Ik ben geboren „uit een barbaarse drievoudige paring”, schrijft een psychiatrisch patiënt over de nacht dat zijn moeder werd verkracht door drie struikrovers. Toen hij zo’n negen maanden later werd geboren, was zijn moeder trots. De omgeving prijst haar omdat je een baby met zo’n enorm hoofd maar zelden ziet. En de moeder zelf is in één klap verlost van de spookbeelden van een driekoppig monster. Ze was ervan overtuigd dat alle drie in die ene grote babykop zaten.
Als de schilder Charley Toorop dit verhaal leest, is ze gefascineerd. Ze besluit de anti-psychiatrische roman Les libérés (1911), waarin dit verhaal verteld wordt, te verwerken in een stilleven dat ze in het voorjaar van 1924 maakt als ze drie weken in de Willem Arntsz-kliniek in Utrecht zit. Niet als patiënt, maar om er portretten te maken van patiënten, en om zich voor haar werk „te confronteren met de duistere achtergrond van het leven”, schrijft Wessel Krul in het essay ‘Charley Toorop in de Willem Arntsz Stichting’. Het essay verschijnt in de catalogus bij de expositie Charley Toorop. Liefde voor Van Gogh die dit voorjaar in Kröller-Müller Museum te zien zal zijn.
Het gaat Toorop niet eens zozeer om het verhaal van het grote babyhoofd waarmee Les libérés van de Frans-Italiaanse schrijver Ricciotto Canudo begint. Het gaat haar om de ideeën over psychiatrie in het boek. De hoofdpersoon, een arts, is ervan overtuigd dat de psychiatrie vernieuwd moet worden. Volgens hem ligt genezing in muziek en seks, omdat zo trillingen vrijkomen die dan weer resoneren met de harmonie van de samenleving. Les libérés is een ideeënroman.
Wat Canudo hier bij monde van de arts betoogt is dat de 19de-eeuwse zoektocht naar de waarheid om het ‘vreemde’ in de samenleving te benoemen, een vergissing is. Waanzin is namelijk, zo redeneert de arts, de bevestiging van een „triomfantelijke individuele wil”, waarbij waanzin niet altijd beschouwd hoeft te worden als ziekte, maar soms juist als „een toestand van overweldigende gezondheid”. Misschien is de samenleving eerder het probleem dan de patiënt, en is de „gek” juist de „bevrijde” en is „volmaakte waanzin” een staat van „absolute vrijheid”. Met zijn therapieën hoopt hij in zijn villa, die een oase van bevrijding is, de patiënt weer in harmonie te brengen met de samenleving. Het loopt slecht met de arts af.
Arntsz-kliniek
Toorop vindt de ideeën interessant omdat ze net als veel van haar tijdgenoten op zoek is naar een andere beeldtaal, een andere manier van kijken naar de samenleving. Ze zoekt op verschillende manieren, en een daarvan is een tijdje in de Willem Arntsz-kliniek gaan zitten om portretten te maken van mensen.
De kliniek – waar ook Theo van Gogh, de broer van Vincent had gezeten – kent ze goed. Haar op dat moment ex-man Henk Fernhout had er sinds 1915 meermaals gezeten. Krul vertelt in zijn boeiende essay hoe Toorops echtgenoot haar mishandelde, bedreigde en haar werk vernielde. Charley Toorop vluchtte dat jaar met haar twee zoons en wilde dat Fernhout een ontwenningskuur zou ondergaan. Hij weigerde, waarna hij werd opgenomen in een psychiatrische kliniek, omdat hij een gevaar voor zichzelf en zijn omgeving was.
Dat was overigens geen succes; hij was volgens zijn artsen niet „werkelijk geestesziek. Hij was alcoholist, in geen enkel beroep te handhaven, een praatjesmaker vol van zijn eigen belangrijkheid, maar hij kon zich ook beheerst en redelijk voordoen.” Fernhout werd ontslagen, het huwelijk bleef nog even in stand en hun dochter Annie werd in 1916 geboren – het kind dat later door de ouders van Toorop werd meegenomen om haar een strenge katholieke opvoeding te geven – maar veel veranderde er uiteindelijk niet: Fernhout werd opnieuw opgenomen.
