
‘We denken altijd dat de ander hoorns heeft, voordat we ze ontmoeten”, is een uitspraak van Nelson Mandela die auteur en Financial Times-columnist Simon Kuper aanhaalde, als tweede Zomergast. Mandela was een van zijn ‘helden’ en Kuper liet een schitterend fragment zien van Mandela die in 1995 een bezoek bracht aan de weduwe van Hendrik Verwoerd, de architect van de apartheid in Zuid-Afrika. Ze leefde in Orania, een Afrikanerdorp vol mensen die zich willen afscheiden als wit bolwerk. Zoekend naar haar leesbril vroeg ze Mandela rekening te houden met haar gevoelens en die van haar mede-Afrikaners. De zinnen van weduwe Verwoerd waren interessant omdat ze een schoolvoorbeeld waren van een dader die zich opstelt als slachtoffer.
Hoewel de link niet rechtstreeks werd gelegd, was die er wel toen Kuper inging op Israël na een fragment van de filosoof Hannah Arendt, die in 1948 kritisch was over de oprichting van de staat Israël. „Antisemitisme is er altijd geweest”, zei Kuper. Wat hij nu een groter probleem vond, was dat Israëliërs zichzelf als slachtoffers presenteerden. „Op dit moment zijn de moslims de grootste slachtoffers”, vatte hij de genocide samen.
Eigenlijk was de avond met Kuper er een waarbij je het geen moment oneens kon zijn met de gast. In een soort minicolleges vertelde hij hoe hij vaak „meer journalist dan mens” was en de wereld bekeek als een amateurantropoloog (zijn Zuid-Afrikaanse ouders waren opgeleide antropologen). En zo ging de wereld langs de lat: „De Britse politieke elite leert op Oxford goed praten zonder dat ze weten waar ze het over hebben”; „Nederland was een sober, calvinistisch land dat altijd dacht gelijk te hebben. Cruijff, die er een socratische leermethode op nahield, was typisch Nederlands”; „Binnen de periferie van Parijs zijn de bewoners van de stad formalistisch en onvriendelijk”; „Europa stelt nu weinig voor.”
Ook nam hij zichzelf meer dan eens de maat. Over de dood van zijn moeder vertelde hij weinig emoties te hebben gehad, omdat hij vaak emoties tekort kwam en „kil” was. Als een buitenstaander analyseerde hij zichzelf, opmerkend dat hij „veel over de wereld nadacht, maar weinig over zichzelf”. Zijn zelfontleding was superieur, maar sneed tegelijkertijd daardoor niet echt.
Natuurlijk, het was boeiend, en er werden grote verbanden gelegd. Het idee dat het optimisme eind jaren 80 na de Val van de Muur en de vrijlating van Mandela in 1990 niet vormend was geweest, maar misvormend, omdat het idee toen postvatte „dat alles op te lossen was”, was fraai. En toch ontbrak er iets. Dat kwam wellicht doordat Kuper meent dat de mens weinig aan verbeelding heeft en dat kunst niets kan veranderen. Tegelijkertijd is daar weinig tegenin te brengen – al noemde hij kunst nog wel het grootste dat de mens kan voortbrengen.
Liberaal
Het zat hem in de emoties die hij toonde toen het ging over Nester, de bediende van zijn grootouders in Zuid-Afrika, die in een vochtige schuur had gewoond en taart bakte wanneer hij als jongetje in het zwembad in de tuin van zijn grootouders in Johannesburg plonsde. „Mijn grootouders waren liberaal. Ze waren tegen Apartheid, maar ze leefden er goed onder”, vertelde hij. Toen zijn opa stierf, stuurde zijn oma Nester weg zonder pensioen. De emoties over het lot van Nester en de houding van zijn grootouders: hier wreekte zich wellicht dat hij meer over de wereld nadacht dan over zichzelf. Kuper was niet meer de buitenstaander, maar iemand die zonder daar iets aan te kunnen doen aan de verkeerde kant van de geschiedenis was opgegroeid. Het was een plek en positie waar hij zich geen raad mee wist, en een vervolg in een ander interview waard.
