voeren, dan moeten ze twee mensen extra aannemen om die administratie te doen. Dat willen ze niet. Is hun hout dan slechter, minder goed?”
Maria ziet zichzelf al rondfietsen, met een brabbelende baby in het stoeltje voorop. Onderweg naar de kinderboerderij. En als het kind groter is naar balletles. Al jaren staan zulke scènes op repeat in Maria’s hoofd.
Haar kinderwens voelt „heel groot en oorspronkelijk”. Dat ze 49 is en het te laat is om op natuurlijke wijze zwanger te worden, doet daar niets af. „Ik wil dit toekomstbeeld niet loslaten”, zegt ze. „De grens van wat ik daarvoor wil doen, rek ik iedere keer een klein beetje op.”
De gemiddelde leeftijd van moeders neemt al decennia toe. In 1970 waren vrouwen gemiddeld 24,3 jaar bij de geboorte van hun eerste kind, in 2000 was dat 29,1 jaar, en in 2023 lag de gemiddelde leeftijd net boven de 30 jaar. Logischerwijs stijgt ook het aantal oudere moeders. In 1975 had 2 procent van de baby’s een moeder van 35 jaar of ouder, vorig jaar bijna 18 procent. Het aantal vrouwen boven de veertig dat een kind krijgt is in krap tien jaar tijd bijna verdubbel naar 5 procent van het totaal. Ook bij vrouwen die na hun 45ste moeder worden is zo’n verdubbeling te zien: van 0,1 naar 0,2 procent, dat zijn zo’n 400 zwangerschappen per jaar.
Die stijgende leeftijd is misschien niet zo gek: technisch gezien is in de fertiliteitszorg steeds meer mogelijk. Maar als er zoveel kan, wanneer stop je dan?
Als een kind krijgen niet lukt
Als Maria 33 is, krijgt ze een groot verlangen naar een kind. Omdat ze geen partner heeft, besluit ze haar eicellen in te vriezen, „voor later”. Met de jaren neemt de kwaliteit van eicellen af, maar in de vriezer blijft die grotendeels behouden. Het is een vooruitstrevende stap voor die tijd: het kan dan pas een paar jaar en wordt nog weinig gedaan. Maria gaat erover in gesprek bij een kliniek, maar van invriezen komt het niet omdat ze een fietsongeluk krijgt waarvan ze lange tijd moet herstellen.
Als ze een paar jaar later weer in de kliniek is, op haar 36ste, ontstaat het plan om het invriezen over te slaan en meteen met IVF te beginnen. Dan vindt bevruchting van de eicel in een laboratorium plaats, en wordt een embryo teruggeplaatst in de baarmoeder. Het zaad komt van een donor, de eicellen zijn van Maria. Haar leeftijd speelt een grote rol in dit besluit. „De tijd zat me op de hielen.” Een paar keer wordt ze zwanger en krijgt ze een miskraam.
Zodra Maria 43 is wordt er geen nieuwe IVF-ronde meer vergoed, omdat de kans om dan nog zwanger te worden met eigen eicellen erg klein is. Bovendien lopen het kind en de moeder meer gezondheidsrisico’s. Vanaf 45 jaar mogen vrouwen van de wet niet meer aan IVF beginnen. Er is wel een uitzondering: wie al eicellen had laten invriezen, kan die nog tot 50 jaar laten terugplaatsen. Maar die stap had Maria overgeslagen.
Ze vreest in die tijd een „diep zwart gat”, daar wil ze niet in terechtkomen. „En toen hoorde ik over eiceldonatie.” Dan doneert een andere vrouw haar eicellen. In Nederland gebeurt het slechts enkele keren per jaar dat een vrouw haar eieren doneert aan een voor haar dan nog onbekende ontvanger. Eiceldonateurs worden niet actief geworven en moeten aan strenge regels voldoen, zoals het hebben van ‘een voltooid gezin’. In andere landen zijn meer mogelijkheden. Maria gaat naar het buitenland.
