Zuchtend zwart. Borstelig zwart. Aaibaar zwart. Kraszwart. Gebroken zwart. Kraaizwart. Slobberzwart. Zwart als een omhelzing – en zwart als een muur.
Het zijn nogal wat zwartschakeringen die je te verwerken krijgt op de tentoonstelling Nachtdieren, nu te zien in het Kunstmuseum in Den Haag. Zoveel tinten, dat sommige zich alleen met een fantasienaam laten beschrijven. Ze zeggen dat zwart geen kleur is, maar kleur is een eigenschap van licht – en dit zwart geeft (soms) een klein beetje licht terug.
Nachtdieren is een dubbeltentoonstelling met werk van de Gentse fotograaf Dirk Braeckman (1958) en de Oostendense schilder Léon Spilliaert (1881-1946). Hoewel er soms ruim een eeuw tussen hun werk ligt, en hun medium (en de afmetingen ervan) drastisch verschilt, is hun beeldtaal opvallend vergelijkbaar. Ze delen een fascinatie voor duisternis, voor de mysteries van de nacht, voor verlaten straten en lege interieurs – voor de donkere zee. De thematische tentoonstelling is opgebouwd via het verloop van de nacht: van avondschemer tot dageraad. Braeckman werkt vaak groot en monumentaal, de grotendeels autodidactische Spilliaert (wiens werk in Nederland te weinig te zien is) tekende en schilderde vaak kleiner en op papier. Bij allebei loopt de figuratie soms over in abstractie: de stille, donkere zee verandert in ongrijpbare zwart-grijze massa.
Op zijn zelfportret uit 1907 beeldt Spilliaert zichzelf af met een bleke huid, en priemende ogen. Hij heeft donkere wallen onder zijn ogen, een donkerblauwe waas kleurt zijn wangen. Hier staat geen vrolijke man. De jonge schilder wordt geplaagd door pijnlijke maagzweren, waardoor hij moeilijk in slaap kan komen. Daarom dwaalt de kunstenaar ’s nachts door de verlaten straten van kustplaats Oostende, en doet hij inspiratie op voor de verschilde landschappen die hij schildert.
Het werk van Spilliaert wordt wel in verband gebracht met het symbolisme, waarbij kunstenaars de waarneembare realiteit gebruiken om uitdrukking te geven aan de innerlijke wereld. In een brief uit 1920 schreef Spilliaert over Oostende: „Ik leef in een echte fantasmagorie (..) overal om me heen dromen en luchtspiegelingen.” In Spilliaerts desolate straten en kustlandschappen zie je de beklemmende uitgestrektheid die de nachtelijke piekeraar kan overvallen: de avond biedt zoveel ruimte, zoveel tijd – en tegelijkertijd ben je alleen en veroordeeld tot je eigen zorgen. Prachtig is wat dat betreft Hofstraat Oostende (1908): een verlaten straat, met een fel lichtpuntje op het einde, en donkere gevels aan weerszijde, met een mysterieuze, licht giftige blauwe gloed. Somber, maar toch ook troostrijk.
Politiefoto’s
Fotografie heeft de reputatie een meer ‘objectief’ medium te zijn, dat is iets waar Braeckman ook mee speelt door zijn foto’s geen titels met woorden maar met ingewikkelde coderingen te geven (‘B.J. D.U. 12’). Maar ook zijn donkere landschappen en interieurs (uitgebreid nabewerkt in de donkere kamer en vaak iets claustrofobischer dan die van Spilliaert) hebben een duidelijke psychologische lading. Een venstergalerij in de duisternis, een donker gordijn, een verduisterde schilderijengalerij – het zijn allemaal plaatsen waarvan je je af gaat vragen: wat is hier gebeurd?
Een belangrijke sleutel naar het werk van Braeckman ligt in een vitrine ergens halverwege de tentoonstelling. Daar ligt het boekje Evidence: NYPD Crime Scene Photographs: 1914-1918: een bundeling van historische zwart-wit politiefoto’s uit de gemeentelijke archieven van New York. Deze ongepolijste foto’s tonen de plaatsen waarop een misdrijf heeft plaatsgevonden, zonder enige artistieke pretentie. Braeckman ontdekte het boekje toen hij in de jaren 80 veel tijd doorbracht in New York. Zijn foto’s hebben dezelfde ‘terloopse’ kwaliteit, en delen het onheilspellende gevoel. Ze zijn minder de uitdrukking van een individuele belevingswereld, meer de verkenning van de associaties die ze bij de toeschouwer kunnen oproepen.
Bijzonder middelpunt van de tentoonstelling is de grote vijfhoekige zaal met zeegezichten: de monumentale zeereflecties van Braeckman hangen naast de steeds meer geometrische kustlandschappen vol diagonale lijnen van Spillieart. De duisternis loopt over in de zee, je ziet hier dat beide kunstenaars ook een bijna romantisch verlangen hebben op te gaan in die ongrijpbare nacht.
Lichtpuntjes in de hoofdrol
Spillieart werkte vooral met gewassen oost-indische inkt, met krijt, kleurpotlood en pastel: waardoor hij een bijzonder soort transparantie kan bereiken. Dat zie je bijvoorbeeld op De Flacons (1909), een rij transparante glazen flessen, mogelijk een verwijzing naar het beroep van zijn vader die parfumeur was. Het hangt in het Kunstmuseum prachtig naast B.P.-P.A.-96 (1996) van Braeckman: een hard geflitste muur met kleine tegeltjes: de witte schittering op de flesjes van Spilliaert rijmt mooi met de harde witte weerkaatsing op die tegels.
Sowieso krijgt het licht regelmatig een spectaculaire hoofdrol in de duisternis. Zoals in Spilliaerts magistrale Interieur. Slaapkamer met lichtinval (1908). We zien een verduisterde slaapkamer, met op de muur een halve witte cirkel. Het is waarschijnlijk het licht van een vuurtoren die het licht in de slaapkamer slaat: je ziet de harde reflectie op een zilveren bol bovenaan het bedframe, op de spierwitte lakens, en – mooi detail – op het ronde wiel van het bed.
In de laatste zaal doet het licht z’n intrede in het werk van Spilliaert. Hij gaat lichter werk maken, soms zelfs een beetje magisch of frivool: een donker geklede dame aan een waterkant vol heerlijk cirkelende waterlijntjes. De zaaltekst verklaart het aan de hand van de verbeterde omstandigheden voor Spilliaert: hij trouwt en krijgt een dochter. De belangstelling voor zijn kunst neemt toe, en hij bouwt een kring op van bevriende schrijvers, kunstenaars en bewonderaars.
De duisternis in het werk van Braeckman blijft. Aangrijpend is het vierluik dat is opgedragen aan een 19-jarige fotografe van wie Braeckman de mentor was. Vorig jaar werd haar euthanasiewens voor ondraaglijk psychisch lijden ingewilligd. Op Braeckmans vierluik V.C.-L.M.-24 (2024) zie je donkere boomtakken voor een grijze lucht. Door de foto’s heen lopen hoekige, spierwitte kraslijnen, waarschijnlijk in de nabewerking op de foto’s gekrast. Soms biedt het licht ook geen troost.