Een voordeel van al die opnames van Fernhout is dat Toorop in aanraking komt met psychiaters die haar werk interessant vinden. Zo ontmoet ze de Freudkenner en psychiater August Stärcke (1880-1954). Hij werkt bij de Willem Arntsz Hoeve (een buitenafdeling van de kliniek) en speelt een rol in de definitieve scheiding wanneer hij Fernhout gedwongen laat opnemen nadat die zijn vrouw en kinderen met een mes achterna had gezeten. Hij is ook degene die haar op kerstavond van 1923 op het idee brengt om portretten te maken van patiënten.
Toorop ontvangt in haar kamer in de kliniek enkele patiënten die in staat zijn enige tijd stil te zitten. Ze portretteert onder andere twee vrouwen, die tegenwoordig in de collectie van het Stedelijk Museum Amsterdam bekend staan als Bewoners van het Willem Arntsz Huis, Den Dolder. Op een ander schildert ze een vrouw die een deken om zich heen heeft geslagen, en op weer een ander schilderij staat een vrouw die indertijd de titel ‘Paranoia’ meekreeg, maar inmiddels in het Kunstmuseum Den Haag de naam Krankzinnige vrouw heeft.
Stilleven met fles en boek
Terug naar de memoires van de psychiater. Los van de portretten maakt Toorop in de Arntsz-Kliniek ook een stilleven waarop het boek van Canudo staat afgebeeld, ze noemt het werk Stilleven met fles en boek. Van het doek is niet veel bekend, niet eens welke kleuren ervoor zijn gebruikt. Er staat een zwart-witfoto afgebeeld in de biografie uit 1982 die Nico Brederoo schreef over Charley Toorop. Volgens de biograaf bevond het schilderij zich in een ‘particuliere collectie, Wassenaar’. Het Kröller-Müller ging op zoek en keek of het verkocht was op een kunstmarkt, maar dat lijkt niet het geval. Volgens Renske Cohen Tervaert, conservator bij het Kröller-Müller, heeft de „zoektocht door kunsthandelaren, veilinghuizen, specialisten, nazaten van kennissen/vrienden uit de cirkel van Charley en restauratoren (die ook veel restaureren voor particuliere verzamelaars) om dit werk te vinden vooralsnog niks opgeleverd”. Ook andere werken uit die periode, waaruit Toorops fascinatie met Van Gogh blijkt, zijn zoek (zie inzet).
Stilleven met fles en boek is interessant. Niet alleen omdat ook Van Gogh stillevens met een boek maakte en omdat Toorops schatplichtigheid aan Van Gogh er duidelijk in naar voren komt. Het opvallendst is dat het boek van Canudo er zo prominent op is afgebeeld.
Les Libérés staat er op het boek, en dat verraadt wellicht hoe Toorop tegen de patiënten in de kliniek aankijkt; Canudo zet een arts neer die vindt dat de bewoners van zijn Villa sociale dwang van zich hebben afgeschud. „Wat Charley Toorop het meest interesseerde”, schrijft Krul, „was het idee van de ‘bevrijding’. Vanaf haar huwelijk met Fernhout in 1912 had ze zich afgezet tegen de kerk, de deftigheid, de burgerlijke bekrompenheid, de neiging om zich te onderwerpen en aan te passen, kortom alles wat ze ‘maatschappelijkheid’ noemde.”
Tegelijkertijd wordt het haar in de kliniek al snel te veel en vertrekt ze na drie weken. Misschien was het de beangstigende wereld, wellicht trok ze zich het einde van de arts in Les Libérés aan of ziet ze te veel een herhaling van wat ze had gezien tijdens haar huwelijk. Het is in ieder geval ook een afsluiting van de periode waarin ze in haar werk nadrukkelijk schatplichtig is aan Van Gogh.