Over de grens
Coco Matthijssen is 56 jaar en heeft een zoon van acht. Ze kreeg hem toen ze 48 was. „Ik groeide op met die bekende slogan: een slimme meid is op de toekomst voorbereid.” Dat betekende voor Matthijssen en veel generatiegenoten dat ze lange tijd vooral op haar carrière gericht was. „Tot mijn 35ste was ik helemaal niet met kinderen bezig. Toen vriendinnen kinderen kregen dacht ik: hé, ik zou ook wel moeder willen worden.”
Omdat de partner van Matthijssen vruchtbaarheidsproblemen had, belandden ze op haar 39ste in een IVF-traject. Na vier miskramen besloten ze op zoek te gaan naar een zaaddonor. Ook die zijn schaars in Nederland, daarom gingen Coco en haar partner de grens over: eerst naar België en daarna naar Denemarken. „We deden weer een paar pogingen, maar zonder succes.” Dat zou dan waarschijnlijk aan de eicellen van Matthijssen liggen, maar gedetailleerd onderzoek daarnaar wordt in Nederland meestal niet gedaan. Toen belandden ze in Italië, later in Spanje. „Dan hadden we weer ergens gehoord over een wonderprofessor.” Ze gingen uiteindelijk voor embryodonatie: zowel de eicel als de zaadcel komen dan van een donor.
De verschuiving van de leeftijd waarop vrouwen kinderen krijgen, is te herleiden naar de anticonceptiepil, zegt Marcel Zuijderland (60), medisch ethicus in het Amsterdam UMC. „Voordat de pil er was, in de jaren zestig, werden vrouwen reproductief actief als ze seksueel actief werden – zo rond hun twintigste.” Daarna steeg de leeftijd waarop een vrouw haar eerste kind kreeg snel.
Medisch gezien is het oplopen van de leeftijd waarop mensen moeder worden niet logisch. Vanaf 30 jaar begint de vruchtbaarheid van vrouwen te dalen, rond het 35ste levensjaar loopt de kwaliteit en de kwantiteit van de eicellen hard terug.
Sommige vrouwen die op latere leeftijd zwanger willen worden, proberen dat via eiceldonatie. In commerciële klinieken in het buitenland kunnen vrouwen ook op oudere leeftijd terecht: op Cyprus geldt bijvoorbeeld een leeftijdgrens van 58 jaar, in Portugal is dat over het algemeen 50 jaar, maar klinieken mogen hun eigen regels opstellen. Vaak moeten vrouwen wel aan gezondheidseisen voldoen.
Coco Matthijssen vond het soms ontzettend stressvol. „Er lag zo veel druk op, dat ik in Italië eens een hyperventilatie-aanval kreeg.” Matthijssen is inmiddels ook kinderwenscoach, en geeft haar klanten het advies om een vakantie vast te plakken aan een bezoek aan een buitenlandse vruchtbaarheidskliniek. „Dan heb je niet alleen het medische traject, maar ook een fijn moment met jezelf of je partner.” Matthijssen en haar partner zijn inmiddels uit elkaar, maar nog wel goede vrienden. „Hij is de peetvader van mijn zoon.”
In de geboortezorg zijn vrouwen die op latere leeftijd moeder worden onderwerp van gesprek, zegt Frederik Hermans (36), gynaecoloog in het Amsterdam UMC. Hij is gespecialiseerd in hoogcomplexe zwangerschappen. Boven de 35 nemen de risico’s tijdens een zwangerschap geleidelijk toe, boven de 40 en zeker boven de 45 zijn die aanzienlijk. „Het is een groep vrouwen die meer zorg nodig heeft. Ze bezoeken vaker de polikliniek. Door hun leeftijd lopen ze meer risico’s op complicaties zoals zwangerschapsvergiftiging en diabetes, en hebben ze vaker onderliggende medische problemen. Hierdoor moeten we de zwangerschap vaker eerder beëindigen en is er meer risico op een te vroeg geboren kindje. Dan heb je meer plekken nodig op de intensive care voor baby’s. Omdat in het buitenland meerdere embryo’s worden teruggeplaatst krijgen deze vrouwen vaker meerlingen, die ook weer meer zorg nodig hebben.”
