Tv-recensie | In een kale cel ging Judith de Leeuw Rembrandt achterna

Zin of geen zin, Klaas Gubbels schildert. Elke dag, in zijn atelier. De man is 90 intussen, maar nog steeds is zijn missie niet voltooid „om van iets lulligs als een koffiekan” iets te maken. Zijn stem heeft het bijna begeven, en Tonko Dop van Nieuwsuur moet tegen hem schreeuwen om zich verstaanbaar te maken, maar met zijn ogen is weinig mis. Hij is doende een tafel en een stoel op het doek te krijgen. De één is grijs, de ander wit, en nu komt het erop aan het één zo in het ander te laten overgaan, dat het klopt én consequent is. Dit is het eerste van vijf portretten die Tonko Dop maakte van oude(re) kunstenaars.

Rembrandt was op z’n twintigste al de beste kunstenaar ter wereld. Zo was het aan Judith de Leeuw verteld, toen ze artistieke ambities vertoonde. Ze was achttien toen. Mooi, dacht ze. „Dan heb ik nog twee jaar.” Ze is inmiddels 27 en een internationaal werkende street artist. Haar werk is te zien in 62 landen, op drie continenten en in de documentaire JDL – Behind the wall wordt ze gevolgd bij de totstandkoming van één van haar murals, een monumentaal muurschilderij. De muur is van een flatgebouw, de flat staat in een voorstad genaamd Paolo VI, in de buurt van de stad Taranto, in de Italiaanse regio Puglia. Een arbeiderswijk. Ooit welvarend door de nabijgelegen industrie, nu verwelkend door het vertrek van de industrie.

Judith de Leeuw – of JDL – zien we in een hoogwerker bungelen voor een gigantische, grauwe muur. En daar moet dan een volkomen realistische ballerina op komen, die wordt omstrengeld door een paar mannenarmen. Groter dan levensecht. Het werk heet Love is stronger than death, part 4 en dat zijn de woorden van haar vader, uitgesproken en herhaald tot kort voor zijn dood. Waar ze doorgaans sociale kwesties neemt als onderwerp – racisme, eenzaamheid, homorechten – kan ze sinds zijn dood aan niks anders meer denken en niks anders meer schilderen. „Een ideaal rouwproces”, vindt ze het zelf. De vrouw in haar schildering lijkt de aanwezigheid te voelen van iemand die er niet is.

De kapster, de visagist, de ballerina die model staat voor de muurschildering, zij stellen de vragen aan Judith de Leeuw. Wie is ze, waar komt zij vandaan, wat wil ze? Helemaal kom je daar niet achter. We horen haar vertellen over een jeugd die stopte toen ze twaalf was. Over drugsgebruik, pleeggezinnen, een jaar zwerven op straat en toen een kale cel in een gesloten jeugdinrichting. Tussen de muren van die cel is ze gaan tekenen. „Oefenen, oefenen, oefenen.” Op haar twintigste was ze klaar om wat ze tekent op muren te schilderen.

De moeilijke vragen

Regisseur Deborah Faraone Mennella stelt zelf de moeilijke vragen. Die over haar vader. „Vroeger was het niet altijd gezellig. Eigenlijk gewoon niet. Nooit. Nooit gezellig.” Ze heeft het over woede in soorten, maten, smaakjes en kleuren en een oma, de hare, in een concentratiekamp en een vader die daaronder leed. Het verhaal blijft vaag en mistig, maar erachter doemt een drama op. Net zo is het met haar muurschilderingen. Heel lang zijn er alleen maar grijstinten te zien – gemaakt met spuitbussen wolfgrijs en Icarus-grijs. Als ze klaar is, zie je wat zij al die tijd al zag. De Italiaanse kunstliefhebbers zagen er het marmeren beeld van Bernini in: Pluto en Proserpina – Pluto die een tegenstribbelende Proserpina de onderwereld insleept.

Maar het mooiste begint als de overburen, bewoners van de tegenoverliggende flat, uit hun raamkozijn hangen en zeggen wat zij zoal zien. Een vrouw met pijn, zeggen de mannen. Ze wil niet aangeraakt worden door de mannenhanden. Je ziet dat ze een giftige relatie hebben. Ze wil ontsnappen.

Het is de ziel van een dode die haar vasthoudt, zeggen de vrouwen. Ze is iemand verloren, zegt de een. „Dat zie je pas als je zelf ook iemand verloren hebt.” Is het haar vriend, vraagt de ander. Kan, kan, kan. Maar ze denkt eerder aan een broer. Haar vader misschien?