Die schatplichtigheid was begin jaren twintig nadrukkelijk te zien in haar werk. De vergelijking van haar werk Het gezin (1920) met van Goghs De aardappeleters (1885) ligt voor de hand. Toorop was echter ook een kind van haar tijd die de rauwe werkelijkheid wilde weergeven met een in die tijd populaire nieuwe zakelijkheid, die de wereld efficiënt en hard wil weergeven. In die begin jaren twintig hebben haar geschilderde koppen, landschappen en stillevens bij vlagen duidelijke Van Gogh-trekken, maar ze trekt ook op met bijvoorbeeld Piet Mondriaan en laat zich inspireren door Bart van der Leck of Picasso. Waarom ze toch meer voor de Van Gogh-benadering kiest en niet de kant opgaat van Mondriaans lijnen is omdat ze „anders dan Mondriaan wil vasthouden aan de realiteit”, vertelt conservator Cohen Tervaert, „dan kan ze de ziel beter vasthouden”.
Mondriaan
En die ziel zit er dankzij Van Gogh al vroeg in. Bij de expositie Eeuwfeest Vincent van Gogh bij zijn honderdste geboortedag in 1953 schrijven Jan Sluijters, Georges Rouault en Toorop essays. Laatstgenoemde schrijft: „Vincent van Gogh was er voor mij al vóór ik begon te schilderen, eigenlijk bij mijn bewustwording. Het was het eerste geschil met mijn vader [schilder Jan Toorop] die het zo anders zag, voor mij was het de doorbraak naar een nieuwe wereld.”
Ze schrijft ook dat Van Gogh zien na de oorlog een enorme bevrijding was geweest: „De grote tentoonstelling in Amsterdam van zijn werk na de Bevrijding was nog meer de Bevrijding voor mij dan de eigenlijke. Dat zijn werk daar zo prachtig kon hangen, en dat wij het weer zó konden zien: de magistrale tekeningen van het Franse landschap, de geschilderde landschappen, de figuren en de stillevens.”
Ruim dertig jaar voordat ze deze tekst schrijft, is ze al enkele keren naar Parijs geweest. In 1922 verblijft ze in de Borinage en in 1923 in de Provence, in het kunstenaarsdorp St-Paul-de-Vence waar ze logeert in het huis van Ossip Zadkine, met wie ze bevriend is geraakt. Hier schildert ze landschappen en dorpen, zoals het Gezicht op St. Paul (1923) en Borinage, Gezicht op Cuesmes (1922; van beide is onbekend waar ze zijn). Dat ze elf jaar later minder Van Gogh nadeed, blijkt uit de weergave van een havenstadje in Port de Villefranche uit 1934, dat veel gedetailleerder is.
Ze portretteert er net als Van Gogh mensen uit de omgeving. Familie uit Cuesmes (Borinage) en De nachtwaker, beide uit 1922, hebben net als Arbeiders uit de Borinage uit 1923 diezelfde combinatie van Van Goghs aardappeleterskoppen met nieuwe zakelijkheid, die ook al te zien was op haar schilderij van Het gezin. Net als Van Gogh wil ze de mensen die daar wonen vastleggen. Treffend is haar houtskooltekening De vluchtelinge (1922) en opvallend is haar uitspraak bij een portret van De bazin met haar dochter (1922) dat ze had gemaakt naast Twee mijnwerkers in de Borinage. „Ik heb de ‘patrone’ hier ook geschilderd met haar dochter”, schrijft ze in een brief over de vrouw die haar dochter prostitueert. „Ik kon haast niet in dat gezicht kijken, zoiets verschrikkelijks en tegelijk oneindig sombers kan je je niet voorstellen. Het doek draai ik ’s avonds om als ik ga slapen. Ik kan [het] niet goed aanzien.”
Wie beide portretten bekijkt, zou zweren dat die van de bazin een oefening was van wat ze in de kliniek zocht en in de roman Les Libérés: een soort harmonie, die ook in de portretten en zelfs een stilleven onbereikbaar is omdat de psyche van de mens – zoals ze in de kliniek van nabij zag – nu eenmaal een instabiele factor is.