Voor ieder van zijn patiënten wil Hermans het best mogelijke, benadrukt hij, maar hij heeft ook een andere „rol”, zegt hij. „Als arts ben je behalve behandelaar ook een gezondheidsbevorderaar voor de maatschappij – je moet kijken naar wat je bij kunt dragen aan het zorgsysteem.” Daar wringt het volgens hem bij het behandelen van oudere moeders. „We zien patiënten die goed weten wat ze willen en daarvoor naar het buitenland gaan. Maar bij terugkomst in Nederland leggen ze extra druk op de zorg hier.” Daarmee komt de beschikbaarheid van de zorg voor mensen met minder middelen onder druk te staan, zegt hij.
Eindelijk een baby
„Ik heb altijd het gevoel gehad dat ik op deze wereld gezet ben om mama te worden”, zegt Kim (46) aan de keukentafel van haar rijtjeshuis in Tilburg. „Géén kind krijgen, dat was niet eens een optie.” De woonkamer is gevuld met kleurrijk babyspeelgoed, want haar wens is in vervulling gegaan. Haar dochter is veertien maanden oud, en doet een middagdutje. Haar dochter is „poging 33”.
Kim droomde van „huisje, boompje, beestje”. Alleen, er kwam maar geen partner op haar pad. Het duurde lang voordat ze besloot dat ze het dan alleen wilde gaan doen. Eerst met een zaaddonor en haar eigen eicellen. „Ik ben begonnen op mijn 39ste en heb op de harde manier moeten leren dat dat te laat is.” Met haar eigen eicellen lukte het niet, en zo belandde ook Kim in het buitenland.
Het is een pijnlijk traject geweest, vertelt ze, waarin ze steeds stukjes van wat zij wilde moest loslaten. Ze kwam terecht in Portugal, waar de kliniek voor haar op zoek ging naar donoren. Kim mocht een moodboard opstellen voor hoe de mannelijke donor eruit zou kunnen zien. Een brede glimlach is belangrijk, vermeldde ze daarop. Ze had er ook nog op gezet dat ze sportiviteit belangrijk vindt. „Als ik nu een vent tegen zou komen, wie zou ik dan leuk vinden”, vroeg ze zich bij het opstellen van het moodboard af. „Met wie zou ik een kindje willen?” De donor die ze uiteindelijk kreeg toegewezen, kwam volgens de artsen altijd in een sportoutfit naar de kliniek.
Dat ze betrokken werd bij het proces, gaf haar het gevoel toch nog een beetje de touwtjes in handen te hebben.
Kim staat op en pakt het geboortekaartje uit de kast. Op de voorkant staat een boom en een meisje dat een knuffeltje vasthoudt. Daarnaast een vervaagd silhouet van haar zoontje. Tijdens haar vruchtbaarheidstraject heeft ze acht miskramen gehad. Eén daarvan, in het begin van het traject, kwam voort uit haar eigen eicel. „Ik ben een zoontje verloren dat mijn DNA droeg, ik had gewoon heel graag willen weten hoe hij eruit had gezien.”
Ik ben op deze wereld gezet om mama te worden, zo voelt het voor mij
Uit de babyfoon klinkt gekir, Kim loopt de trap op. Haar dochter staat rechtop in haar ledikant en steekt haar handen uit. „Het is zo heerlijk om haar vast te kunnen houden.”
Vrouwen komen uit bij eiceldonatie als hun kinderwens heel sterk blijft als het met hun eigen eicellen niet lukt. Maria moest wennen aan het idee, maar zegt nu: „Het heeft ook wel iets heel moois om met de bouwstenen van een andere vrouw een kind te maken.”
Coco Matthijssen kijkt er op een spirituele manier naar. „Als je mij aan het begin had gevraagd of ik voor eiceldonatie zou gaan dan had ik nee gezegd. Want ik wilde een kind van mezelf. Maar wat is nou van jezelf? Mijn zoon lag al twee jaar in de vriezer bij de kliniek, dus het voelt bijna alsof hij mij heeft uitgekozen.”
Het perfecte plaatje
Artsen en ethici worstelen met de eicelindustrie in het buitenland. Ze zien dat meer vrouwen op deze manier zwanger worden, maar het wordt niet geregistreerd. Ze vinden dat de grenzen van de maakbaarheid ermee worden opgerekt: in Nederland hebben we bepaald dat dit niet kan, en nu gaan mensen er toch zelf voor op pad.
