Je had vertellers en je had zwijgers. Yvonne en Rob Keuls behoorden ooit tot de laatste categorie. Beiden werden geboren in Indonesië, in de tijd dat het land nog Nederlands-Indië werd genoemd. Maar anders dan Rob vertrok Yvonne als kind met haar familie naar Nederland, niet lang voor de Tweede Wereldoorlog zou uitbreken. Zo maakten Rob en Yvonne de oorlog ieder mee in een ander land. Op een ander continent. Over hun ervaringen spraken ze lange tijd niet: het bleef voor ieder gissen wat de ander had meegemaakt. Tot het onverwerkte leed maakte dat Robs tweelingbroer plots uit het leven stapte en Yvonne concludeerde dat zwijgen geen optie meer was. Met haar man pakte ze het vliegtuig naar Indonesië, zodat Rob kon laten zien in welke kampen hij had gezeten. Langzaam kwamen de verhalen los – over dwangarbeid, executies, martelingen. Rob vertelde.
Op haar beurt deelde Yvonne donderdagavond een deel van Robs verhalen met de mensen die zich hadden verzameld bij het Indisch Monument in Den Haag, en met de mensen die thuis meekeken naar de Nationale Herdenking 15 augustus 1945. Bijna tachtig jaar geleden is het nu dat de capitulatie van Japan het officiële einde van de Tweede Wereldoorlog inluidde. Maar met de overgave waren de gruwelen niet meteen verdwenen: in Indonesië bleven er slachtoffers vallen in de onafhankelijkheidsstrijd die losbarstte, en veel verzwegen trauma’s zouden van generatie op generatie worden overgedragen.
Soms kwam dat zwijgen voort uit een onvermogen om aan alle angst en pijn terug te denken. Vaak genoeg werd het zwijgen ook ingegeven door een gebrek aan begrip of erkenning in de omgeving, waardoor er weinig ruimte was om de ervaringen te delen: wie een verhaal wil vertellen, moet wel iemand vinden die bereid is te luisteren.
Nederlandse vlag
Het tweeluik Recht op tranen (NTR) richtte zich dinsdag en woensdag op een gemeenschap die die erkenning aanvankelijk niet kreeg: de Molukkers. Over hun oorlogsverhalen is daardoor weinig bekend. In de docu doken kleinkinderen in de levens van hun Molukse grootouders, die de oorlog in Indonesië hadden meegemaakt en daar vaak voor de Nederlandse vlag hadden gestreden. Toen na de Japanse capitulatie de Indonesische onafhankelijkheid werd uitgeroepen leek naar Nederland komen voor hen de enige optie. Daar was het onthaal verre van warm – veelal werden ze opgevangen in tochtige barakken.
Sommigen waren op latere leeftijd steeds opener geworden over hun ervaringen. Anderen bleken nauwgezet te hebben opgeschreven wat ze hadden meegemaakt. En dan waren er nog zij die hun last altijd in stilte waren blijven dragen.
Kiezen welk van hun verhalen hier weer te geven is amper te doen. Matta Mezach, die vanwege zijn verzetsdaden met zoutzuur werd verminkt; Coosje Ayal, die als tienermeisje de hele oorlog in de jungle vocht; Pieter Tanasale, die als radiotelegrafist de massamoord op het eiland Babar vastlegde – het is slechts een greep uit de onvertelde verhalen die in Recht op tranen worden uitgelicht. Ze maken allemaal indruk, zijn stuk voor stuk belangrijk. Samen dragen ze bij aan een telkens iets vollediger beeld van een complexe oorlog, en van de sporen die de strijd heeft nagelaten.
Mezach kreeg in Nederland een eigen familie: een vrouw en kinderen. Hij haalde zijn monteursdiploma, wilde een eigen bedrijfje, was altijd hard aan de slag. Hij wilde door. In 1978 haalde zijn verleden hem in. Door angsten en nachtmerries ging hij noodgedwongen in behandeling. „Ik weet wel dat hij af en toe schreeuwde”, herinnerde zijn zoon Eddy zich. „Dat was puur leed dat je hoorde. En dan zei je: ‘Oh pap, je hebt toch wel heel veel meegemaakt. En kreeg je alleen als antwoord: ‘Ja, dat weet ik’.” Eddy probeerde er te zijn voor zijn vader, maar die hield uiteindelijk veel voor zichzelf. „Dat vind ik wel heel zonde”, zei Eddy. „Met z’n allen is het waarschijnlijk toch draaglijker te maken dan alleen.”