Treinsurfende saxofoons en een stadse Sibelius bij het Residentie Orkest

Je hebt componisten die zich bij de kleinste afleiding al niet meer kunnen concentreren op hun werk, en dan heb je Jan-Peter de Graaff: hij componeert het liefst in een rijdende trein. Zijn wervelende Concerto Metropolitain is geïnspireerd door de Parijse metro en gecomponeerd op het Nederlandse spoor. „Een veranderende omgeving inspireert mij enorm”, vertelt hij het Haagse publiek zaterdag bij de wereldpremière tijdens de seizoenaftrap van RO NOW. In die concertreeks maakt het Residentie Orkest symfonische muziek inzichtelijk met een praatje vooraf en korte luistervoorbeelden.

In het tweedelige werk, voor saxofoonkwartet en symfonieorkest, onderzoekt De Graaff de relatie tussen mens en machine, het lyrische en het mechanische, tussen woekering en efficiëntie. Dat levert een spannend geluidsbeeld op: het stuk begint met horizontale lijnen (aangehouden noten) en verticale bouwwerken (grote akkoorden) in het orkest. De vier saxofonisten van het Ardemus Quartet sputteren tegen, eerst één voor één, in blaffende uithaaltjes. Pas wanneer ze gaan samenwerken krijgt hun rebellie tegen het orkestgedreun vleugels.

Dat stoot naadloos door naar een zinderend tweede deel. Het Residentie Orkest zit het kwartet op de hielen met gejaagde vioolmotiefjes en aanstormende treinhoorns, strak aangevuurd door de Poolse dirigent Marzena Diakun. Grommende contrabassen en een klappende piano stuwen de saxofoons op, waar snaarachtige geluidseffectjes uitkomen – als voorbijflitsende lichtjes in een metrotunnel.

De Graaff liet zich voor dit deel inspireren door een filmpje van ‘treinsurfende’ Parijzenaren, achternagezeten door de gendarmerie. Die muzikale achtervolging eindigt in stijl met de dissonante signaaltoon van een sluitende metrodeur. Patsboem: deur dicht, stuk uit.

Stedelijk

Geen rammelende metrostellen maar een vlucht wilde zwanen vormde ooit de bron van het volgende werk: Jean Sibelius’ Vijfde symfonie. De Finse componist wordt vaak geassocieerd met de natuur, maar onder leiding van Diakun klinkt zijn muziek opvallend stedelijk.

Daar is best wat voor te zeggen. Hoewel Sibelius op het platteland woonde en inspiratie putte uit de noordse natuur, had hij genoeg stadse trekjes. Altijd onberispelijk gekleed in bolhoedjes en smetteloze pakken, verslingerd aan champagne en sigaren, dol op het mondaine leven. Was hij net als De Graaff afhankelijk van een snel wisselende omgeving? Teruggetrokken op zijn landgoed kreeg hij de laatste dertig jaar van zijn leven in elk geval nauwelijks meer een noot op papier.

Hoogtepunt

In de Sibelius van Marzena Diakun is de grote stad nooit ver weg. Als een machinist met vertraging stookt ze de musici aan het slot van het eerste deel tot zo’n razend tempo op dat de boel in de allerlaatste maten nét van de rails loopt. In de ‘Finale’ klinken de hoorns te hoekig en grofgetand om je er een elegante zwanentrek bij voor te stellen, maar mede daardoor gebeurt er iets wat in een uitvoering van Sibelius’ Vijfde vrijwel nooit gebeurt: het langzame middendeel wordt het hoogtepunt van de symfonie.

Met de precisie van een klokkenmaker sleutelt Diakun aan het uurwerk van plukkende strijkers – tikkeltje sneller, wat gas terug. Het orkest volgt haar nauwgezet en de houtblazers worden prachtig uitgelicht, tot de hobo het horloge zachtjes stopzet: batterijtje leeg, muziek uit.