„De samenleving wordt individualistischer”, constateert gynaecoloog Hermans. „We bewegen naar een soort Instagram-versie van het leven. We willen voldoen aan het perfecte plaatje, en alles moet op elk moment kunnen. Dat wordt ingegeven door voorbeelden die we om ons heen zien, zoals uit Hollywood, waar er ineens kinderen zijn op oudere leeftijd. We moeten als maatschappij misschien wel het gesprek voeren: zitten daar ook grenzen aan?”
Zwanger worden met hulp van eiceldonatie in het buitenland is alleen weggelegd voor vrouwen met genoeg geld en tijd. De kosten voor een traject beginnen bij een paar duizend euro voor eicellen en een behandeling, maar lopen snel op tot tienduizenden euro’s omdat ook de reis en het verblijf uit eigen zak moet worden betaald. Sommige klinieken bieden een succesgarantie: als er geen kind komt, krijg je je geld terug. Coco Matthijssen heeft zo’n 100.000 euro uitgegeven aan „al die behandelingen en die reizen erbij”. „Maar had ik een miljoen gehad, dan had ik het er ook voor over gehad.”
Kim mocht een moodboard opstellen voor hoe de donor eruit zou kunnen zien
Maria vraagt zich weleens voorzichtig af of een kind via deze route nog voor haar is weggelegd. Door problemen met haar longen mag ze bij klinieken in het buitenland tot nu toe niet met een traject starten. Dat vindt ze moeilijk, nu ze de voor haar symbolische leeftijdsgrens van vijftig nadert. Verhalen over andere vrouwen die op late leeftijd moeder worden, geven haar hoop. „Ik ben nog lang niet klaar om afscheid te nemen van mijn wens.” Daarom verdiept ze zich nu ook in het draagmoederschap. Zijn er vrouwen die voor haar een kind willen dragen?
In de tussentijd spaart ze. „Ik ontzeg mezelf vakanties. Ik rij geen auto. Ik leef een bescheiden bestaan.”
Zou je eiceldonatie ook kunnen zien als een nieuwe emancipatieslag? Vrouwen kunnen nu, net als mannen, op latere leeftijd een kind krijgen. „Vrouwen hebben de pech dat ze vergeleken met mannen op relatief jonge leeftijd niet meer vruchtbaar zijn”, zegt ethicus Marcel Zuijderland. „Je zou kunnen zeggen: vruchtbaarheidsbehandelingen trekken die ongelijkheid weer een beetje recht.”
Zuijderland vindt het „oneerlijk” dat vrouwen de rekening betalen van „de wijze waarop de moderne samenleving zich nu gevormd heeft”. Hij bedoelt onder meer dat mensen nu vaak carrière maken in de jaren die voor vrouwen de meest vruchtbare zijn. „Moeten we de zorg niet zo inrichten dat er voor oudere vrouwen meer mogelijkheden zijn?”
Het zou jonge vrouwen bijvoorbeeld makkelijker gemaakt kunnen worden om hun eicellen in te vriezen. Invriezen om niet-medische redenen wordt nu niet vergoed en kost meer dan drieduizend euro. „Of”, zegt Zuijderland, „moeten we de samenleving zo inrichten dat vrouwen gestimuleerd worden om bij wijze van spreken tijdens hun studietijd een kind te krijgen?” Met gratis kinderopvang op de universiteit, bijvoorbeeld.
Als het kind ouder wordt
Coco Matthijssen doet er alles aan om „zo gezond mogelijk te leven”, vertelt ze. „Zodat ik zeker tot zijn achttiende, als hij zelfstandig is en ik de pensioengerechtigde leeftijd heb bereikt, gewoon een heel goed leven leid.” Over mannen die op latere leeftijd aan „een tweede of derde leg” beginnen hoor je nooit iemand, zegt Matthijssen. „Maar vrouwen krijgen natuurlijk weer commentaar.”
Je kunt je afvragen, zegt ethicus Zuijderland, „tot welke leeftijd een kind ouders nodig heeft”. Is het aanvaardbaar als een kind diens ouders op jonge leeftijd verliest? En wat is dan jong?
Marjan (53) is moeder van een kind van negen en een kind van tweeënhalf. Ze raakte op haar 44ste zwanger, met dank aan eicellen die ze eerder had laten invriezen. De tweede keer ging het ook zo. In de jaren voor haar eerste zwangerschap zat ze „vast in een slecht huwelijk”. Zij merkt dat er veel vooroordelen zijn over „moederschap op oudere leeftijd”, alsof vrouwen er dan te moe voor zijn. Daar wil zij graag iets tegenin brengen. „Als jonge vrouw had ik veel meer het idee dat ik van alles moest, en niks mocht missen. Nu heb ik meer rust in mijn lijf. Mijn leven staat momenteel geheel in het teken van mijn kinderen, maar dat vind ik absoluut niet erg.”
Marjan heeft „het geluk” dat ze fysiek fit is, „vaak fitter dan leeftijdsgenoten”. Ze beseft dat de kans bestaat dat haar kinderen hun moeder op jonge leeftijd verliezen. „Of dat ik misschien een te oude oma zal zijn voor hun kinderen.” Maar op dit moment bruist ze van de energie, zegt ze. „Mijn kinderwens was zo groot, ik prijs me nog iedere dag gelukkig met hen.”
Er is nog een belangrijk vraagstuk als het gaat over de rechten van het kind. Iedereen heeft het recht om te weten van wie het afstamt, staat in het internationale kinderrechtenverdrag. Hoe verhouden donorkinderen zich gedurende hun leven tot hun verwekkers? Kinderen die voortkomen uit een eicelodonor weten niet altijd wie hun biologische moeder is. Bij sommige klinieken blijven donoren anoniem, op andere plekken krijgen kinderen de gegevens van hun donoren pas als zij achttien zijn.
Als jonge vrouw had ik veel meer het idee dat ik van alles moest, en niks mocht missen. Nu heb ik meer rust in mijn lijf
Ties van der Meer (46), donorkind en voorzitter van Stichting Donorkind, maakt zich zorgen. „Het is belangrijk om een band op te bouwen met je biologische naasten. Je wil weten waar je vandaan komt, je kenmerken in iemand anders terugzien. Dat is vormend.” Hoe moet dat als biologische naasten door heel Europa wonen, je niet dezelfde taal spreekt en zij misschien wel helemaal geen contact willen?
Toen Van der Meer ontdekte dat zijn eigen donorvader uit Brabant komt en hij plotseling een beeld had van zijn afkomst, een gezicht, was dat „heel overweldigend”. „Het heeft een paar jaar geduurd om dat allemaal een plekje te geven.”
Voor veel mensen, constateert Van der Meer, is het blijkbaar geen optie om kinderloos door het leven te gaan. Maar waarom niet? „Een kinderwens is voor een deel een construct. Iets dat we hebben bedacht.” Als maatschappij moeten we mensen alternatieven bieden, vindt hij. „We moeten mensen helpen om het perfecte plaatje in hun hoofd aan te passen.” Er zijn veel manieren om een volwaardig en waardevol leven te leiden zónder kinderen, vindt Van der Meer. „Er wordt veel publiek geld uitgegeven aan het verwekken van kinderen, en weinig aan het ondersteunen van vrouwen om hun onvervulde kinderwens te verwerken en een andere levensvervulling te vinden.”
Maria heeft al veel nagedacht over hoe het voor haar nu nog hypothetische kind zal zijn om verwekt te zijn met donoren. „Ik realiseer me wel dat ik de keuze maak voor een kindje. Dus dat brengt een grote verantwoordelijkheid met zich mee.”
Kim wil open zijn tegen haar dochter. „Als ze vragen gaat stellen, dan krijgt ze de waarheid te horen.” Maar hoe en of zij contact met haar biologische ouders zal hebben, weet Kim nog niet. Eerst heeft zij nog een andere prioriteit: ze zou heel graag nog een tweede kind willen.
Coco Matthijssen is open tegen haar zoon van bijna negen. „Ik vind dat hij daar ook recht op heeft, en ik wil het uit de taboesfeer halen. Ik wil ook aan andere mensen laten zien dat het leven soms zo kan lopen. En dat je ook op oudere leeftijd een hele goede moeder kan zijn.”